ECLI:NL:GHSHE:2018:341

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.173.533_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door budgetcoach en immateriële schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. [appellante] had [geïntimeerde], haar budgetcoach, aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen en seksueel grensoverschrijdend gedrag. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat er sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar dat er wel fysiek contact had plaatsgevonden. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellante] gedeeltelijk gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat het handelen van [geïntimeerde] als onrechtmatig moet worden bestempeld, omdat hij de grenzen van het zakelijke contact had overschreden. Het hof kende [appellante] een immateriële schadevergoeding toe van € 250,= en de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, in totaal € 773,=. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter in conventie en wees de vordering van [appellante] gedeeltelijk toe.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.533/02
arrest van 30 januari 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R. Janssen te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.A.W. Ketelaars te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 mei 2015 in conventie, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3599338 rolno. 14-13433)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven (met vijf producties);
  • de akte rectificatie d.d. 8 december 2015 van [appellante] ;
  • de memorie van antwoord (met twee producties);
  • het pleidooi, waarbij [appellante] pleitnotities heeft overgelegd en waarbij [geïntimeerde] zich heeft laten bijstaan door mr. P.C.P. Lefevere ;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende:
[geïntimeerde] is een budgetcoach. Hij oefende die functie samen met zijn vriendin [vriendin] uit onder de naam [handelsnaam 1] . In 2014 was [zakelijk partner van geïntimeerde] een zakelijk partner op het gebied van Schuldbegeleiding- en advies. Zij was werkzaam onder de naam [handelsnaam 2] te [plaats] .
[appellante] heeft zich in maart 2015 tot [geïntimeerde] gewend om haar op financieel vlak te begeleiden.
Tussen [appellante] en [geïntimeerde] hebben gesprekken plaatsgehad in de woning van [appellante] . Bij een – uiteindelijk laatste – gesprek in de woning van [appellante] is [appellante] emotioneel geworden en is er fysiek contact tussen partijen geweest.
Hierna zijn er tussen [appellante] en [geïntimeerde] telefonische sms-contacten geweest als nader weergegeven in r.o. 2.1 sub d) van het vonnis waarvan beroep. Die contacten begonnen met een bericht van [appellante] :
“(..) Naar aanleiding van wat er maandagmorgen voorgevallen is wil ik de samenwerking stopzetten. (…) Denk goed na voor je weer zo iets probeer je denkt daar te gemakkelijk over!!!! Je zet je huwelijk en je werk op het spel (..).”en hielden van de zijde van [geïntimeerde] onder meer in:
“(..) natuurlijk was het niet goed maar het is gewoon gebeurt we zijn alle twee lekker open naar elkaar maar dat dit niet goed is begrijp ik (…)”en
“(…) Kunnen we dit probleem wel onder ons houden”.
Bij brief van 25 juni 2014 (prod. 1 inl. dagv.) heeft de advocaat van [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellante] heeft geleden ten gevolge van het feit dat, naar in genoemde brief is gesteld, [geïntimeerde] bij het laatste bezoek [appellante]
‘onzedelijk (heeft) betast en (heeft) aangerand’.In de brief wordt gesteld dat [geïntimeerde] als budgetcoach
‘onzorgvuldig en onprofessioneel heeft gehandeld’en dat hij
‘het vertrouwen dat [appellante] in hem had ernstig heeft geschaad’. De advocaat vordert in deze brief namens [appellante] € 1.100,= aan smartengeld en 196,= aan kosten rechtsbijstand.
Op 22 augustus 2014 heeft op een daartoe door [appellante] gedaan verzoek een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden voor de kantonrechter te Eindhoven. Bij die verhoren zijn als getuigen gehoord: [partner van appellante] , partner van [appellante] , [zakelijk partner van geïntimeerde] , de zakelijk partner van [geïntimeerde] , en [appellante] en [geïntimeerde] .
