ECLI:NL:GHSHE:2018:323

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
20-002565-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door misbruik van vluchtelingenstatus en emotionele druk

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte, geboren in de Sovjet-Unie in 1991 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, heeft gedurende een lange periode misbruik gemaakt van de hulp die hem en zijn familie als vluchtelingen werd geboden. Door het vertellen van valse en emotionele verhalen over ontvoeringen, moord en afpersing heeft hij slachtoffers onder druk gezet om geld te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn broer, verschillende personen en instanties heeft opgelicht, waaronder de gemeente 's-Hertogenbosch en een protestantse kerk. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele aanklachten, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die hij heeft veroorzaakt. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf met drie maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002565-15
Uitspraak : 30 januari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 4 augustus 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-865115-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie) op [geboortedatum in het jaar] 1991,
zonder bekende vaste woon- en/of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid West –
De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van ‘(mede)plegen van oplichting en/of poging oplichting’, zoals onder feit 1 aan hem ten laste is gelegd. De verdachte is ter zake van ‘medeplegen van poging tot oplichting’ (feit 2) en ‘oplichting, meermalen gepleegd’ (feiten 3, 4 en 5) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten bedrage van € 1.900,00 is integraal toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 39.850,00. In het overige deel van de vordering is [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld in de proces- en executiekosten aan de zijde van de benadeelde partijen.
Ten behoeve van de slachtoffers is tevens telkens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank het strafvorderlijke beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op een onder de verdachte inbeslaggenomen personenauto van het merk Hyundai met [kenteken] opgeheven.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het namens de verdachte ingestelde hoger beroep d.d. 11 augustus 2015 is bij akte d.d. 12 januari 2018 ingetrokken.
Omvang van het hoger beroep
Op 14 januari 2015 is ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering conservatoir beslag gelegd op een onder de verdachte inbeslaggenomen personenauto van het merk Hyundai met [kenteken] . Hiermee is het eerder gelegde strafvorderlijke beslag op die auto omgezet in een conservatoir beslag. Het conservatoir beslag strekt tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en een op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep het strafvorderlijke beslag op genoemde auto opgeheven. Gelet op het voorgaande rustte er evenwel geen strafvorderlijk beslag, maar slechts conservatoir beslag op de personenauto.
Ter terechtzitting van het gerechtshof van 16 januari 2018 hebben zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie te kennen gegeven zich niet te verzetten tegen handhaving van vorenbedoeld conservatoir beslag. Beide procespartijen hebben aangegeven dat het hof geen beslissing omtrent het beslag hoeft te nemen. Gelet op die omstandigheid zal het hof daarover thans geen beslissing nemen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2018, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 8 januari 2015 en 21 juli 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feiten 1A primair, 1B primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde (zoals gewijzigd in hoger beroep) bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is verzocht de verdachte hoofdelijk te veroordelen tot een bedrag van € 7.500,00.
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot het onder feit 1A en 1B ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Voor wat betreft de strafmaat kan de verdachte zich vinden in de door de rechtbank opgelegde straf. Tegen de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is geen verweer gevoerd. Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1A heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 7.500,00. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof, met dien verstande dat is verzocht niet meer toe te wijzen dan de rechtbank heeft gedaan.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzittingen in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1A.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, en/of in 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 7.500 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 1] gezegd:
- dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] in respectievelijk de Oekraïne en Armenië (althans in het buitenland) worden gegijzeld althans vastgehouden, althans dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] worden gegijzeld althans vastgehouden, en/of
- indien er voor een bepaalde termijn geen losgeld betaald zou worden de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] om het leven zou/zouden worden gebracht, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch en/of in ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 7.500 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 1] gezegd:
- dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] in respectievelijk de Oekraïne en Armenië (althans in het buitenland) worden gegijzeld althans vastgehouden, althans dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] worden gegijzeld althans vastgehouden, en/of
- indien er voor een bepaalde termijn geen losgeld betaald zou worden de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] om het leven zou/zouden worden gebracht,
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch en/of in ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, op 5 september 2014 telefonisch contact met die [slachtoffer 1] te hebben en/of te onderhouden omtrent voornoemde gijzeling en/of losgeld;
en/of
1B.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 1] gezegd:
- dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] in respectievelijk de Oekraïne en Armenië (althans in het buitenland) worden gegijzeld althans vastgehouden, althans dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] worden gegijzeld althans vastgehouden, en/of
- indien er voor een bepaalde termijn geen losgeld betaald zou worden de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] om het leven zou/zouden worden gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014
tot en met 15 september 2014 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk –
zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 1] gezegd:
- dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] in respectievelijk de Oekraïne en Armenië (althans in het buitenland) worden gegijzeld althans vastgehouden, althans dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] worden gegijzeld althans vastgehouden, en/of
- indien er voor een bepaalde termijn geen losgeld betaald zou worden de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] om het leven zou/zouden worden gebracht,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch en/of in ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, op 5 september 2014 telefonisch contact met die [slachtoffer 1] te hebben en/of te onderhouden omtrent voornoemde gijzeling en/of losgeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te 's-Hertogenbosch en/of Rosmalen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de gemeente 's-Hertogenbosch althans een ander dan verdachte en diens mededader(s) te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro, in elk geval van enig goed, hebbende hij en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen één of meer medewerker(s) van de gemeente 's-Hertogenbosch en/of de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch gezegd:
- dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] in respectievelijk de Oekraïne en Armenië (althans in het buitenland) worden gegijzeld althans vastgehouden, althans dat de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] worden gegijzeld althans vastgehouden, en/of
- indien er voor een bepaalde termijn geen losgeld betaald zou worden de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] om het leven zou/zouden worden gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 1 augustus 2014 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van
- een geldbedrag van 3.500 euro, en/of
- een geldbedrag van 1.500/1.000 euro,
in elk geval één of meer geldbedragen,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid verklaart:
- dat [medeverdachte] en/of zijn ouders naar Oekraïne waren vertrokken, en/of
- daar [medeverdachte] en/of zijn ouders in Oekraïne een winkel zouden beginnen, en/of
- dat [medeverdachte] en/of zijn ouders op een gegeven moment door de maffia werden afgeperst, en/of
- dat de moeder van verdachte toen zij uit een bus stapte zou zijn doodgeschoten, en/of
- dat vervolgens [medeverdachte] ook door de maffia zou zijn opgepakt, en/of
- dat [medeverdachte] tegen afgifte van één of meer sommen geld zou worden vrijgelaten c.q. vrijgekocht kon worden,
waardoor de heer [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 30 september 2013 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en) althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- het [slachtoffer 2] , en/of
- de heer [slachtoffer 4] en/of mevrouw [slachtoffer 5] ,
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen van 2.000 euro, in elk geval van één of meer geldbedragen, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid verklaart:
- dat verdachte’s moeder in Oekraïne was doodgeschoten en/of dat hij en/of zijn mededader(s) geld nodig hadden voor de uitvaart en dat geld niet hadden en/of dat het lichaam van de moeder van verdachte anders langs de kant van de weg gedumpt zou worden,
waardoor het [slachtoffer 2] en/of heer [slachtoffer 4] en/of mevrouw [slachtoffer 5] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 september 2013 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de heer [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 50.000 euro, in elk geval een geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid verklaart:
- dat [medeverdachte] in Oekraïne werd vastgehouden, en/of
- dat er een bedrag van 60.000/50.000 euro, in elk geval een geldbedrag, benodigd was aan smeergeld om hem vrij te krijgen, en/of
- dat de moeder van verdachte was overleden,
en/of
de heer [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.000 euro, in elk geval een geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid verklaart:
- dat de moeder van verdachte was overleden, en/of
- dat de moeder van verdachte was doodgeschoten, en/of
- dat er geld nodig was voor de begrafenis van de moeder van verdachte,
waardoor de heer [slachtoffer 3] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1B en het onder de feiten 3, 4 en 5 telkens ten laste gelegde medeplegen
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging is het hof van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs bevat waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het medeplegen van de poging tot oplichting van [slachtoffer 1] (feit 1B primair). Evenmin kan worden bewezen dat hij die poging tot oplichting van [slachtoffer 1] alleen heeft gepleegd. Het hof is voorts van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte daarbij medeplichtig is geweest (feit 1B subsidiair). De enige aanwijzing die wijst op de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de poging om [slachtoffer 1] € 10.000,00 afhandig te maken, is gelegen in de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , inhoudende: ‘Vandaag zou ik 10.000 euro aan
zeoverdragen’ (dossierpagina 311). Het hof is van oordeel dat daarmee niet aan het bewijsminimum is voldaan. Mitsdien zal de verdachte van het onder feit 1B ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Verdachte dient voorts te worden vrijgesproken van het telkens onder de feiten 3, 4 en 5 ten laste gelegde ‘medeplegen’, nu het hof, gelijk de rechtbank, van oordeel is dat niet wettig kan worden bewezen dat de verdachte bij die feiten nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] of enige andere persoon.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1A primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1A.
hij in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 7.500 euro, hebbende verdachte en/of zijn mededader met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid tegen die [slachtoffer 1] gezegd:
- dat de vader van verdachte en de vriendin van [medeverdachte] in respectievelijk Oekraïne en Armenië worden gegijzeld althans vastgehouden en
- indien er voor een bepaalde termijn geen losgeld betaald zou worden de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] om het leven zou/zouden worden gebracht, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 15 september 2014 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, de gemeente 's-Hertogenbosch althans een ander dan verdachte en diens mededader te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro, hebbende hij en/of zijn mededader met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid tegen een medewerker van de gemeente 's-Hertogenbosch en de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch gezegd:
- dat de vader van verdachte en de vriendin van [medeverdachte] in respectievelijk Oekraïne en Armenië worden gegijzeld althans vastgehouden en
- indien er voor een bepaalde termijn geen losgeld betaald zou worden de vader van verdachte en/of de vriendin van [medeverdachte] om het leven zou/zouden worden gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 1 augustus 2014 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of ’s-Hertogenbosch, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van
- een geldbedrag van 3.500 euro, en
- een geldbedrag van 1.000 euro,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid verklaart:
- dat [medeverdachte] naar Oekraïne was vertrokken en
- daar [medeverdachte] op een gegeven moment door de maffia werd afgeperst en
- dat de moeder van verdachte toen zij uit een bus stapte zou zijn doodgeschoten en
- dat vervolgens [medeverdachte] ook door de maffia zou zijn opgepakt en
- dat [medeverdachte] tegen afgifte van één of meer sommen geld zou worden vrijgelaten c.q. vrijgekocht kon worden,
waardoor de heer [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in de periode van 1 september 2013 tot en met 30 september 2013 te ’s-Hertogenbosch, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
- het [slachtoffer 2] en
- de heer [slachtoffer 4] en mevrouw [slachtoffer 5] ,
telkens heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 2.000 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid verklaart:
- dat verdachte’s moeder in Oekraïne was doodgeschoten en dat hij geld nodig had voor de uitvaart en dat geld niet had en dat het lichaam van de moeder van verdachte anders langs de kant van de weg gedumpt zou worden,
waardoor het [slachtoffer 2] en heer [slachtoffer 4] en mevrouw [slachtoffer 5] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 september 2013 te ’s-Hertogenbosch, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, de heer [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.000 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid verklaart:
- dat [medeverdachte] in Oekraïne werd vastgehouden en
- dat er een bedrag van 60.000 euro benodigd was aan smeergeld om hem vrij te krijgen en
- dat de moeder van verdachte was overleden
en
de heer [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.000 euro,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid verklaart:
- dat de moeder van verdachte was overleden en
- dat de moeder van verdachte was doodgeschoten en
- dat er geld nodig was voor de begrafenis van de moeder van verdachte,
waardoor de heer [slachtoffer 3] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de vorenbedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen

