ECLI:NL:GHSHE:2018:3267

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
200.240.187_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De minderjarige, die sinds 19 december 2016 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 7 maart 2018, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De minderjarige was van mening dat de gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk was, gezien recente positieve ontwikkelingen in haar situatie en de mogelijkheid om haar behandeling in een open setting voort te zetten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2018 heeft de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat mr. R.H.A. Julicher, haar standpunt toegelicht. De GI heeft echter betoogd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk blijft vanwege het risico op onttrekking aan de behandeling en de eerdere problematiek van de minderjarige. De ouders van de minderjarige hebben ook hun steun voor de gesloten plaatsing uitgesproken, gezien de vooruitgang die hun dochter heeft geboekt.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige moet worden voortgezet. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige baat heeft bij de structuur en begeleiding die de gesloten setting biedt, vooral gezien haar complexe problematiek en de noodzaak om haar behandeling op een veilige manier voort te zetten. De beslissing van het hof is in lijn met de wettelijke vereisten van de Jeugdwet, die stipuleert dat een machtiging tot gesloten plaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en om onttrekking aan de jeugdhulp te voorkomen. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 augustus 2018
Zaaknummer : 200.240.187/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/246666 / JE RK 18-322
in de zaak in hoger beroep van:
[de minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Stichting Ottho Gerhard Heldring en Ambulatorium te [verblijfplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. R.H.A. Julicher,
tegen
Gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2018, heeft [de minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en daarmee het verzoek van de GI tot afgifte van een machtiging gesloten jeugdzorg af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 juni 2018, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [de minderjarige] , bijgestaan door mr. Julicher;
-de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de ouders van [de minderjarige] .
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van;
- het door de advocaat van [de minderjarige] ter zitting overgelegde visiedocument (“Plan van [de minderjarige] ”) van [de minderjarige] ten aanzien van haar behandeldoelen.
Eerst na de mondelinge behandeling is op 12 juli 2018 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 maart 2018 ingekomen. Het hof heeft, reeds met het oog op de eisen van een behoorlijke rechtspleging, dit proces-verbaal niet bij zijn oordeelsvorming betrokken, maar heeft zijn beslissing gebaseerd op de andere, hierboven genoemde stukken zoals door betrokkenen toegelicht tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder met de vader is op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] [de minderjarige] geboren.
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 19 december 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. De thans lopende ondertoezichtstelling is geldig tot 19 december 2018.
3.3.
Bij beschikking van 3 mei 2017 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Bij beschikking van 27 november 2017 is, onder meer, deze machtiging laatstelijk verlengd tot uiterlijk 19 december 2018.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [de minderjarige] met ingang van 7 maart 2018 tot uiterlijk 19 december 2018 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.5.
[de minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[de minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Volgens [de minderjarige] wordt er door de GI een onjuist beeld van haar geschetst in de stukken. Er is volgens [de minderjarige] geen sprake geweest van zodanig alcohol- en/of drugsgebruik of gevaarzetting dat een gesloten plaatsing de enige optie was voor haar. [de minderjarige] kreeg bij Rubicon te weinig ondersteuning, hulp en bescherming, waardoor zij zich genoodzaakt voelde zich af te zonderen van haar groepsgenoten bij wie zij zich onveilig voelde.
Onlangs heeft er een evaluatie plaatsgevonden waaruit is gebleken dat het risico op middelengebruik matig is en het risico op suïcide erg laag, waarmee al twee van de meest belangrijke zorgpunten zijn weggenomen.
De problemen die [de minderjarige] heeft, zijn volgens haar in een open setting en met ambulante hulp te behandelen.
Ter zitting in hoger beroep heeft [de minderjarige] verklaard dat zij een positieve ontwikkeling door heeft gemaakt in de afgelopen periode en dat de machtiging gesloten plaatsing voor kortere duur zou moeten gelden, zodat zij op kortere termijn binnen een besloten setting verder kan gaan met haar behandeling. Graag wenst [de minderjarige] in februari 2019 te starten met een opleiding aan het ROC. Zij vreest echter dat de huidige machtiging gesloten plaatsing daaraan in de weg zal staan omdat deze machtiging naar alle waarschijnlijkheid aan het eind van de termijn verlengd gaat worden als het huidige behandelplan aangehouden wordt. Daarin wordt immers een continuering van de gesloten plaatsing van drie maanden aangehouden en daarna nog vier maanden behandeling binnen een besloten plaatsing. [de minderjarige] geeft aan haar verleden en de behandeling van haar trauma’s niet meer uit de weg te gaan, doch zij wil zich verder ontwikkelen en bewijzen binnen een meer open regime.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat de gesloten plaatsing van [de minderjarige] gecontinueerd dient te worden. Op basis van een recente risicotaxatie gemaakt door de instelling, komt naar voren dat er een hoog risico is op gewelddadig gedrag (fysieke conflicten) op het moment dat [de minderjarige] op korte termijn in een meer vrije situatie zonder intensieve behandeling zou verblijven. De afgelopen tijd zijn er verschillende geweldsincidenten geweest. Daarnaast wordt er een hoog risico op onttrekking aan onderwijs/behandeling/woonsituatie ingeschat als [de minderjarige] op korte termijn in een minder gestructureerde setting zal verblijven, gezien het feit dat zij eerder in de open setting heeft laten zien zich aan de behandeling te onttrekken en school verzuimde.
