Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3599338 rolno. 14-13433)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met vijf producties);
- de akte rectificatie d.d. 8 december 2015 van [appellante] ;
- de memorie van antwoord (met twee producties);
- het pleidooi, waarbij [appellante] pleitnotities heeft overgelegd en waarbij [geïntimeerde] zich heeft laten bijstaan door mr. P.C.P. Lefevere ;
3.De beoordeling
“(..) Naar aanleiding van wat er maandagmorgen voorgevallen is wil ik de samenwerking stopzetten. (…) Denk goed na voor je weer zo iets probeer je denkt daar te gemakkelijk over!!!! Je zet je huwelijk en je werk op het spel (..).”en hielden van de zijde van [geïntimeerde] onder meer in:
“(..) natuurlijk was het niet goed maar het is gewoon gebeurt we zijn alle twee lekker open naar elkaar maar dat dit niet goed is begrijp ik (…)”en
“(…) Kunnen we dit probleem wel onder ons houden”.
‘onzedelijk (heeft) betast en (heeft) aangerand’.In de brief wordt gesteld dat [geïntimeerde] als budgetcoach
‘onzorgvuldig en onprofessioneel heeft gehandeld’en dat hij
‘het vertrouwen dat [appellante] in hem had ernstig heeft geschaad’. De advocaat vordert in deze brief namens [appellante] € 1.100,= aan smartengeld en 196,= aan kosten rechtsbijstand.
“(…) Beklaagde ontkent dat hij klaagster heeft aangerand. Hij stelt dat er wel contact is geweest wat niet past binnen de zakelijke relatie. Op de bewuste dag zou klaagster op schoot zijn komen te zitten en haar hoofd op zijn schouder hebben gelegd. Beklaagde zou zijn rechterhand om haar middel hebben gedaan en haar hebben getroost. Beklaagde ontkent dat er andere feitelijkheden hebben plaatsgevonden. Het hof acht, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van aanranding in strafrechtelijke zin aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Met name ontbreekt het bewijs dat ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. De sms-berichten ondersteunen dat onderdeel van de verweten gedraging niet. (…)”
- dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] (r.o. 4.4.1 vs ktr);
“(..) naar aanleiding van wat er maandag voorgevallen is wil ik de samenwerking stopzetten (…) Denk goed na voordat je weer zoiets probeer je denk daar te makkelijk over!!! Je zet je huwelijk en je werk op het spel (..)”en
“Ik loop hier al dagen mee rond wat ik hiermee aan moet jammer is ook ervan dat het goed klikte en vertrouwd voelde, maar ik wil dit echt zakelijk houden (..)”erop dat [appellante] het fysieke contact tussen partijen in elk geval als verdergaand dan een enkel troosten heeft ervaren. Het sms-bericht van [appellante]
“(…) natuurlijk was het niet goed maar het is gewoon gebeurt we zijn alle twee lekker open naar elkaar maar dat dit niet goed is begrijp ik (…)”wijst er evenmin op dat zich niet meer heeft voorgedaan dan dat [geïntimeerde] door een emotionele [appellante] is overvallen en haar alleen maar heeft willen troosten. Het sms-bericht
“(…) Kunnen we dit probleem wel onder ons houden”bevestigt naar het oordeel van het hof voorts dat [geïntimeerde] ook in zijn eigen visie meer heeft gedaan dan naar objectieve maatstaven als ‘troosten’ kan worden bestempeld. In zijn verklaring bij het voorlopig getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] voorts bevestigd ‘
dat hij iets heeft gedaan dat hij niet mocht doen’(volgens [geïntimeerde] : een arm om de middel van [appellante] slaan),
‘dat hij niet wilde dat dat bij mevrouw [zakelijk partner van geïntimeerde] bekend werd’en
‘dat hij beoordeeld naar de regels van dit vak inderdaad te ver (is) gegaan’.
‘dat er iets gebeurd was, dat het uit de hand was gelopen’.Volgens [zakelijk partner van geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] haar geen details gegeven behalve dat hij zijn arm om de schouder van [appellante] had geslagen. [zakelijk partner van geïntimeerde] verklaarde verder dat [appellante] en [geïntimeerde] onafhankelijk van elkaar tegen haar hebben gezegd dat er een ‘klik’ was, ‘het voelde als vriendschap’. [zakelijk partner van geïntimeerde] verklaarde voorts dat zij de sms-jes had gezien, dat zij die niet gepast vond in een hulpverlener-cliëntrelatie en dat zij in een dergelijke relatie fysiek contact niet gepast vond.
4.De uitspraak
P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 januari 2018.