A.

Het Openbaar Ministerie heeft zich bij monde van de advocaat-generaal op het standpunt gesteld dat naast de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten, tevens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder feit 1A primair ten laste heeft begaan. Daartoe is aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (de broer van verdachte) een bewuste en nauwe samenwerking hadden met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 1] . Beiden hebben immers contact met hem gehad, [medeverdachte] spreekt in de betreffende gesprekken met [slachtoffer 1] steeds in de ‘wij’-vorm en het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft ook steeds contact gezocht met zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] . Bovendien vertoont de modus operandi van feit 1A grote gelijkenissen met hetgeen de rechtbank onder feit 2 bewezen heeft verklaard.

B.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1A ten laste gelegde. Daaraan is in de kern ten grondslag gelegd dat er geen enkel bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij het – als gevolg van het doen van onwaarachtige mededelingen – afgegeven geldbedrag van € 7.500,00 door [slachtoffer 1] .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

C.

Algemeen
Het hof stelt voorop dat het voor het antwoord op de vraag of uit de door de verdachte en zijn medeverdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat de slachtoffers door een samenweefsel van verdichtsels werden bewogen tot afgifte van geld, aankomt op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat in de onderhavige zaak – bij de feiten 1A, 2, 3, 4 en 5 – telkens sprake is geweest van verschillende, met elkaar verweven leugens. De vader van verdachte en de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] zijn niet ontvoerd geweest, er was feitelijk geen sprake van één of meer verzoeken om losgeld of smeergeld om hen vrij te krijgen, de moeder van verdachte was niet vermoord, er was bijgevolg geen geld nodig voor haar begrafenis en evenmin is medeverdachte [medeverdachte] naar Oekraïne gereisd en aldaar door de maffia opgepakt en afgeperst. Deze grove leugens zijn door verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte] op vertrouwenwekkende en kennelijk geloofwaardige wijze aan de slachtoffers overgebracht. Het is niet evident dat de slachtoffers de onwaarheid daarvan telkens moesten onderkennen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze wijze van handelen kan worden gekwalificeerd als een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.

C.1

Met betrekking tot het onder feit 1A ten laste gelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting is met betrekking tot het onder feit 1A aan de verdachte ten laste gelegde medeplegen van oplichting van [slachtoffer 1] gebleken van de volgende feiten en omstandigheden.
In september 2014 is [slachtoffer 1] door medeverdachte [medeverdachte] benaderd omdat zijn vader en zijn vriendin zouden zijn gevangengenomen en werden afgeperst. Al in het begin van die maand, namelijk op 5 september 2014, had ook de verdachte, gebruik makend van telefoonnummer [telefoonnummer] , telefonisch contact met [slachtoffer 1] . Uit dat gesprek komt onmiskenbaar naar voren dat de verdachte en [slachtoffer 1] spreken over de vermeende ontvoering van de vader van de verdachte en de vriendin van [medeverdachte] . Het losgeld zou nog niet zijn bijeengebracht. De verdachte en [slachtoffer 1] spreken af hierover contact te houden en de verdachte vraag ook aan [slachtoffer 1] : ‘(…) moet ik bellen of moeten
wijlangskomen’. Ook uit een door de verdachte daags na dit telefoongesprek, op 6 september 2014 gestuurd sms-bericht aan [getuige 1] blijkt dat de verdachte wist dat zijn broer [medeverdachte] losgeld bij elkaar moest krijgen.
