ECLI:NL:GHSHE:2018:3287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
20-000117-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. S. Riemens
  • mr. W.E.C.A. Valkenburg
  • mr. C.M. Hilverda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake bedreiging en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 december 2015. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot zware mishandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2], die werd toegewezen tot een bedrag van € 350,00.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam van feit 1. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 8 november 2014 in Eijsden-Margraten de benadeelden, beiden wachtmeesters der Koninklijke Marechaussee, heeft bedreigd met zware mishandeling door met hoge snelheid op hun dienstvoertuig in te rijden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde dezelfde straf op als de rechtbank, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding werd toegewezen tot € 350,00, terwijl de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] niet meer aan de orde was, omdat deze zich niet opnieuw had gevoegd. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, met vervangende hechtenis bij gebreke van betaling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000117-16
Uitspraak : 24 juli 2018
VERSTEK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 december 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-700279-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, meermalen gepleegd (feit 1 meer subsidiair) en poging tot zware mishandeling meermalen gepleegd (feit 2 subsidiair) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest. Verder zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , afgewezen.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , en in zoverre opnieuw rechtdoende de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 350,00 en voor het overige zal afwijzen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Zijn vordering is in hoger beroep daarom niet meer aan de orde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, nu het tot een andere bewezenverklaring komt van feit 1, wat betreft de beslissingen ter zake de bewezenverklaring, de strafbaarheid van feit en verdachte en de kwalificatie steeds met betrekking tot feit 1, wat betreft de sanctiebeslissing en wat betreft de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en de gronden waarop het berust, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Bewezenverklaring feit 1 meer subsidiair
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 meer subsidiair heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 november 2014 in de gemeente Eijsden-Margraten [benadeelde 1] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee) en [benadeelde 2] (wachtmeester er Koninklijke Marechaussee) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend, rijdend in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, met hoge snelheid met deze door hem, verdachte, bestuurde personenauto frontaal op het dienstvoertuig waarin zich op dat moment voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] bevonden, toegereden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en – overwegingen feit 1 meer subsidiair
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen en
bewijsoverwegingen en maakt deze tot de zijne.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot het bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde onder feit 1 meer subsidiair
Het bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluit. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte voor het bewezen verklaarde onder feit 1 meer subsidiair
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat aan verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten 1 meer subsidiair en 2 subsidiair een gevangenisstraf dient te worden opgelegd van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof neemt dit oordeel en de gronden waarop het berust van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Immers: tussen het instellen van het hoger beroep en het inkomen van de stukken bij het hof zijn meer dan 8 maanden verstreken en tussen het instellen van het hoger beroep en het wijzen van dit arrest zijn meer dan twee jaren verstreken.
Gelet echter op de totale duur van de procedure in eerste en tweede aanleg, kan naar het oordeel van het hof worden volstaan met deze constatering.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 500,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. Het hof merkt hierbij op dat de bijzondere ernst van de normschending en de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij maken dat een schadevergoeding voor immateriële schade toewijsbaar is, ook al is geestelijk letsel niet aangetoond.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder even genoemde ernst van de normschending en de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op € 350,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 350,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep wat betreft de beslissingen ter zake de bewezenverklaring, de strafbaarheid van feit en verdachte en de kwalificatie, steeds met betrekking tot feit 1, wat betreft de sanctiebeslissing en wat betreft de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder feit 1 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 meer subsidiair en feit 2 subsidiair tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 24 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen