ECLI:NL:GHSHE:2018:338

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
200.159.949_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade door mishandeling na dienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een werkgever voor schade die een werknemer heeft geleden na een mishandeling. De appellant, een werknemer, had een conflict met externe kwaliteitscontroleurs tijdens zijn dienst op 4 maart 2011, wat leidde tot een mishandeling buiten het bedrijfspand. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat de werkgever niet heeft voldaan aan de zorgplicht zoals vastgelegd in artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade die de appellant heeft geleden als gevolg van de mishandeling. De appellant vorderde een voorschot op de schadevergoeding, die het hof toewijsbaar achtte, en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 12.814,--, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de proceskosten van de appellant toegewezen en partijen aangemoedigd om te overwegen een gezamenlijke regeling te treffen zonder verdere procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.159.949/01
arrest van 30 januari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.M.W.H. Bedaux te Heerlen,
tegen
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.L.W.G. Houtakkers te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 september 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer C/03/180215 gewezen vonnis van 30 juli 2014.
Partijen worden hierna [appellant] en [de vennootschap] genoemd.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 september 2016;
  • een brief van mr. Bedaux van 25 januari 2017, met als bijlage een politie proces-verbaal;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor aan beide zijden van 1 februari 2017;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête aan de zijde van [de vennootschap] van 8 mei 2017;
  • de memorie na enquête van [de vennootschap] van 6 juni 2017 met twee producties;
  • de memorie na enquête van [appellant] van 6 juni 2017;
  • de antwoordmemorie na enquête van [de vennootschap] van 4 juli 2017;
  • de antwoordmemorie na enquête van [appellant] van 4 juli 2017 met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof - in het kader van de beantwoording van de vraag of [appellant] de gestelde schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden - [appellant] toegelaten te bewijzen:
- dat enkele minuten voor het einde van de nachtdienst onenigheid is ontstaan;
- dat hij vrij snel daarna zijn dienst beëindigde; en
- dat hij meteen buiten de deur van de werkplaats is mishandeld.
6.2.
Het hof heeft voorts overwogen dat indien [appellant] slaagt in het leveren van het aan hem opgedragen bewijs de vraag aan de orde komt of [de vennootschap] heeft voldaan aan de op haar jegens [appellant] rustende zorgplicht als vermeld in art. 7:658 lid 1 BW. In dat kader heeft het hof [de vennootschap] toegelaten bewijs te leveren van haar stellingen:
- dat de ruzie is gesust;
- dat [appellant] op een andere post is geplaatst; en
- dat niet vaker sprake was van een situatie van gewelddadigheden op de werkvloer.
6.3.
[appellant] heeft zichzelf, [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen doen horen. Tevens heeft hij overgelegd een proces-verbaal van politieverhoor van dezelfde getuige [getuige 2] (verklaring afgelegd op 8 maart 2011).
6.4.
[de vennootschap] heeft als getuigen doen horen [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] .
6.5.
Het hof acht [appellant] geslaagd in het bewijs dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Het hof overweegt daartoe het volgende.
6.5.1.
[appellant] was op 4 maart 2011 bij [de vennootschap] aan het werk aan het einde van een productielijn van stoelen, waarvan hij de kwaliteit moest keuren. Telkens nadat [appellant] een stoel goedkeurde, moest de kwaliteit van de stoelen nog gekeurd worden door kwaliteitsmedewerkers van een extern bedrijf. Dit werd de Quality Wall genoemd.
Met enige regelmaat waren er discussies tussen de interne kwaliteitscontroleurs, onder wie [appellant] en de externe kwaliteitsmedewerkers over het goedkeuren/afkeuren van stoelen. Dat leidde ook tot spanningen over en weer. Zo verklaart [getuige 3] , destijds supervisor bij [de vennootschap] :
“U houdt mij voor dat vandaag door onder andere dhr. [getuige 2] is verklaard dat er weleens spanningen ontstonden omdat stoelen door het externe bedrijf werden afgekeurd en dat dat leidde tot woordenwisselingen. Dat kan inderdaad weleens gebeuren. (…).”
[getuige 4] , destijds GAP-leader verklaart:
“Er is regelmatig sprake van welles/nietes-discussies tussen onze medewerkers en de mensen van de QualityWall.”
Ook [getuige 5] , destijds productie supervisor bij de achterbanken, verklaart:
“ [appellant] was onze interne controleur op het einde van de lijn van de rechter voorstoelen. Na hem kwam de ingehuurde kwaliteitscontroleur van het externe bedrijf. Er waren zoals gezegd vaker discussie over de kwaliteit.”
6.5.2.