[appellante] heeft aangifte gedaan van aanranding door [geïntimeerde] . De officier van justitie heeft die aangifte geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
In een daarop door [appellante] geëntameerde art. 12 Sv procedure heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 29 juni 2015 (prod. 1 mvg) het beklag van [appellante] tegen die beslissing afgewezen. In deze beschikking heeft het hof onder meer overwogen:
“(…) Beklaagde ontkent dat hij klaagster heeft aangerand. Hij stelt dat er wel contact is geweest wat niet past binnen de zakelijke relatie. Op de bewuste dag zou klaagster op schoot zijn komen te zitten en haar hoofd op zijn schouder hebben gelegd. Beklaagde zou zijn rechterhand om haar middel hebben gedaan en haar hebben getroost. Beklaagde ontkent dat er andere feitelijkheden hebben plaatsgevonden. Het hof acht, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van aanranding in strafrechtelijke zin aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Met name ontbreekt het bewijs dat ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. De sms-berichten ondersteunen dat onderdeel van de verweten gedraging niet. (…)”
3.1.2. In het geding in eerste aanleg heeft [appellante] de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van de in r.o. 3.1.1 onder e genoemde bedragen, een bedrag van € 77,= aan griffierecht voor het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor en € 250,= aan taxe van de getuige [zakelijk partner van geïntimeerde] , zijnde in totaal € 1.623,=, en een drietal PM posten. [appellante] vorderde verder veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.
[appellante] legde aan die vordering primair ten grondslag dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] . Subsidiair is er volgens haar sprake geweest van andersoortig grensoverschrijdend gedrag waardoor [geïntimeerde] jegens haar niet de zorgvuldigheid heeft betracht die hem, in aanmerking genomen de relatie tussen hem als budgetcoach en [appellante] als zijn cliënte, in het maatschappelijk verkeer betaamde en waardoor hij onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
3.1.3. [geïntimeerde] heeft de vordering gemotiveerd betwist en in reconventie van [appellante] vergoeding gevorderd van de schade die hij heeft geleden door de volgens hem onterechte aantasting van zijn goede naam door [appellante] .
3.1.4. De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep in conventie de vordering van [appellante] afgewezen en in reconventie hetzelfde beslist ten aanzien van de vordering van [geïntimeerde] in reconventie. [appellante] werd in de kosten van het geding in conventie veroordeeld, [geïntimeerde] in die van het geding in reconventie.
Met betrekking tot de vordering van [appellante] in conventie overwoog de kantonrechter onder meer, kort samengevat:
- dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] (r.o. 4.4.1 vs ktr);
- dat vaststaat dat er sprake is geweest van fysiek contact; dat daarmee de vraag aan de orde komt of daarbij aan de zijde van [geïntimeerde] sprake is geweest van misbruik van door [appellante] in hem gesteld vertrouwen dan wel van grensoverschrijdend gedrag en derhalve onrechtmatig handelen (r.o. 4.4.2 vs ktr);
- dat bij een beroepsbeoefenaar bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van onrechtmatig handelen tot uitgangspunt heeft te dienen wat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (r.o. 4.4.3 vs ktr);
- dat in het midden kan blijven of het door [geïntimeerde] als troosten bestempelde handelen als vertrouwensmisbruik of grensoverschrijdend gedrag kan worden gekwalificeerd omdat niet voldoende is komen vast te staan dat tussen dat handelen en de door [appellante] gestelde schade het vereiste causale verband bestaat (r.o. 4.4.4 vs ktr).
3.1.5. [appellante] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Zij heeft tegen het in conventie gewezen vonnis acht grieven aangevoerd en in aan het slot van de memorie van grieven geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en veroordeling alsnog van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding van een bedrag van € 1.623,=, althans een door het hof nader te betalen bedrag.
3.1.6. [geïntimeerde] heeft zijnerzijds geen (incidenteel) appel tegen het vonnis van de kantonrechter van 28 mei 2015 ingesteld, zodat dat vonnis, voor zover in reconventie gewezen, in hoger beroep niet ter discussie staat.
3.2.1. De grieven I tot en met IV zijn gericht tegen de aanduiding door de kantonrechter van [geïntimeerde] als budgetbeheerder. [geïntimeerde] was geen budgetbeheerder maar budgetcoach. De grieven slagen in zoverre doch leiden als zodanig nog niet tot vernietiging van het beroepen vonnis. Het hof heeft in de weergave van de vaststaande feiten in r.o. 3.1.1 van dit arrest de juiste benaming van de hoedanigheid van [geïntimeerde] in zijn relatie met [appellante] gehanteerd en zal die hoedanigheid van [geïntimeerde] bij de verdere beoordeling betrekken.
