De GI heeft in de brief van 25 juni 2018, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De GI vindt dat zeker gewerkt moet worden aan de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] , maar geconstateerd moet worden dat [de minderjarige] zich niet veilig voelt bij de moeder. Dat is ook de reden waarom reeds twee maal een thuisplaatsingstraject is stopgezet. Het in de loop van 2017 gestarte en vanuit Olyk begeleide (tweede) thuisplaatsingstraject, waarin (opnieuw) de omgang werd uitgebreid, is voortijdig afgebroken. Dit traject leidde namelijk tot veel spanningen bij [de minderjarige] , hetgeen zich uitte in fysieke, emotionele en gedragsproblemen. Voorts was sprake van een moeizaam verlopende samenwerking met de moeder vanwege haar wantrouwen jegens de hulpverlening en de GI. Het was voor de moeder moeilijk om adviezen van de hulpverlening en de GI op te volgen. Daarnaast speelde het vertrek van de destijds aangestelde gezinsvoogd een rol. Sinds de omgangsregeling is teruggeschroefd, lijkt [de minderjarige] weer meer rust te ervaren en is het probleemgedrag afgenomen. De omgang vindt sinds eind 2017 een keer per maand plaats, op neutraal terrein en onder begeleiding van de pleegmoeder en/of de gezinsvoogd. Afgelopen februari kwam de moeder niet opdagen en in het voorjaar nam zij eenmaal onaangekondigd haar moeder mee.
Uit de samen met de pleegzorginstantie Juvent ingevulde en met die instantie besproken “Beoordelingsboog” (definitieve versie april 2018) blijkt dat het beeld van de moeder over een terugplaatsing van [de minderjarige] niet reëel is. Zij denkt de opvoeding van [de minderjarige] weer aan te kunnen, maar er wordt bij haar pedagogische onmacht gezien die ondanks de inzet van hulpverlening in de afgelopen jaren nog niet dusdanig is afgenomen dat zij de opvoeding van [de minderjarige] weer kan dragen. [de minderjarige] zelf geeft aan niet terug naar de moeder te willen. Uit de “Beoordelingsboog” blijkt dat terugplaatsing een groot risico met zich brengt, waarbij [de minderjarige] schade in zijn ontwikkeling kan oplopen.
De moeder heeft EMDR gevolgd en psychologische hulp gehad. De moeder heeft trekken van persoonlijkheidsproblematiek. De cursussen die zij heeft gevolgd, kan zij niet in praktijk brengen. De moeder heeft veel structuur en duidelijkheid nodig. Zij gaat snel de strijd aan zodra er iets nieuws gebeurt of slaat dan op slot en wil niets meer. De moeder laat een patroon zien waarin zij elke keer in de strijd gaat bij uitspraken, beslissingen en handelen van de hulpverlening. Het wantrouwen van de moeder jegens de hulpverlening blijft.
Uit het rapport van het NIFP van 12 januari 2017 blijkt dat de relatie tussen [de minderjarige] en de moeder gecompliceerd overkomt. Er lijkt sprake van een vermijdende gehechtheidsrelatie. [de minderjarige] toont zich in het onderzoek sterk betrokken op pleegmoeder en betrokken op pleegvader. Het rapport concludeert dat het voor [de minderjarige] ontwikkeling op zowel de korte als lange termijn het meest wenselijk is dat hij de kans krijgt toch verder bij de moeder op te groeien, waarvoor een forse investering in de band tussen [de minderjarige] en de moeder en opvoedondersteuning voor de moeder noodzakelijk zijn. De GI heeft vervolgens, met inschakeling van Olyk, ingezet op terugplaatsing. Er moest evenwel worden geconstateerd dat [de minderjarige] overbelast raakte en de moeder zich onvoldoende coöperatief opstelde. Omdat het erg slecht ging met [de minderjarige] , is in november 2017 besloten om de omgang tijdelijk geheel stil te leggen en is vervolgens een teruggeschroefde omgangsregeling gaan gelden.
PSY [regio] heeft in het second-opinion-rapport van 12 februari 2018 onder meer geconcludeerd dat uit het NIFP-onderzoek ook andere conclusies dan een conclusie tot terugplaatsing van [de minderjarige] kunnen worden getrokken. Volgens PSY [regio] vormen de feiten, omstandigheden en bevindingen in het NIFP-rapport evenveel grond voor een tegenovergesteld advies. Contra-indicaties voor een thuisplaatsing worden nauwelijks meegenomen. Volgens PSY [regio] is bij het advies tot terugplaatsing van [de minderjarige] in het geheel niet meegenomen wat de kans is van mislukken van de terugplaatsing en welke mogelijk schadelijke gevolgen dit voor [de minderjarige] kan hebben.
De GI heeft inmiddels eind maart/begin april 2018 een opvoedbesluit genomen en een onderzoek bij de raad gevraagd naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.