Ook tijdens de dienst van 4 maart 2011 is tussen [appellant] en twee kwaliteitscontroleurs van de Quality Wall onenigheid ontstaan. Over de directe aanleiding verklaart [getuige 6] , destijds reserve-teamleider bij [de vennootschap] als volgt:
“Op de dag van de mishandeling van [appellant] heb ik gewerkt. Ik was reserve teamleider van GAP 4. Dat was de lijn van de rechter voorstoelen. Ik heb die dag [appellant] opdracht gegeven om een stoel goed te keuren zodat die naar de cliënt kon. De stoel moest doorgeduwd worden, zodat de lijn verder kon produceren. [appellant] heeft dat gedaan. Er was op dat moment geen externe kwaliteitscontroleur op deze lijn aanwezig. Ik vind dat als de externe kwaliteitscontroleur afwezig is, hij voor vervanging moet zorgen. Ook daarom gaf ik [appellant] de opdracht om de stoel goed te keuren.
Toen de externe kwaliteitscontroleur terug kwam was hij het er niet mee eens dat de stoel was goedgekeurd.”
6.5.3.
[getuige 6] verklaart verder dat de discussie hoog opliep:
“Zijn reactie (hof: de reactie van de externe kwaliteitscontroleur die terugkwam) was buiten proporties. Er kwam ook een externe kwaliteitscontroleur van de achterbanken bij en die deed de discussie flink oplaaien.”
Dat de gemoederen hoog opliepen blijkt ook uit de verklaringen [getuige 5] en [getuige 4] .
[getuige 5] verklaart:
“Die discussie liep hoog op. Ook de externe kwaliteitscontroleur van de achterbanken kwam daarbij staan.”[getuige 4] verklaart: “
Toen hoorde ik commotie en geschreeuw aan de achterkant in de lijn. Ik zei nog “rustig, rustig”. Ik zag dat [getuige 3] aan kwam rennen en dat hij onmiddellijk ingreep. Hij zei iets in de trant van “stop jongens stop, dit gaat hier niet goed”.
Er was derhalve sprake van een hoogoplopend incident; een woordenwisseling met spanningen en commotie.
6.5.4.
Over het precieze tijdstip van dit incident tast het hof, ook na de getuigenverhoren in het duister. Partij-getuige [appellant] verklaart dat het incident vlak voor het einde van de dienst heeft plaatsgevonden, dat hij vervolgens naar buiten wilde lopen, dat een van de jongens die vonden dat de stoel niet goedgekeurd moest worden hem vastpakte en dat een collega, [een collega] , tussenbeide is gekomen. Diens lezing dat vlak voor het einde van de dienst [een collega] tussenbeide is gekomen wordt bevestigd door [getuige 2] , destijds productiemedewerker bij [de vennootschap] . Hij heeft vier dagen na het incident (op 8 maart 2011) een getuigenverklaring bij de politie afgelegd, waarin hij verklaart:
“Op bovengenoemde tijd en datum (hof: 4 maart 2011 omstreeks 2:00 uur) was ik binnen in het bedrijf aan het opruimen. Ik zag dat [roepnaam van appellant] (hof: [appellant] ) met een andere collega, een forse man, ruzie hadden. Ik zag dat deze neus aan neus stonden. Mijn collega [een collega] heeft beide uit elkaar getrokken”.
[getuige 2] verklaart voorts dat [appellant] korte tijd later buiten door twee mannen, onder wie de forse man die [appellant] binnen vastpakte, werd mishandeld. [getuige 2] verklaart als getuige in deze procedure opnieuw hetgeen hij als getuige ten overstaan van de politie heeft verklaard.
[getuige 1] , destijds trainer bij [de vennootschap] , verklaart dat sprake is geweest van een incident vlak voor het einde van de dienst:
“Tegen het einde van de dienst hoorde ik een hoop geschreeuw van de kant van de lijn. Er was een hoop volk, medewerkers, van verschillende productielijnen. Ik hoorde dat er ruzie was. Toen ik mijn prullenbak ging legen zag ik dat het geen ruzie was tussen productiemedewerkers van [de vennootschap] onderling, maar tussen dhr. [appellant] en medewerkers van het externe bedrijf die uiteindelijk verantwoordelijk waren voor het definitief goedkeuren van de stoelen.
Ik weet nog dat dat tegen het einde van de dienst was omdat mensen al aan het vegen en opruimen waren. Daarna was het even stil. Toen ben ik de trap opgegaan om me om te kleden. Toen ik boven was hoorde ik opnieuw geschreeuw en ik hoorde mensen, die naar buiten konden kijken, zeggen dat er ruzie was. Ik ben zelf BHV’er en ik ben ook naar buiten gegaan. Ik zag bloed in de mond bij dhr. [appellant] en ik heb nog meegezocht naar een tand van hem.
U vraagt mij hoeveel tijd er zat tussen de ruzie binnen en de ruzie buiten. Ik denk dat dat een minuut of vijf/zes is geweest, omdat de ruzie binnen plaatsvond vlak voor het einde van de dienst.
Ik weet niet of er eerder op de avond ruzie of spanningen zijn geweest tussen medewerkers van [de vennootschap] en medewerkers van het externe bedrijf. Ik hoorde het geschreeuw pas vlak voor het einde van de dienst.”