Als losgeld voor de vermeende ontvoering was een bedrag van € 25.000,00 nodig. Op 11 september 2014 heeft [slachtoffer 1] in dit kader een bedrag van € 7.500,00 aan [medeverdachte] (als lening) gegeven. Ten bewijze daarvan is een overeenkomst opgemaakt. In een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [getuige 1] op diezelfde dag spreekt [medeverdachte] over de omstandigheid dat hij vandaag met zijn broer (hof: [verdachte] ) bijna
€ 20.000,00 bij elkaar heeft gekregen. Dat bedrag was evenwel nog niet genoeg.
In een sms-bericht van [medeverdachte] aan [slachtoffer 1] van 12 september 2014 smeekt [medeverdachte] [slachtoffer 1] om nog meer geld, omdat het reeds bijeengebrachte geld niet voldoende is. [slachtoffer 1] heeft vervolgens een financieel krediet afgesloten (volgens diens verklaring) ‘om de jongens te helpen’. Dat bedrag is uiteindelijk na een waarschuwing van de politie niet afgegeven.
Op 13 september 2014 wordt nogmaals door verdachte een sms-bericht aan [getuige 1] gestuurd waarin wordt gesproken over de ontvoerders en de vastgehouden vader van verdachte. De verdachte stuurde toen de sms omdat [getuige 1] zijn broer (het hof begrijpt: aankomende) zaterdag zou bellen. De verdachte vraagt [getuige 1] om [medeverdachte] hoop te geven.
Op 14 september 2014 stuurt de verdachte een sms-bericht naar gemeenteambtenaar [getuige 2] over wat er was gebeurd in het weekend (het hof begrijpt: 13 en 14 september 2014). In dat sms-bericht is een soortgelijk verhaal medegedeeld zoals aan [getuige 1] op 13 september 2014 is gestuurd, maar nu met het smekende verzoek aan [getuige 2] om de burgemeester daarvan in kennis te stellen en om voor zijn broer [medeverdachte] een afspraak bij de burgemeester te regelen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de oplichting van [slachtoffer 1] . Uit de diverse tapgesprekken en -berichten komt naar voren dat de verdachte wetenschap had van het plan om [slachtoffer 1] op te lichten. Hij heeft daaraan een voldoende substantiële bijdrage geleverd door contact op te nemen met [slachtoffer 1] en hem onware mededelingen te doen over een ontvoering waarvoor losgeld zou zijn vereist. Er is door verdachte en de medeverdachte steeds een klemmend en emotioneel beroep gedaan op het slachtoffer.
Het hof is voorts van oordeel dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 1] op essentiële punten overeenkomsten vertoont met de feitelijke gang van zaken ten aanzien van het ten laste van de verdachte onder feit 2 bewezenverklaarde medeplegen van een poging tot oplichting van de gemeente ’s-Hertogenbosch (althans een ander). Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de modus operandi – zoals hiervoor weergegeven – vrijwel identiek is aan hetgeen onder feit 2 bewezen is verklaard en dat de slachtoffers in dezelfde korte periode, namelijk in de maand september 2014, zijn benaderd. Daarbij hebben de verdachte en diens mededader [medeverdachte] , zoals hierna onder C.2 zal worden overwogen, hetzelfde leugenachtige verhaal opgehangen om te trachten de gemeente ’s-Hertogenbosch, althans een ander, te bewegen tot afgifte van geld.
Het door de verdachte hiertegenover gestelde verweer, inhoudende dat mogelijk zijn broer [medeverdachte] zijn telefoon heeft gebruikt en daarom niet kan worden bewezen dat hij voormelde telefoongesprekken heeft gevoerd en sms-berichten heeft verstuurd, acht het hof geenszins aannemelijk geworden. Nog daargelaten dat de verdachte dit scenario pas eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft opgeworpen, heeft de verdediging deze stelling niet nader onderbouwd. Het procesdossier biedt daarentegen juist bewijs voor het tegendeel. Het staat namelijk vast dat het gebelde nummer van verdachte is. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat het gebelde nummer zijn telefoonnummer is en daarenboven spreekt [slachtoffer 1] in het gesprek van 5 september 2014 de gebelde persoon aan met ‘ [voornaam verdachte] ’, zijnde de voornaam van verdachte. Voorts duidt de aanduiding ‘mijn broer’ in de sms-berichten, gelet op de context van die berichten, op medeverdachte [medeverdachte] , zodat de afzender van die berichten de verdachte moet zijn geweest.

