6.12.Met grief 2 stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom komt dat [appellante] de vordering die zij op [de vennootschap 2] uit hoofde van geldlening pretendeert te hebben, onvoldoende heeft onderbouwd. Deze grief faalt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de curator heeft [appellante] onvoldoende feitelijk onderbouwd dat het bedrag van
€ 133.300,- door [appellante] aan [de vennootschap 2] als lening is verstrekt. Het hof verwijst naar hetgeen de rechtbank dienaangaande in rechtsoverweging 4.3-4.6 heeft overwogen, welke gronden het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt. Het hof voegt daar het volgende aan toe:
a. a) Het bedrag van € 133.300,- is boekhoudkundig niet als lening verwerkt. Vast staat dat de betaling van € 133.300,- van [appellante] aan [de vennootschap 2] in de boekhouding van [de vennootschap 2] in het vierde kwartaal van 2011 is verantwoord als belaste omzet (€ 112.016,81) en af te dragen btw
(€ 21.283,19). Voorts is door [appellante] erkend dat in de boekhouding van [appellante] in het vierde kwartaal van 2011 het bedrag van € 133.300,- als kosten en te vorderen btw is opgenomen, zodat ook dat vast staat. De boekhoudkundige verwerkingen van het bedrag van € 133.300,- in zowel de administratie van [de vennootschap 2] als in de administratie van [appellante] zijn dan ook in overeenstemming met elkaar. Dat voorafgaand aan de betaling van de € 133.300,- door de aandeelhouders geld bijeen is gebracht en gestort is op de rekening van [appellante] , terwijl bij een deel van die stortingen als omschrijving is vermeld ‘lening’, is onvoldoende om aan te nemen dat het bedrag dat vervolgens door [appellante] aan [de vennootschap 2] is overgemaakt moet worden beschouwd als een lening van [appellante] aan [de vennootschap 2] .
b) De aangifte omzetbelasting van het vierde kwartaal van 2011 sluit aan op de boekhoudkundige verwerking van het bedrag van € 133.300,-. Voor [de vennootschap 2] blijkt dit uit het onderzoeksrapport van de heer [derde] met betrekking tot de boekhoudkundige verwerking van de betaling van € 133.300,- (productie 12 van de curator). De heer [enig aandeelhouder en bestuurder 1] , middellijk bestuurder van [appellante] en [de vennootschap 2] , (hierna: “ [enig aandeelhouder en bestuurder 1] ”) heeft tijdens het pleidooi desgevraagd bevestigd en verklaard dat de terug te ontvangen btw in mindering is gebracht op de belastingschuld van [appellante] .
c) Volgens [appellante] zou sprake zijn van een foutieve verwerking door de toenmalige boekhouder van de groep van vennootschappen waartoe [de vennootschap 2] en [appellante] behoren. Vanwege deze fout is het ook logisch dat het zowel in de boekhouding van [de vennootschap 2] als van [appellante] verkeerd is verwerkt, aldus [appellante] .
Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de boekhoudkundige verwerking van de betaling van € 133.300,- niet juist is uitgevoerd, dan zou deze foutieve boeking aan het licht moeten zijn gekomen bij de totstandkoming van de jaarrekening 2011 van zowel [appellante] als [de vennootschap 2] , dan wel in het boekjaar 2012, dan wel na aantreden van de nieuwe boekhouder in 2013. Gesteld noch gebleken is dat tegen de boekhoudkundige verwerking van het bedrag van
€ 133.300,- op één van deze momenten bezwaar is gemaakt, terwijl dit, mede gelet op de hoogte van dit bedrag, toch onmiddellijk moet zijn opgevallen. [enig aandeelhouder en bestuurder 1] heeft op dit punt tijdens het pleidooi desgevraagd geen toereikende verklaring kunnen geven. Evenmin heeft [enig aandeelhouder en bestuurder 1] kunnen verklaren waarom de beweerde lening niet juist in de boekhouding van [appellante] is verwerkt, terwijl de jaarstukken 2011 van [appellante] volgens zijn verklaring in 2014 zijn opgemaakt door [accountant] , de nieuwe accountant. [appellante] heeft de stelling van de curator dat de jaarcijfers van [de vennootschap 2] over 2011 onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van [de vennootschap 2] (in de persoon van [enig aandeelhouder en bestuurder 1] ) zijn opgesteld niet betwist. Voorts blijkt uit het feit dat de jaarstukken op 29 maart 2013 zijn gedeponeerd, dat zij door de vergadering van aandeelhouders zijn vastgesteld.
d) [appellante] heeft haar (beweerde) vordering op [de vennootschap 2] uit hoofde van geldlening niet ter verificatie ingediend bij de curator. [enig aandeelhouder en bestuurder 1] heeft op dit punt tijdens het pleidooi desgevraagd verklaard dat zijn verwachting was, dat [de vennootschap 2] geen verhaal zou bieden. Dat levert echter geen toereikende verklaring op, nu het in veel faillissementen zo zal zijn dat er niets aan de concurrente schuldeisers kan worden uitgekeerd. Dat behoeft er echter niet aan in de weg te staan dat een vordering ter verificatie wordt ingediend. Mede gelet op de rekening-courantverhouding die tussen [de vennootschap 2] en [appellante] bestond, zou de indiening van de vordering ter verificatie voor de hand hebben gelegen.