De lezing van [getuige 1] en [getuige 2] dat het incident op het einde van dienst en vlak voor de mishandeling van [appellant] heeft plaatsgevonden wordt door partij-getuige [appellant] bevestigd:
“Op 4 maart 2011 moesten we overwerken. In plaats van tot ongeveer 12 uur ’s nachts moesten we werken tot 2 uur ’s nachts. Omstreeks vijf minuten of tien minuten voor twee stond ik aan de productielijn, bij lijmfinish. Ik moest van reserve-teamleider [getuige 6] een stoel goedkeuren. Dat was de laatste stoel, we waren bijna klaar met alles. Naast mij stonden anderen, die zeiden dat de stoel niet goed was. De sfeer werd gespannen, want iedereen wilde naar huis. Ik hoorde dat die anderen heel erg scholden naar dhr. [getuige 4] , en ik zei “rustig”. Omdat de sfeer gespannen was en ik er niets meer mee te maken wilde hebben zei ik “ik ga naar huis”. Ik vond de ruzie over de stoelen niet mijn probleem, maar het probleem van het bedrijf. Toen ik naar buiten wilde lopen, wilde een van de jongens die vonden dat de stoel niet goedgekeurd moest worden mij vastpakken. Dat was nog binnen. Ik was onderweg naar buiten. Daar is toen dhr. [een collega] tussen gekomen. Hij heeft die jongen tegengehouden, zodat hij mij niet meer kon bereiken. Ik ben vervolgens naar buiten gegaan. Toen werd ik door een andere jongen aangesproken met de mededeling “mietje, ben je bang voor je teamleider om die stoel af te keuren”. Daarna kreeg ik een kopstoot van dezelfde jongen die binnen ook al agressief tegen mij was en die door dhr. [een collega] was tegengehouden.
Het voorval aan de lijn met de afgekeurde stoel vond dus direct plaats voordat ik naar buiten ben gegaan. Ik ben niet op een andere post geplaatst na dat voorval.
U vraagt mij of er nog iemand van het bedrijf, de situatie aan de lijn heeft gesust. Dat is niet het geval geweest. De enige die in dat kader iets heeft gedaan, is dhr. [een collega] geweest en daar heb ik zojuist over verteld.”
[getuige 3] herinnert zich niet meer precies wanneer het incident plaatsvond:
“Ik hoorde in de loop van de dienst dat er een verschil van mening was tussen dhr. [appellant] en een medewerker van het bedrijf dat de kwaliteit moest toetsen (QualityWall noemen we dat). Ik hoorde dat van [getuige 4] die mij als supervisor erbij riep. Ik herinner mij dat ik dhr. [appellant] daar toen heb weggehaald. Ik weet echter niet meer hoe laat dat is gebeurd. Ik weet ook niet of en waar hij toen elders is geplaatst. Dat herinner ik mij niet meer.
U vraagt mij nog of het op het einde van de dienst is gebeurd. Dat herinner ik mij niet meer.”
[getuige 6] verklaart over het tijdstip van het incident:
“Het voorval zal rond 23:00 uur hebben plaatsgevonden. Ik denk dat het rond 23:00 uur is geweest omdat we nog enige tijd door geproduceerd hebben. Het zou kunnen dat ik nog met [getuige 4] over het voorval heb gesproken.”
Ook [getuige 5] is stellig in de overtuiging dat het incident niet vlak voor het einde van de dienst heeft plaatsgevonden:
“Om verdere discussies te vermijden hebben wij ervoor gezorgd dat [appellant] de rest van de dienst niet meer als eindcontroleur hoefde te werken. [appellant] heeft een andere werkpost gekregen. Ik heb zelf gezien dat hij aan het begin van de lijn een werkpost heeft gekregen. Ik weet niet meer wie hem die opdracht heeft gegeven, maar ik denk dat dat [getuige 3] is geweest. Hij was productiesupervisor van de voorstoelen. Ik weet niet meer het exacte tijdstip waarop deze discussie heeft plaatsgevonden. Ik vermoed dat het rond tien uur ’s avonds is geweest, ook omdat we rond die tijd een beslissing namen over al dan niet overwerken. Ik weet in elk geval dat er een behoorlijke tijd heeft gezeten tussen de discussie en het voorval buiten. Dat weet ik omdat ik na het einde van de dienst een planning heb gemaakt voor de volgende dienst. Op dat moment belde een van de GAP-leaders en die vertelde dat er buiten een opstootje was tussen [appellant] en de ingehuurde controleurs. Ik vond dat raar omdat er al enige tijd verstreken was en er die avond niets meer leek te broeien na het voorval.
