In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtskwestie. De zaak is ingeleid door [appellante], die in principaal hoger beroep is gegaan tegen de vonnissen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 januari 2016 en 29 juni 2016. De appellante vordert onder andere dat de geïntimeerden, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], hoofdelijk worden veroordeeld om hetgeen door de rechtbank is toegewezen te voldoen. Tevens wordt er een verklaring voor recht gevraagd over de verdeling van de nalatenschap door de erfgenamen, waarbij de appellante stelt dat deze verdeling nietig is.
De procedure in hoger beroep is gestart met een dagvaarding op 26 september 2016. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven met eiswijziging in behandeling genomen. De appellante heeft haar eis in hoger beroep vermeerderd en ook de hoofdelijke veroordeling van de geïntimeerden tot betaling van de kosten van de executie van het door het hof te wijzen arrest gevorderd.
Het hof heeft vastgesteld dat de eiswijzigingen niet aan [geïntimeerde 2] zijn betekend, wat in strijd is met de regels van het procesrecht. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om haar eiswijzigingen alsnog aan [geïntimeerde 2] te betekenen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 28 augustus 2018, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhield. Het arrest is gewezen op 31 juli 2018 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.