C.2

Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen, meer bijzonder uit de verklaringen van [naam burgemeester] , de burgemeester van ’s-Hertogenbosch, gemeenteambtenaar [getuige 2] en getuige [naam ondernemer] , komt naar voren dat de gemeente ’s-Hertogenbosch (in de persoon van de burgemeester, de vertegenwoordiger van de gemeente in en buiten rechte) als gevolg van de door medeverdachte [medeverdachte] geschetste schrijnende situatie ertoe is aangezet om een financiële bijdrage voor het vermeende losgeld te regelen, welk bedrag ten gunste van de verdachte, de medeverdachte en hun familie zou moeten komen. Te dien einde heeft de burgemeester aangeklopt bij een ondernemer. Door deze ondernemer was reeds in het verleden, na bemiddeling van de burgemeester, een aanzienlijke hoeveelheid geld aan de familie [familienaam verdachte] verstrekt. De burgemeester was reeds sinds 3 jaren bekend met de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en hun familie, die in 2011 asiel zochten in Nederland.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat het oogmerk van de verdachte er ook thans op was gericht om de gemeente ’s-Hertogenbosch, dan wel een ander, door tussenkomst van de burgemeester en aldus indirect, te bewegen tot afgifte van geld.
De vervolgvraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of de verdachte als medepleger van de poging tot oplichting kan worden aangemerkt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 14 september 2014 een sms-bericht heeft verstuurd naar gemeenteambtenaar [getuige 2] . In dat sms-bericht is door de verdachte beschreven dat zijn broer [medeverdachte] tegen de ontvoerders had gezegd het geld niet bij elkaar te kunnen krijgen. Hierop zou een videoboodschap zijn verstuurd waarop te zien zou zijn dat de vriendin van [medeverdachte] werd mishandeld en daarna door twee mannen werd verkracht. Daarna zou [medeverdachte] een mes hebben gepakt en zichzelf in zijn armen hebben willen snijden, aldus het sms-bericht van de verdachte. In datzelfde sms-bericht heeft de verdachte [getuige 2] gesmeekt het voorgaande aan de burgemeester door te geven en voor medeverdachte [medeverdachte] een afspraak bij de burgemeester te regelen.
Door aldus te handelen is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte een zodanige intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, dat kan worden gesproken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] ten behoeve van de poging tot oplichting van de gemeente ’s-Hertogenbosch, althans van een ander dan de verdachte en diens mededader.