Ik heb de rest van de avond nog gecontroleerd of de externe kwaliteitscontroleur van de achterbanken nog van zijn plaats is gegaan. Dat is niet meer gebeurd. Ik was tot het einde van de dienst bij de lijn met de achterbanken. Op het einde controleer ik bijvoorbeeld of alles netjes wordt achtergelaten. Tegen het einde van de dienst heb ik niets meer van tumult gehoord. Ik ben daar op dat moment ook niet meer door iemand op aan gesproken.
U vraagt mij nog wie er van [de vennootschap] bij was op het moment dat de discussie plaatsvond. Ik heb mij vooral gericht op de externe kwaliteitscontroleur van de achterbanken. Die had het hoogste woord in de discussie en die heb ik terug naar mijn lijn gestuurd. Ik weet niet zeker wie van [de vennootschap] er verder bij was. Ik weet niet of dat supervisor [getuige 3] was of GAP-leader [getuige 4] . Ik heb na de discussie nog gesproken met supervisor [getuige 3] over hetgeen was voorgevallen. U vraagt mij wat ik met hem besproken heb. Dat ging over het volgende: de discussie was inmiddels gesust, maar er was nog niks uitgesproken. We hebben ervoor gekozen om dat te doen bij de eerst volgende dienst en niet op de bewuste avond omdat we vonden dat het samenbrengen van de partijen op de bewuste avond niet verstandig was. We wilden eigenlijk dat iedereen een beetje rustig werd.
U houdt mij voor de verklaringen van [appellant] , [getuige 1] en [getuige 2] . Ik ken de heer [een collega] . Hij werkt nog steeds bij [de vennootschap] . Ik heb in ieder geval niets van een voorval meegekregen dat vlak voor het einde van de dienst plaatsvond. Als een dergelijk voorval heeft plaatsgevonden dan moet het een ander voorval zijn geweest dan waarover ik eerder heb verklaard.
Ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] wil ik het volgende zeggen. Het voorval dat hij beschrijft over het geschreeuw tussen [appellant] en medewerkers van het externe bedrijf heeft echt eerder op de avond plaatsgevonden. Als supervisor was ik tegen het einde van de dienst bij de productielijn. Ik heb van tumult bij de productielijn niets gehoord op het einde van de dienst. Het zou wel kunnen dat hij iets beschrijft over het naar buiten gaan van de mensen.
U houdt mij voor de verklaring van de heer [getuige 2] . Ik denk dat het voorval dat hij beschrijft niet aan de lijn is gebeurd.
U houdt mij voor dat een aantal personen verklaart dat [een collega] kennelijk in de fabriek [appellant] en iemand anders uit elkaar heeft gehaald en vraagt mij of ik dat heb gezien. Ik heb dat niet gezien. Het is wel zo dat het punt waarop mensen gezamenlijk de kleedkamer in gaan zo’n 80 meter verwijderd is van de productielijnen. Als daar iets is gebeurd kan ik dat niet zien.”
[getuige 4] verklaart tenslotte over het tijdstip van het incident:
“U vraagt mij wanneer het incident heeft plaatsgevonden. Ik weet dat het laat op de middagdienst was. Ik weet niet meer of het 23:00, 24:00, 01:00 of 02:00 is geweest. Het was in ieder geval na de grote pauze.
U houdt mij voor, de verklaringen van dhr. [getuige 1] en dhr. [appellant] . U geeft aan dat met name dhr. [getuige 1] gemotiveerd verklaart dat het voorval vlak voor het einde van de dienst plaatsvond. Dat is volgens mij niet het geval geweest. Er was nog geen sprake van een situatie waarbij we aan het opruimen waren. Dat is een situatie met de code “5S” en dan zou ik me dat heel goed herinnerd hebben omdat het dan einde dienst was geweest en ik de papieren in orde kon maken en dat een moment was waarop ik me verheugde. Bovendien was er dan geen reden geweest om dhr. [appellant] te verplaatsen naar werkstation A1 of A2. Ik sluit het uit dat het incident, waar wij nu over spreken, vlak voor het einde van de dienst is geweest. Op het einde van de dienst heb ik mijn papieren ingeleverd bij de supervisor. Ik was toen ook nog in de loods. Ik herinner mij niets van een incident op het einde van de dienst.”
6.5.5.
[de verdachte 1] heeft tijdens een politieverhoor als verdachte verklaard dat er die dag omstreeks 23.00 uur spanningen waren over kwaliteit van de stoelen. Ook [de verdachte 2] heeft tijdens een politieverhoor als verdachte verklaard dat er spanningen waren over de kwaliteit van de stoelen en dat een collega, met wie zij (hij en de andere verdachte) ’s avonds ruzie zouden krijgen, naar hen toeliep en hen vieze buitenlanders noemde. Ook heeft laatstgenoemde verdachte verklaard dat hij toch is blijven doorwerken tot 2:00 uur en dat ‘die Armeen’ – waarmee hij op [appellant] heeft gedoeld - maar bleef schelden en schreeuwen. Beide verdachten hebben verklaard dat buiten een handgemeen ontstond.
6.5.6.
