ECLI:NL:GHSHE:2018:3365

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
200.220.558_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie; (aanvullende) behoefte en draagkracht, aan jusvergelijking komt het hof niet toe

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een vrouw en een man, die eerder in een geregistreerd partnerschap hebben geleefd. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.L. de Koeijer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 mei 2017, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 143,- bruto per maand met ingang van 1 augustus 2016 en op nihil met ingang van 1 januari 2017. De man, vertegenwoordigd door mr. I. de Dobbelaere-Woets, heeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat het geregistreerd partnerschap van partijen op 12 juli 2016 is ontbonden. De vrouw heeft in haar grieven aangevoerd dat de rechtbank haar behoefte ten onrechte heeft vastgesteld en dat de alimentatie te laag is. Het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw herzien en vastgesteld dat haar netto behoefte in 2016 € 1.438,- per maand bedraagt, met een wettelijke indexering naar € 1.468,- per maand in 2017. De aanvullende behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 67,- bruto per maand in 2016 en € 92,- bruto per maand in 2017.

De man heeft een draagkracht van € 351,- bruto per maand in 2016 en € 352,- bruto per maand in 2017, wat voldoende is om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. Het hof heeft geoordeeld dat de partneralimentatie voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 moet worden vastgesteld op € 143,- per maand, en met ingang van 1 januari 2017 op € 92,- per maand. Met ingang van 1 januari 2018 bedraagt de partneralimentatie € 93,38 per maand. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de bestreden beschikking is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.220.558/01
zaaknummer rechtbank : C/02/320168 / FA RK 16-5110
beschikking van de meervoudige kamer van 9 augustus 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer te Terneuzen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets te Terneuzen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 10 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 2 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 10 mei 2017.
2.2.
De man heeft op 14 september 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 4 augustus 2017 met bijlagen, ingekomen op 7 augustus 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 11 april 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 april 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 april 2018 met bijlagen, ingekomen op 13 april 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 24 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het geregistreerd partnerschap van partijen is ontbonden door inschrijving van de ontbindingsbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2016 in de registers van de burgerlijke stand op 12 juli 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 1 augustus 2016 bepaald op € 143,- bruto per maand en met ingang van 1 januari 2017 op nihil.
4.2.
De grieven van de vrouw zien op de huwelijksgerelateerde behoefte, de aanvullende behoefte en de jusvergelijking, in het bijzonder voor zover het de invloed van de huurtoeslag betreft.
De vrouw heeft verzocht, verkort weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen en de door de man te betalen partneralimentatie over de periode van 1 augustus 2016 tot 1 januari 2017 te bepalen op € 316,- bruto per maand en met ingang van 1 januari 2017 op € 105,- bruto per maand.
4.3.
De man heeft verzocht de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door de man te betalen partneralimentatie dient in te gaan op 1 augustus 2016, zodat het hof daarvan uitgaat.
Behoefte van de vrouw
5.2.1.
De vrouw heeft in de grieven 1 en 2 aangevoerd dat de rechtbank haar behoefte ten onrechte heeft bepaald op € 1.373,- netto per maand en haar aanvullende behoefte ten onrechte op € 143,- bruto per maand.
De vrouw heeft, kort samengevat, het navolgende gesteld. De rechtbank heeft ten aanzien van de door de vrouw overgelegde behoeftelijst, de kosten van Delta ten onrechte bepaald op € 115,- per maand en de post sparen en onvoorziene kosten ten onrechte op totaal € 50,- per maand. De kosten van Delta en de post sparen en onvoorziene kosten dienen, aldus de vrouw, te worden gesteld op € 145,- respectievelijk € 100,- per maand.
5.2.2.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. De man is van mening dat de rechtbank terecht is uitgegaan van € 115,- terzake de kosten van Delta omdat dit de werkelijke kosten van de vrouw betreft. De man heeft gesteld dat uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt dat zij van waterbedrijf Evides € 93,75 heeft teruggekregen. Voor de post sparen en onvoorziene kosten moet een bedrag van totaal € 50,- per maand voldoende worden geacht, aldus de man.
5.2.3.
Het hof overweegt het navolgende.
Met betrekking tot Delta en Evides (nutsvoorzieningen) hebben partijen ter zitting ingestemd met een bedrag van totaal € 130,- per maand, zodat het hof daarvan uitgaat.
Uit het door de vrouw als bijlage bij voormeld journaalbericht van 11 april 2018 toegezonden vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2017 blijkt dat er tijdens het geregistreerd partnerschap sprake is geweest van diverse bank-/spaarrekeningen met een saldo van totaal ruim € 24.000,- welke bankrekeningen in de verdeling van de partnerschapsgemeenschap zijn betrokken. Hieruit blijkt onmiskenbaar dat partijen tijdens het geregistreerd partnerschap hebben gespaard. Ook heeft de vrouw bij voormeld journaalbericht van 11 april 2018 een aantal facturen/bonnen/bankafschriften toegezonden ter zake reparaties aan, en aanschaf van diverse huishoudelijke goederen. Gelet op het voorgaande houdt het hof bij het bepalen van de behoefte van de vrouw in redelijkheid rekening met een bedrag van € 50,- per maand ter zake sparen en een bedrag van € 50,- terzake onvoorziene kosten.