C.3

Met betrekking tot het onder feit 5 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat het slachtoffer [slachtoffer 3] is bewogen tot afgifte van een geldbedrag van in totaal € 41.000,00. Daartoe is hij niet alleen bewogen door de door verdachte aan hem geschetste situatie met betrekking tot zijn broer en zijn moeder, maar ook omdat de destijds 85 jaar oude moeder van [slachtoffer 3] zeer te lijden had onder de aan haar medegedeelde schrijnende situatie van de familie [familienaam verdachte] . Aldus is [slachtoffer 3] niet alleen direct, maar op deze wijze ook indirect bewogen tot afgifte van geld. Als hij en zijn moeder de waarheid hadden gekend, dan zou [slachtoffer 3] daartoe niet zijn overgegaan.

D.

Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1A primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde van het onder feit 1A primair ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van oplichting.

Het bewezen verklaarde van het onder feit 2 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van poging tot oplichting.

Het bewezen verklaarde van het onder de feiten 3, 4 en 5 ten laste gelegde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:

oplichting, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de feiten 1A primair, 1B primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte legt zich neer bij de door de rechtbank opgelegde straf.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende oplichtingen en een poging daartoe, al dan niet in vereniging met zijn broer [medeverdachte] gepleegd. De verdachte heeft gedurende lange tijd misbruik gemaakt van mensen en instanties die hem, zijn broer en ouders hebben opgevangen na hun komst vanuit Armenië naar Nederland en hen hebben geholpen (met o.a. de asielprocedure en huisvesting). Verdachte en zijn broer hebben verschrikkelijke verhalen aan de slachtoffers verteld. Zijn vader en de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] zouden ontvoerd zijn waarvoor losgeld moest worden betaald, zijn moeder zou zijn vermoord en er zou geld nodig zijn voor haar begrafenis en medeverdachte [medeverdachte] zou, nadat hij naar Oekraïne zou zijn afgereisd, aldaar door de maffia zijn opgepakt en afgeperst. Dit bleken stuk voor stuk grove leugens te zijn, waarmee de verdachte de morele druk bij zijn slachtoffers heeft opgevoerd om hen grote sommen geld afhandig te maken. Het handelen van de verdachte was enkel ingegeven door financieel gewin, zonder zich enige rekenschap te geven van de financiële en emotionele gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Daarnaast ondermijnt het gedrag van de verdachte het vertrouwen en de bereidheid om vluchtelingen en andere hulpbehoevenden te helpen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, de kwalijkheid van zijn gedrag nog steeds niet inziet.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2017, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder in Nederland onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt doet geen recht aan de onderhavige zaak. Hoewel de rechtbank zulks eveneens heeft onderkend, komt in de door haar opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking, zodat daarmee naar ’s hofs oordeel niet kan worden volstaan. Daarnaast heeft het hof, in tegenstelling tot de rechtbank, hetgeen onder feit 1A aan de verdachte ten laste is gelegd bewezen verklaard. Gelet op het voorgaande zal het hof overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Al hetgeen overigens door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van de feiten onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak ambtshalve het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hof stelt vast dat de rechtbank op 4 augustus 2015 vonnis heeft gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 11 augustus 2015 en door de officier van justitie op 17 augustus 2015 hoger beroep ingesteld. De verdachte heeft op 12 januari 2018 zijn hoger beroep ingetrokken. Het hof doet bij arrest van heden – 30 januari 2018 – einduitspraak.
Aldus bedraagt het tijdsverloop van de behandeling in hoger beroep 2 jaren en ruim 5 maanden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak omvangrijk en complex van aard is, is het hof van oordeel dat die redenen niet het gehele tijdsverloop verklaren.
Resumerend stelt het hof vast dat in de fase van hoger beroep einduitspraak zal worden gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn met ongeveer ruim 5 maanden overschreden. Het hof zal deze overschrijding in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting en zal daarom de op te leggen gevangenisstraf matigen met 3 maanden.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , het [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 11.000,00 aan materiële schade.
Het [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 2.000,00 aan materiële schade. Ter terechtzitting van de rechtbank van 21 juli 2015 is de vordering verminderd tot een bedrag van € 1.900,00, aangezien er reeds tweemaal een bedrag van
€ 50,00 is terugbetaald.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 60.000,00 aan materiële schade. Ter terechtzitting van de rechtbank van 21 juli 2015 is de vordering verminderd tot een bedrag van € 59.850,00, aangezien er reeds driemaal een bedrag van € 50,00 is terugbetaald.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