Op basis van de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen acht het hof niet bewezen dat het incident over de afgekeurde stoel waar met name [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 3] over spreken aan het einde van de dienst heeft plaatsgevonden. Wel staat vast dat dit incident in elk geval na de grote pauze van 22:00 uur en derhalve laat in de dienst heeft plaatsgevonden en dat er sprake is geweest van serieus tumult en opschudding. Voorts acht het hof op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bewezen dat, in elk geval ook vlak voor het einde van de dienst in het pand van [de vennootschap] (nog) een incident tussen [appellant] en degene die hem kort daarna op de parkeerplaats van [de vennootschap] (mede) mishandeld heeft, heeft plaatsgevonden. Aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige 2] draagt bij dat hij die verklaring kort na 4 maart 2011 bij de politie heeft afgelegd en dat hij heel concreet verklaart, zo noemt hij [een collega] als degene die tussenbeide is gekomen. In het licht van dit geleverd bewijs komt ook beperkt bewijs toe aan de verklaring van [appellant] , die de lezing van [getuige 2] bevestigt.
6.5.7.
Verder staat vast dat [appellant] direct na het verlaten van het bedrijfspand van [de vennootschap] op de omheinde parkeerplaats van [de vennootschap] ( [appellant] verklaart dat sprake is van een omheinde parkeerplaats en dat is door [de vennootschap] niet betwist) is mishandeld door de collega met wie de onenigheid binnen is ontstaan.
6.5.8.
Op grond van al het vorenstaande is [appellant] geslaagd in het bewijs dat de schade als gevolg van de mishandeling is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden.
6.6.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [de vennootschap] heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten op [de vennootschap] . Het hof acht [de vennootschap] niet geslaagd in dat bewijs. Het hof komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
6.6.1.
Bij de beantwoording van de vraag of [de vennootschap] voldoende maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, slaat het hof mede acht op art. 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit artikel luidt als volgt:
De werkgever voert, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid gericht op voorkoming en indien dat niet mogelijk is beperking van psychosociale arbeidsbelasting.
6.6.2.
Onder het begrip psychosociale arbeidsbelasting wordt volgens art. 1 lid 3 aanhef en onder e verstaan:
de factoren direct of indirect onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk, in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen
6.6.3.
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat er regelmatig discussies en spanningen waren in verband met goedkeuring van stoelen tussen de interne kwaliteitscontroleurs, onder wie [appellant] en de externe kwaliteitscontroleurs. Er werd op leidinggevend niveau echter weinig, of beter gezegd geen, aandacht besteed aan een vermindering van die spanningen.
Zo verklaart [getuige 3] :
“U vraagt mij of er in een overleg met supervisors of HR weleens aan de orde is geweest om eventuele conflicten tussen eigen medewerkers en de QualityWall-medewerkers te bespreken of om te kijken of spanningen eventueel verminderd kunnen worden. Dat is in het verleden niet echt besproken. Inmiddels hebben we een fotoboek en kwaliteitsnormen en wordt bij een afkeuring goed nagegaan of conform wordt gehandeld. Nu is het gedetailleerder geregeld, waaraan stoelen of banken moeten voldoen. (…)”.
Ook [getuige 4] verklaart in dezelfde trant:
“U vraagt mij of er weleens tijdens werkoverleg van GAP-leaders en supervisors is gesproken over de gang van zaken met de externe medewerkers van de QualityWall. Dat staat mij niet bij. Overigens was het zo dat een supervisor een beslissing van de externe medewerkers van de QualityWall kon overrulen als er een discussie bleef tussen de GAP-leader en de QualityWall.
Op dit moment zijn alle fouten beschreven in een fotoboek met precieze criteria voor goed- en afkeuring. Er is ook geen externe kwaliteitscontrole meer en daardoor zijn de meningsverschillen uit het verleden opgelost.”
6.6.4.
Voorts acht het hof niet bewezen dat [de vennootschap] voldoende adequaat heeft gehandeld om de verhoudingen tussen [appellant] en de externe kwaliteitscontroleurs tijdens de betreffende dienst daadwerkelijk te normaliseren.
Allereerst is onvoldoende komen vast te staan of [appellant] daadwerkelijk na het incident een andere werkplek in de productielijn heeft gekregen. Weliswaar verklaren [getuige 4] en [getuige 5] dat [appellant] een andere plek heeft gekregen. Daar staat tegenover dat [getuige 3] tamelijk summier verklaart. Hij verklaart:
“U vraagt mij of ik toen heb gecontroleerd of het besluit om dhr. [appellant] daar weg te halen ook is uitgevoerd. Dat heb ik niet gecontroleerd.”
[getuige 6] , die ook nauw betrokken was bij het incident verklaart echter:
“U vraagt mij wat met [appellant] is gebeurd. Dat herinner ik mij niet. Mij staat niet bij dat hij een andere werkpost in de lijn heeft gekregen tijdens die dienst.”
