De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevatten ten opzichte van de door hen in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen geen nieuwe concrete feiten of omstandigheden die kunnen bijdragen tot het tegenbewijs waartoe VDL is toegelaten. Uit hun verklaringen blijkt dat er verschil van inzicht was over de toepassing van de 10% vergoeding, die is vermeld in artikel 6 van de Overeenkomst van 11 februari 2011, voor de subsidieaanvragen E450EDL en E450LMDAP maar er blijkt niet uit dat dit ten aanzien van die subsidieaanvragen tot een bepaald resultaat heeft geleid. Zij verklaren dat tegenover [appellant] geen toezegging is gedaan voor toepassing van die vergoedingsmaatstaf, maar dat betekent niet dat die eenmaal overeengekomen maatstaf toepassing miste.
Getuige [manager in dienst van VDL, ETG ] heeft onder meer verklaard:
“Ik ben niet betrokken geweest bij het maken van afspraken tussen de heer [appellant] en VDL wat betreft de subsidieaanvragen waar het hierover gaat. Ik ben wel de heer [appellant] 2x tegengekomen in het project E450LMDAP. Ik weet niets over een afrekening van dit project. Ik weet evenmin iets over een 10% regeling.”
Hetgeen deze getuige verder heeft verklaard betreft de gang van zaken bij de uitvoering van de subsidieaanvraag E450LMDAP en meer in het bijzonder de volgens hem beperkte hoeveelheid werk die [appellant] daarvoor heeft verricht. Dat laatste betreft evenwel niet de kwestie waar het bij de (tegen)bewijsopdracht om gaat, nu de Overeenkomst waar [appellant] zich op baseert op dat punt geen differentiatie kent.
Getuige [controller in dienst van VDL Nederland] heeft onder meer verklaard:
“Ik ken het contract dat met de heer [appellant] is afgesloten. Door mij zijn geen afspraken gemaakt die van dat contract afwijken. Ik weet niet of andere in de bedrijf zo’n afwijkende afspraak heb gemaakt, maar ik heb hier verder ook met niemand over gesproken. Ik wist van het conflict met de heer [appellant] , maar ik heb nooit met hem daarover gesproken.”
Hetgeen deze getuige verder heeft verklaard, betreft het project SILVER en de relatie tussen dat project en het project Greenfab. Zijn verklaring over deze aangelegenheid biedt echter geen bijdrage aan het tegenbewijs zoals in het tussenarrest van 22 augustus 2017 is opgenomen.
[appellant] heeft in zijn getuigenverklaring onder meer betwist hetgeen getuige [getuige 2] heeft verklaard over de werkwijze bij de verschillende projecten. Verder verklaart hij:
“Ik heb niet iets anders dan de 10 % regeling afgesproken met VDL over de ENIAC subsidies.”
De producties die VDL voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft ingebracht betreffen documenten over de subsidieaanvragen en afschriften van de tussen de verschillende betrokkenen gevoerde (e-mail)correspondentie. Door VDL is niet, en in ieder geval: niet voldoende, toegelicht in hoeverre deze stukken bijdragen aan het tegenbewijs.
Dit alles overziende is het VDL niet is geslaagd in het tegenbewijs zoals opgenomen in het tussenarrest van 22 augustus 2017.