3.2.2. Het hof zal de grieven V tot en met VIII hierna gezamenlijk bespreken. Het hof acht door die grieven de vordering van [appellante] in volle omvang aan zijn oordeel onderworpen. Het hof constateert dat, hoewel dat in het opschrift van de memorie van grieven niet uitdrukkelijk is vermeld, [appellante] in de conclusie van de memorie van grieven haar eis heeft gewijzigd (verminderd) in die zin dat zij thans primair alleen nog een bedrag van € 1.623,= aan schadevergoeding vordert en subsidiair een door het hof te bepalen ander bedrag aan schadevergoeding. Het hof zal van die bij memorie van grieven verminderde vordering uitgaan.
de grieven V t/m VIII
3.3.1. Bij de laatste bijeenkomst op een maandagmorgen in de woning van [appellante] waren alleen [appellante] en [geïntimeerde] aanwezig, zodat alleen zij uit eigen wetenschap kunnen verklaren over wat zich toen heeft voorgedaan. Hun lezingen daarover lopen uiteen, zodat de precieze gang van zaken niet zal kunnen worden vastgesteld. Het is om die reden dat de officier van justitie de aanklacht van [appellante] van aanranding door [geïntimeerde] bij gebrek aan voldoende bewijs heeft geseponeerd en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de art.12 Sv procedure het verzoek van [appellante] tot strafrechtelijke vervolging van [geïntimeerde] heeft afgewezen. Blijkens de beschikking van het gerechtshof erkent [geïntimeerde] dat er contact is geweest dat niet past binnen de zakelijke relatie. [geïntimeerde] stelt dat [appellante] op de bewuste dag bij hem op schoot is komen zitten en haar hoofd op zijn schouder heeft gelegd. Volgens [geïntimeerde] heeft hij zijn rechterhand om haar middel gelegd en haar hebben getroost. [geïntimeerde] betwistte feitelijkheden te hebben gepleegd die als aanranding in strafrechtelijke zin zouden kunnen worden geduid.
3.3.2. Uit de hiervoor in r.o. 3.1.1 onder d genoemde sms-berichten blijkt evenmin wat zich in de woning van [appellante] tussen [geïntimeerde] en haar precies heeft voorgedaan. Dat neemt niet weg dat die berichten wel enige indruk geven van de aard van het plaatsgevonden contact. Voor de verklaringen van de bij het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuigen geldt hetzelfde.
3.3.3. Naar het oordeel van het hof wijzen de sms-bericht van [appellante]
“(..) naar aanleiding van wat er maandag voorgevallen is wil ik de samenwerking stopzetten (…) Denk goed na voordat je weer zoiets probeer je denk daar te makkelijk over!!! Je zet je huwelijk en je werk op het spel (..)”en
“Ik loop hier al dagen mee rond wat ik hiermee aan moet jammer is ook ervan dat het goed klikte en vertrouwd voelde, maar ik wil dit echt zakelijk houden (..)”erop dat [appellante] het fysieke contact tussen partijen in elk geval als verdergaand dan een enkel troosten heeft ervaren. Het sms-bericht van [appellante]
“(…) natuurlijk was het niet goed maar het is gewoon gebeurt we zijn alle twee lekker open naar elkaar maar dat dit niet goed is begrijp ik (…)”wijst er evenmin op dat zich niet meer heeft voorgedaan dan dat [geïntimeerde] door een emotionele [appellante] is overvallen en haar alleen maar heeft willen troosten. Het sms-bericht
“(…) Kunnen we dit probleem wel onder ons houden”bevestigt naar het oordeel van het hof voorts dat [geïntimeerde] ook in zijn eigen visie meer heeft gedaan dan naar objectieve maatstaven als ‘troosten’ kan worden bestempeld. In zijn verklaring bij het voorlopig getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] voorts bevestigd ‘
dat hij iets heeft gedaan dat hij niet mocht doen’(volgens [geïntimeerde] : een arm om de middel van [appellante] slaan),
‘dat hij niet wilde dat dat bij mevrouw [zakelijk partner van geïntimeerde] bekend werd’en
‘dat hij beoordeeld naar de regels van dit vak inderdaad te ver (is) gegaan’.
3.3.4. Mevrouw [zakelijk partner van geïntimeerde] (verder: [zakelijk partner van geïntimeerde] ) heeft als getuige verklaard dat [partner van appellante] , de partner van [appellante] , haar na een telefonisch door [partner van appellante] gemaakte afspraak heeft verteld wat er volgens [appellante] was voorgevallen. [zakelijk partner van geïntimeerde] verklaarde dat zij daarna [geïntimeerde] daarover heeft gesproken en dat [geïntimeerde] haar toen heeft gezegd
‘dat er iets gebeurd was, dat het uit de hand was gelopen’.Volgens [zakelijk partner van geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] haar geen details gegeven behalve dat hij zijn arm om de schouder van [appellante] had geslagen. [zakelijk partner van geïntimeerde] verklaarde verder dat [appellante] en [geïntimeerde] onafhankelijk van elkaar tegen haar hebben gezegd dat er een ‘klik’ was, ‘het voelde als vriendschap’. [zakelijk partner van geïntimeerde] verklaarde voorts dat zij de sms-jes had gezien, dat zij die niet gepast vond in een hulpverlener-cliëntrelatie en dat zij in een dergelijke relatie fysiek contact niet gepast vond.