[appellant] verklaart dat hij geen andere werkplek heeft gekregen.
[de vennootschap] heeft geen registratieformulier in het geding gebracht waaruit blijkt dat [appellant] een andere werkplek heeft gekregen, terwijl [getuige 5] heeft verklaard dat zo’n registratieformulier wordt opgemaakt bij een verplaatsing naar een andere post.
Maar ook indien moet worden aangenomen dat [appellant] na het incident een andere werkplek in de productielijn heeft gekregen, dan waren daarmee kennelijk - ook volgens een leidinggevende van [de vennootschap] - de spanningen niet weggenomen. Zo verklaart [getuige 5] :
“Ik heb na de discussie nog gesproken met supervisor [getuige 3] over hetgeen was voorgevallen. U vraagt mij wat ik met hem besproken heb. Dat ging over het volgende: de discussie was inmiddels gesust, maar er was nog niks uitgesproken. We hebben ervoor gekozen om dat te doen bij de eerst volgende dienst en niet op de bewuste avond omdat we vonden dat het samenbrengen van de partijen op de bewuste avond niet verstandig was. We wilden eigenlijk dat iedereen een beetje rustig werd. (…)U vraagt mij of we nog gesproken hebben over de wijze waarop partijen zouden vertrekken. Ik had toen niet de indruk dat er nog contact gezocht werd door de externe kwaliteitscontroleurs met [appellant] en omgekeerd.”
6.6.5.
Gelet op de door [getuige 5] geuite zorg dat de spanningen nog niet waren weggenomen en nu vast staat dat vlak voor het einde van de dienst (nog) een incident heeft plaatsgevonden concludeert het hof dat de leiding van [de vennootschap] onvoldoende aandacht heeft besteed aan het handhaven van een veilige werkomgeving. Daarbij komt dat enig beleid of maatregelen gericht op het verminderen van de frequent voorkomende spanningen tussen de interne en externe kwaliteitscontroleurs ontbrak. Dat leidt het hof tot de conclusie dat [de vennootschap] niet voldaan heeft aan haar zorgplicht als bedoeld in art. 7:658 lid 1 BW en derhalve aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade als gevolg van de mishandeling. Dit brengt mee dat de daarop gerichte grieven slagen.
6.7.
De gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat kunnen derhalve in beginsel worden toegewezen.
Tegen de hoogte van het gevorderde voorschot heeft [de vennootschap] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verweer gevoerd.
6.7.1.
[appellant] vordert een voorschot ad € 20.721,35 met rente berekend tot 1 januari 2013. [appellant] voert met betrekking tot de schade het volgende aan. [appellant] heeft een kopstoot gekregen en is geslagen en gestompt. Als gevolg daarvan is één voortand afgebroken en een deel van de bovenkaak. Er was achteraf sprake van een kaakbotscheuring, elke dag hoofdpijn, vermoeidheid, posttraumatische stressstoornis, slapeloze nachten met veelal nachtmerries. [appellant] kreeg hoofdpijnmedicatie en slaappillen voorgeschreven. Er hebben meerdere tandheelkundige behandelingen plaatsgevonden waarvan de directe niet vergoede kosten € 1.402,70 hebben bedragen. Door deze mishandeling zijn alle herinneringen van vroeger - [appellant] is een vluchteling uit Armenië en heeft in vluchtelingenkampen heel wat meegemaakt – plots naar boven gekomen in een posttraumatisch stressstoornis. De beperkingen, slapeloze nachten en nachtmerries, moeten aan de gevolgen van de mishandeling worden toegerekend.
6.7.2.
Het gevorderde voorschot ad € 20.721,35 bestaat uit de volgende posten:
2011:
a. smartengeld € 2.000,--
b. smartengeld wegens toekomstige behandelingen € 500,--
c. verlies verdienvermogen 2011 € 2.813,28
d. extra telefoonkosten en porti verreden kilometers € 250,--
e. verreden kms ivm medische behandelingen o.a. België € 170,88
f. tandarts [tandarts 1] (19-3-2011) € 259,08
g. tandscan (5-5-2011) € 80,74
h. parodontoloog eerste onderzoek (3-8-2011) € 220,--
i. kaakoperatie parodontoloog (28-8-2011) € 527,--
j. tandarts [tandarts 2] (5-9-2011) € 125,--
k. kosten eerste tandheelkundige behandeling (16-3-2012) € 1.228,48
l. eigen bijdrage advocaat in Nederland € 250,--
m. rente over verschenen schade 3%
€ 252,73
n. schade over dit jaar inclusief smartengeld € 8.677,19
2012
- saldo 2011 € 8.677,19
o. rente over saldo schade 2011 € 260,32
p. extra telefoonkosten en porti verreden kilometers € 250,--
q. #VERW! voor een jaar (hof: ?) € 135,--
r. opgelegd schadevoorschot aan daders via incasso justitie -/- € 1.089,82
s. verlies arbeidsvermogen 2012 € 4.114,30
t. parodontologie (28-10-2012) € 595,49
u. rente over schade 2012, op basis van 6 maanden en 3% € 61,71
Schade over 2011 en 2012 in totaal € 13.004,19
Toekomstschade:
v. 2013 Verlies verdienvermogen vanwege niet verlenging
arbeidsovereenkomst en arbeidsongeschiktheid te modereren
voor de periode tot en met 2013 € 4.217,16
w. toekomstige tandheelkundige behandelingen gedurende
het leven 4 tot 6 maal (op basis van 5 maal contante waarde
toekomstige behandelingen 1e 2015)
€ 3.500,--
Totale schade inclusief toekomstschade € 20.721,35
6.7.3.