De vordering van het [slachtoffer 2] is integraal toegewezen tot een bedrag van € 1.900,00.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is toegewezen tot een bedrag van
€ 39.850,00. In het overige deel van de vordering tot schadevergoeding is [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts is de verdachte veroordeeld in de proces- en executiekosten aan de zijde van de benadeelde partijen.
De benadeelde partijen hebben allen te kennen gegeven hun gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft tegen de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geen verweer gevoerd.
Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1A heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 7.500,00 (ter zake van feit 1A).
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] (ter zake van feit 3) en [slachtoffer 3] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof, met dien verstande dat is verzocht niet meer toe te wijzen dan de rechtbank heeft gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte met betrekking tot de feiten 1 en 3, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 11.000,00.
Van dat bedrag heeft € 7.500,00 betrekking op het onder feit 1 bewezenverklaarde medeplegen van oplichting. Het hof stelt vast dat de verdachte daarvoor samen met zijn mededader [medeverdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Mitsdien zal de vordering in zoverre hoofdelijk worden toegewezen.
Voor wat betreft de benadeelde partij [slachtoffer 2] is eveneens voldoende gebleken dat als gevolg van het handelen van de verdachte, zoals bewezen is verklaard onder feit 4, materiële schade is geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.900,00.
Onder feit 5 is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij de benadeelde partij
[slachtoffer 3] voor een bedrag van € 41.000,00 heeft opgelicht. Daarvan resteert nog een bedrag
€ 40.850,00 dat aan de benadeelde partij dient te worden voldaan. Gelet hierop acht het hof de civiele vordering tot vergoeding van materiële schade, ontstaan als gevolg van het onder feit 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte, tot dat bedrag toewijsbaar.
Nu de vorderingen bovendien niet inhoudelijk zijn betwist, leidt het voorgaande ertoe dat de vorderingen tot de respectievelijke bedragen van € 11.000,00, € 1.900,00 en € 40.850,00 voor toewijzing gereed liggen. De benadeelde partij [slachtoffer 3] kan in het overige deel van zijn vordering thans niet worden ontvangen. Hij kan dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan de slachtoffers [slachtoffer 1] , het [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 11.000,00, € 1.900,00 en € 40.850,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte maatregelen tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de telkens op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 60a, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1A primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde van het onder de feiten 1A primair en 3 ten laste gelegde, tot het bedrag van
€ 11.000,00 (zegge: elfduizend euro)als vergoeding van materiële schade, waarvan de verdachte met zijn mededader tot een bedrag van € 7.500,00 (zegge: vijfenzeventighonderd euro) hoofdelijk aansprakelijk is, en veroordeelt de verdachte om de hoofdsom tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader of de verdachte aan de betalingsverplichting tot een bedrag van € 7.500,00 heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde van het onder de feiten 1A primair en 3 ten laste gelegde, een bedrag te betalen van
€ 11.000,00 (zegge: elfduizend euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voor de verdachte gedeeltelijk komt te vervallen, namelijk tot een bedrag van € 7.500,00 subsidiair 72 dagen hechtenis, indien en voor zover zijn mededader heeft voldaan aan deze verplichting tot betaling van een bedrag van
€ 7.500,00;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde van het onder feit 4 ten laste gelegde, tot het bedrag van
€ 1.900,00 (zegge: duizend negenhonderd euro)als vergoeding van materiële schade;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde van het onder feit 4 ten laste gelegde, een bedrag te betalen van
€ 1.900,00 (zegge: duizend negenhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezen verklaarde van het onder feit 5 ten laste gelegde, tot het bedrag van
€ 40.850,00 (zegge: veertigduizend achthonderdvijftig euro)als vergoeding van materiële schade;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezen verklaarde van het onder feit 5 ten laste gelegde, een bedrag te betalen van
€ 40.850,00 (zegge: veertigduizend achthonderdvijftig euro)als vergoeding van materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
239 (tweehonderdnegenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan een van de telkens hiervoor genoemde verplichtingen tot betaling aan de Staat, de daarmee samenhangende andere verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan een van de telkens hiervoor genoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de daarmee samenhangende andere verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 30 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.