De GI is van mening dat [de minderjarige] gebaat is bij behandeling gericht op het vergroten van vertrouwen in zichzelf en in de ander, op emotieregulatie, sociaal gedrag en gezagsacceptatie.
De meest passende aanpak op de behandelgroep is gericht op de hechtingsproblematiek. [de minderjarige] is daartoe overgeplaatst naar behandelgroep “de Kube”. Ten aanzien van school, acht de GI het van belang dat wordt voorkomen dat [de minderjarige] voortijdig en zonder diploma’s afhaakt. Voorheen binnen de open setting heeft [de minderjarige] veelvuldig schoolverzuim laten zien. Thans volgt [de minderjarige] de pre-MBO opleiding; vanuit de OGH wordt [de minderjarige] ondersteund in het onderzoeken in welke richting zij na deze opleiding verder zou willen gaan.
Binnen de geslotenheid heeft [de minderjarige] beetje bij beetje laten zien open te gaan staan voor hulp, maar haar motivatie voor behandeling blijft beperkt te noemen. Hiernaast is sprake van weinig vertrouwen in zowel zichzelf als de ander, waardoor het lastig is een werkrelatie met haar op te bouwen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat er de laatste periode inderdaad sprake is van een positieve ontwikkeling in de motivatie en inzet van [de minderjarige] ten aanzien van haar behandeling. Binnen de geslotenheid heeft [de minderjarige] zich gecommitteerd aan haar behandeling en heeft zij gewerkt aan haar instelling. Het is van belang dat deze positieve lijn vooralsnog binnen de geslotenheid wordt doorgezet zodat [de minderjarige] zodra zij achttien wordt voldoende basis heeft om grotendeels zelfstandig het leven aan te kunnen. De afgelopen periode heeft laten zien dat [de minderjarige] de kaders van de geslotenheid nodig heeft gehad om cruciale stappen te zetten die zij eerder in meer open regimes niet heeft kunnen maken vanwege de vrijheid die zij had om zich aan onder meer de behandeling te onttrekken.
3.8.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij het moeilijk vindt dat [de minderjarige] in geslotenheid verblijft, maar dat zij weet dat dit voor haar op dit moment wel het beste is. [de minderjarige] werkt hard aan zichzelf en dat werpt vruchten af.
3.8.1.
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat ook hij ziet dat het gesloten regime werkt voor [de minderjarige] , nu zij zich niet meer kan onttrekken aan hetgeen wat zij nodig heeft. Daardoor heeft [de minderjarige] de afgelopen periode stappen gemaakt. Het zou zonde zijn als voortijdig besloten zou worden over te gaan naar een meer open regime, nu het risico op terugval in oude patronen voor [de minderjarige] nog wel groot is na een relatief korte periode van vooruitgang.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [de minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.9.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.5.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a en c, lid 5 en lid 6 Jw.
3.9.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waarneming overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hierboven vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
Het hof voegt hieraan toe dat ter zitting in hoger beroep gebleken is dat [de minderjarige] vooruitgang heeft laten zien binnen de kaders van het gesloten regime waar zij thans verblijft. Deze positieve en recente ontwikkeling ten aanzien van haar behandeling, schoolgang en algemene werkhouding valt te prijzen. Het hof is met de GI van mening dat deze positieve lijn dient te worden vastgehouden binnen de geslotenheid. De complexe problematiek van [de minderjarige] , vanuit traumatische gebeurtenissen uit haar verleden, vergt dat na vele jaren van mislukte pogingen tot verbetering van de situatie en voortijdig afhaken bij ingezette trajecten, de huidige behandeling met positief resultaat zal worden afgerond zodat zij verder kan. [de minderjarige] krijgt nu 1 op 1 behandeling binnen de instelling en zij staat op de wachtlijst voor therapie. Deze therapie zal worden opgestart in het gesloten regime en zal later doorlopen binnen een meer open regime.
Het vrijwillige kader en ook een meer open regime hebben in vele voorgaande jaren onvoldoende vat gekregen op [de minderjarige] en daarmee onvoldoende opgeleverd voor haar. Met name nu [de minderjarige] op korte termijn achttien jaar zal worden, acht het hof het van wezenlijk belang dat zij op dat moment in staat zal zijn om met een gedegen fundament haar toekomst tegemoet te treden. Het verleden heeft laten zien dat [de minderjarige] ondanks haar goede wil geneigd is om op cruciale momenten toch af te haken waar het op de voor haar noodzakelijke behandeling aankomt. Derhalve heeft [de minderjarige] baat bij de kaders van het gesloten regime, alwaar zij geen andere keus heeft dan de confrontatie met haar verleden en haar trauma’s aan te gaan. De wens van [de minderjarige] om haar behandeling binnen een meer open regime voort te zetten, acht het hof begrijpelijk, maar vooralsnog niet in haar belang nu het risico op onttrekking aanwezig blijft.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 maart 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.A.R.M. van Leuven, en E.A.M. Scheij en is op 2 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.