[de vennootschap] betwist het causaal verband tussen de gestelde schadeposten en de mishandeling. [appellant] was uitzendkracht. De arbeidsovereenkomst/uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd is op 24 mei 2012 geëindigd. [appellant] is niet uit dienst gegaan omdat hij ziek was. Voorts voert [de vennootschap] als verweer dat de arts/psychotherapeute niet heeft vastgesteld dat de gediagnosticeerde PTSS een gevolg is van de mishandeling. Tenslotte blijkt niet dat de tandartskosten/kosten parodontholoog samenhangen met de mishandeling, aldus [de vennootschap] .
6.7.4.
Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat [appellant] van 7 april 2010 tot de datum van het incident goed functioneerde bij [de vennootschap] . Uit niets blijkt dat [de vennootschap] , indien het incident niet had plaatsgevonden, de uitzendovereenkomst zou hebben beëindigd. Voorts staat vast dat [appellant] na het incident arbeidsongeschikt wegens ziekte is geworden.
[appellant] heeft een verklaring d.d. 21 maart 2013 van de behandelend arts/psychotherapeute [arts/psychotherapeute] overgelegd met onder meer de volgende inhoud:
“Betreft dhr. [appellant] (…)
Ik constateerde een PTSS met klachten als in- en doorslaapproblemen, herbelevingen, hypervigilantie, agressieregulatie problemen en flash-backs.
De klachten van mijn cliënt hebben een grote impact op zijn leven. Sindsdien is hij van een rustige en stabiele jongeman veranderd in een man met duidelijke en ernstige problemen.
Situaties die lijken op hetgeen op 04-03-2011 gebeurde, zijn voor cliënt triggers waardoor de nachtmerries, herbelevingen en flash-backs toenemen.
De EMDR behandeling is nog gaande en wordt gecombineerd met Mindfulness en psychotherapie.”
6.7.5.
Bij brief van 12 juni 2013 deelt arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] mee dat [appellant] vooralsnog volledig arbeidsongeschikt is te achten en dat dit betekent dat hij in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. In de brief is tevens vermeld:
“N.a.v. het overleg dd 11 juni 2013 met uw behandelaar (mw. [arts/psychotherapeute] ) wordt het vooralsnog niet zinvol geacht om nu een actief bemiddelingstraject voor u in te zetten.”
6.7.6.
Uit het vorenstaande blijkt voldoende dat de mishandeling op 4 maart 2011 heeft geleid tot de uitval en arbeidsongeschiktheid van [appellant] . Oudere trauma’s hebben weliswaar een rol gespeeld, maar de behandelaar is in die zin duidelijk dat de PTSS-klachten zijn ontstaan als gevolg van de mishandeling op 4 maart 2011. Er is voldoende grond om er vooralsnog vanuit te gaan dat de schade als gevolg van die PTSS-klachten is toe te rekenen aan [de vennootschap] , zodat een voorschot op de schade toewijsbaar is.
6.7.7.
Tegen de becijfering van het verlies aan verdienvermogen tot 1 januari 2013 zijn verder geen concrete verweren gevoerd, zodat het hof van de berekening van [appellant] zal uitgaan, te weten:
Verlies verdienvermogen 2011 € 2.813,28
Verlies verdienvermogen 2012 € 4.114,30
Verlies verdienvermogen 2013 € 4.217,16
6.7.8.
Tegen het gevorderd totaalbedrag ad € 2.500,-- aan smartengeld is door [de vennootschap] aangevoerd dat deze post al in de strafprocedure is toegewezen. Dat verweer is in zoverre terecht dat in totaal € 750,- aan voorschot op smartengeld is toegewezen, maar [appellant] heeft daarmee in zijn schadestaat al rekening gehouden (zie hierna in 6.7.12). Gelet op de aard van de mishandeling (kopstoot en slaan) en de hiervoor onder 6.7.4 beschreven impact die de mishandeling op [appellant] heeft gehad, acht het hof het gevorderde bedrag toewijsbaar.
6.7.9.
