In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die eerder in een geregistreerd partnerschap hebben geleefd. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.L. de Koeijer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 mei 2017, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 143,- bruto per maand met ingang van 1 augustus 2016 en op nihil met ingang van 1 januari 2017. De man, vertegenwoordigd door mr. I. de Dobbelaere-Woets, heeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.
Het hof heeft vastgesteld dat het geregistreerd partnerschap van partijen op 12 juli 2016 is ontbonden. De vrouw heeft in haar grieven aangevoerd dat de rechtbank haar behoefte ten onrechte heeft vastgesteld en dat de alimentatie te laag is. Het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw herzien en vastgesteld dat haar netto behoefte in 2016 € 1.438,- per maand bedraagt, met een wettelijke indexering naar € 1.468,- per maand in 2017. De aanvullende behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 67,- bruto per maand in 2016 en € 92,- bruto per maand in 2017.
De man heeft een draagkracht van € 351,- bruto per maand in 2016 en € 352,- bruto per maand in 2017, wat voldoende is om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. Het hof heeft geoordeeld dat de partneralimentatie voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 moet worden vastgesteld op € 143,- per maand, en met ingang van 1 januari 2017 op € 92,- per maand. Met ingang van 1 januari 2018 bedraagt de partneralimentatie € 93,38 per maand. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de bestreden beschikking is voor het overige bekrachtigd.