Uitgaande van de overige door de rechtbank vastgestelde en in hoger beroep door de vrouw niet expliciet weersproken maandelijkse kosten van de vrouw, becijfert het hof de behoefte van de vrouw in 2016 op € 1.373,- + € 15,- + € 50,- = € 1.438,- netto per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de vrouw met ingang van 1 januari 2017 afgerond € 1.468,- netto per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een AOW-uitkering heeft van € 14.598,- bruto per jaar en een pensioenuitkering van € 3.451,- bruto per jaar.
Uit de aan deze beschikking gehechte en gewaarmerkte berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw (alsmede van haar draagkracht), waarin - zoals met partijen ter zitting is besproken - volgens de wettelijke maatstaven onder meer rekening is gehouden met de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting, blijkt dat de vrouw in 2016 een netto besteedbaar inkomen had van € 1.387,- per maand en in 2017 van € 1.398,- per maand (zie bijlagen 1 en 2). Door rekening te houden met de ouderenkorting en de aanvullende korting wijkt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, anders dan de voorzitter partijen ter zitting heeft voorgehouden, af van het netto besteedbaar inkomen dat de rechtbank had berekend.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt in 2016 € 51,- netto per maand en met ingang van 1 januari 2017 € 70,- netto per maand. Het hof becijfert de bruto aanvullende behoefte van de vrouw op € 67,- per maand en met ingang van 1 januari 2017 op € 92,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man een AOW-uitkering heeft van € 14.598,- bruto per jaar en een pensioenuitkering van € 6.710,- bruto per jaar. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof onder meer uit van de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting, alsmede van de bijstandsnorm voor een alleenstaande AOW-er. Het hof houdt voorts, evenals de rechtbank, rekening met de lasten van de man zoals weergegeven in de door de man in eerste aanleg als productie 1 overgelegde draagkrachtberekeningen, welke lasten door de vrouw niet zijn betwist. Uit de aan deze beschikking gehechte en gewaarmerkte draagkrachtberekeningen blijkt dat de man in 2016 en met ingang van 1 januari 2017 een draagkracht heeft van € 272,- per maand. Rekening houdend met het fiscaal voordeel dat de man geniet bij het betalen van partneralimentatie bedraagt de draagkracht van de man in 2016 € 351,- bruto per maand en met ingang van 1 januari 2017 € 352,- bruto per maand (zie bijlagen 3 en 4).
De man heeft voldoende draagkracht om in de aanvullende behoefte van de vrouw in 2016 van € 67,- bruto per maand en met ingang van 1 januari 2017 van € 92,- bruto per maand te voorzien. Het hof dient de partneralimentatie in beginsel op € 67,- per maand respectievelijk € 92,- per maand vast te stellen.
Jusvergelijking en toeslagen
5.5.1.
De vrouw heeft in de derde grief het navolgende gesteld. De rechtbank heeft terecht bij het bepalen van de behoefte van de vrouw geen rekening gehouden met de door de vrouw te ontvangen huur- en zorgtoeslag. Het is echter onjuist om daar dan bij de jusvergelijking wel rekening mee te houden. De te ontvangen huurtoeslag is immers van aanvullende aard en afhankelijk van de hoogte van de te ontvangen partneralimentatie. Door in de jusvergelijking alsnog rekening te houden met de mogelijke aanspraken van de vrouw op huurtoeslag uitgaande van de situatie waarin zij in het geheel geen alimentatie ontvangt, wordt, aldus de vrouw, geen recht gedaan aan het uitgangspunt dat de toeslagen van aanvullende aard zijn.
Het zou naar de mening van de vrouw juist zijn geweest om bij de jusvergelijking aan de zijde van de vrouw rekening te houden met de huurtoeslag waarop recht bestaat wanneer de vrouw het maximale bedrag aan alimentatie, waarvoor draagkracht bestaat, ontvangt.
Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat de man bij het betalen van partneralimentatie meer huur- en zorgtoeslag zal ontvangen. Volgens de vrouw kan, uitgaande van deze redenering, de man ook na 1 januari 2017 een bedrag van € 105,- bruto per maand aan partneralimentatie voldoen, op basis van de jusvergelijking.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
5.5.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Vaststaat dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is vastgesteld zonder dat rekening is gehouden met de door de vrouw te ontvangen toeslagen. Ook bij het bepalen van de netto en bruto aanvullende behoefte van de vrouw is geen rekening gehouden met de door de vrouw te ontvangen toeslagen.
De derde grief van de vrouw is gericht op de gevolgen van met name de huurtoeslag van de vrouw voor de jusvergelijking.
Nu de draagkracht van de man de aanvullende behoefte van de vrouw in ruime mate overstijgt komt het hof niet toe aan het maken van een jusvergelijking. Daarmee komt het hof ook niet toe aan de beoordeling van de effecten van met name de huurtoeslag van de vrouw voor de jusvergelijking.
Reformatio in peius
5.6.
Nu de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 10 mei 2017 en de vrouw door het door haar ingestelde hoger beroep niet in een slechtere situatie mag komen te verkeren, dient de partneralimentatie voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 te worden gesteld op het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 143,- per maand.
Met ingang van 1 januari 2017 bedraagt de partneralimentatie € 92,- per maand.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2018 € 93,38 per maand.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 10 mei 2017
uitsluitendvoor zover het de door de man met ingang van 1 januari 2017 te betalen partneralimentatie betreft,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud
- over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 op 92,- per maand, en
- met ingang van 1 januari 2018 op € 93,38 per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, P.M.M. Mostermans en
E.M.C. Dumoulin en bijgestaan door de griffier en is op 9 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.