Ten aanzien van de kosten voor tandheelkundige hulp en parodontologie voert [appellant] aan dat 8 hechtingen implantaten en 2 kronen nodig zijn geweest voor correctie van deze schade. De kronen zullen, aldus [appellant] , in de toekomst vaker moeten worden vervangen, minimaal viermaal en maximaal achtmaal is volgens de tandarts geïndiceerd, zodat ook toekomstige behandelingen onder deze schade vallen.
6.7.10.
[de vennootschap] heeft in eerste aanleg en in hoger beroep als verweer gevoerd dat niet blijkt dat de kosten van de parodontoloog en de tandartskosten samenhangen met het voorval. Specificaties van de tandarts/parodontoloog dat de werkzaamheden een gevolg zijn van de mishandeling ontbreken.
6.7.11.
Het hof overweegt het volgende. Vaststaat dat [appellant] in elk geval een voortand heeft verloren als gevolg van de mishandeling. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat sprake is van schade aan het gebit van [appellant] . Gelet daarop staat voorshands voldoende vast dat de tandartsrekening van 19 maart 2011 ad € 259,08 voor behandelingen in de periode van 8 tot en met 14 maart 2011 ziet op herstel van de schade aan het gebit van [appellant] als gevolg van de mishandeling. Dat de andere tandartskosten/parodontologie een gevolg zijn van de mishandeling staat, gelet op de gemotiveerde betwisting door [de vennootschap] niet vast. [appellant] heeft op dat verweer in het geheel niet gereageerd. [appellant] heeft evenmin te bewijzen aangeboden dat die behandelingen een gevolg zijn van de mishandeling. Het hof zal die kosten derhalve in het kader van het gevorderde voorschot afwijzen. Hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende reiskosten. Het hof wijst erop dat [appellant] in een eventuele schadestaat zijn stellingen op dit punt nader kan onderbouwen en eventueel bewijzen.
6.7.12.
Overige kosten, waaronder de gevorderde rente tot 1 januari 2013 zijn onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt, zodat het hof die kosten zal afwijzen in het kader van het gevorderde voorschot.
[de vennootschap] zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de verschenen schade van [appellant] ten bedrage van:
Verlies verdienvermogen 2011 € 2.813,28
Verlies verdienvermogen 2012 € 4.114,30
Verlies verdienvermogen 2013 € 4.217,16
Smartengeld € 2.500,--
Tandartskosten
€ 259,08
€ 13.903,82
Opgelegd schadevoorschot daders -/-
€ 1.089,82
Zodat resteert: € 12.814,--
De gevorderde wettelijke rente met ingang van 1 januari 2013 wordt toegewezen.
6.8.
[appellant] vordert tenslotte een bijdrage in de buitengerechtelijke kosten, te weten advocaatkosten ad € 5.000,--. Er zijn, aldus [appellant] , door de advocaat 20 uur besteed aan begeleiding van het slachtoffer, het opvragen van medische gegevens en het vaststellen van de schade, waarvan 7 uur betrekking hebben op art. 6:96 BW lid 2 c en 13 uur betrekking hebben op art. 6:96 BW lid 2 a en b.
6.9.
Het hof overweegt dat [appellant] vooralsnog onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden zijn verricht ter voorkoming of beperking van de schade als gevolg van de mishandeling waarvoor [de vennootschap] aansprakelijk is, zodat het hof die kosten ook niet bij wege van voorschot kan toewijzen.
Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn eventueel toewijsbaar voor zover zij niet overlappen met de proceskosten als bedoeld in art. 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In deze procedure is onvoldoende gedebatteerd over de vraag in hoeverre er sprake is van overlapping van dergelijke kosten. Zij lenen zich ook beter voor beoordeling in samenhang met de definitieve vaststelling van de schade.
Voor een toewijzing van die kosten bij wege van voorschot op de schade acht het hof derhalve bij deze stand van zaken nog geen plaats.
6.10.
De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure worden toegewezen. [de vennootschap] zal worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schade ad € 12.814,--.
6.11.
[de vennootschap] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep.
6.12.
Het hof geeft partijen in overweging om, gelet op de inmiddels gegeven beslissingen, te bezien of een gezamenlijke regeling zonder verder procederen mogelijk is.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 30 juli 2014 en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [de vennootschap] aansprakelijk is voor de schade geleden door [appellant] als gevolg van de mishandeling na diens dienst van 4 maart 2011;
veroordeelt [de vennootschap] tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat;
veroordeelt [de vennootschap] tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ad € 12.814,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 januari 2013;
veroordeelt [de vennootschap] in de proceskosten van [appellant] tot op heden begroot op:
in eerste aanleg:
kosten dagvaarding € 92,82
betaald griffierecht € 75,--
salaris advocaat € 1.158,-
en in hoger beroep:
kosten dagvaarding € 100,80
betaald griffierecht € 308,--
salaris advocaat € 2.682,--
betaalde getuigentaxen € 200,--
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, P.P.M. Rousseau en M.E. Smorenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 januari 2018.
griffier rolraadsheer