3.3.5. Hoewel, gezien de uiteenlopende verklaringen van [appellante] en [geïntimeerde] over het gebeurde, niet kan worden vastgesteld wat zich in de woning van [appellante] precies heeft voorgedaan, kan naar het oordeel van het hof uit de sms-berichten en de verklaringen van de getuigen bij het voorlopig getuigenverhoor, in onderlinge samenhang bezien, wel worden geconcludeerd dat tussen partijen een fysiek contact heeft plaatsgevonden dat door [appellante] als diepgaander is ervaren dan als een louter troosten en dat door [geïntimeerde] zelf is bestempeld als ‘niet goed’, ‘uit de hand gelopen’ en verdergaand dan uit zijn professionele houding als budgetcoach gewenst is. Het hof deelt het standpunt van [appellante] dat dergelijk handelen als grensoverschrijdend en maatschappelijk onbetamelijk en daarmee onrechtmatig moet worden bestempeld. Met zijn handelen, ook indien dit alleen heeft bestaan in het door [geïntimeerde] erkende feit dat [appellante] bij hem op schoot heeft gezeten, zij haar hoofd op zijn schouder heeft gelegd en hij zijn hand om haar middel heeft geslagen, heeft [geïntimeerde] de grens overschreden van het zakelijke contact waartoe een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot (budgetcoach) zich had moeten beperken. Dat geldt temeer nu het [geïntimeerde] duidelijk was dat [appellante] in een geëmotioneerde toestand verkeerde en het daarmee bij uitstek aan hem was om de grenzen van het contact te bewaken.
3.3.6. Uit onder meer de reactie van [appellante] in het daarop gevolgde sms-verkeer tussen partijen, kan worden geconcludeerd dat [appellante] het gebeuren als een inbreuk op haar persoon heeft ervaren. Het hof acht daarom enige vergoeding van immateriële schade op zijn plaats. Bij de bepaling van die vergoeding zal het hof echter in aanmerking nemen dat het primair door [appellante] gestelde onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] (seksueel grensoverschrijdend handelen) niet is komen vast te staan en dat het aan [geïntimeerde] te maken verwijt daarmee is beperkt tot het hiervoor in r.o. 3.4.4 omschreven handelen. Het hof acht, alles tegen elkaar afwegende, een bedrag van € 250,= een passende vergoeding. De door [appellante] gevorderde kosten van het voorlopig getuigenverhoor (€ 77,= griffierecht, € 250,= taxe getuige en € 196,= advocaatkosten) komen daarnaast voor vergoeding in aanmerking, zodat de vordering van [appellante] zal worden toegewezen voor tot een bedrag van in totaal € 773,=.
conclusie
3.4.1. Het voorgaande betekent dat de grieven IV tot VII doel treffen en dat hetzelfde geldt voor grief VIII, welke grief is gericht tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding in conventie. Het hof zal de – in hoger beroep verminderde - vordering van [appellante] alsnog toewijzen tot het hiervoor genoemde bedrag. In het feit dat de vordering van [appellante] slechts ten dele wordt toegewezen ziet het hof aanleiding om de proceskosten van de eerste aanleg en die van het hoger beroep aldus tussen partijen te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4.2. [appellante] heeft bij het pleidooi in hoger beroep andermaal bewijs aangeboden van al haar stellingen. Het hof gaat aan dat aanbod als niet ter zake dienende voorbij nu dat aanbod blijkens de toelichting van [appellante] geen betrekking heeft op hetgeen zich concreet in de woning van [appellante] tussen [geïntimeerde] en haar heeft afgespeeld. Voor zover het bewijsaanbod ziet op informatie van derden betreffende [geïntimeerde] die door [appellante] voor het eerst bij het pleidooi in hoger beroep wordt genoemd, maakt [geïntimeerde] bovendien het terechte bezwaar dat een beroep daarop in dit stadium van de procedure in strijd met een goede procesorde moet worden geacht.

4.De uitspraak

Het hof:
verstaat dat het hoger beroep is beperkt tot het tussen partijen in conventie gewezen vonnis;
vernietigt het in conventie gewezen vonnis, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] een bedrag van € 773,= te betalen;
wijst het door [appellante] meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep aldus tussen partijen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, J.A.M. van Schaik-Veltman en
P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 januari 2018.
griffier rolraadsheer