ECLI:NL:GHSHE:2018:3226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
200.203.119_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake erfrecht en vorderingen tot betaling in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtskwestie. De zaak is ingeleid door [appellante], die in principaal hoger beroep is gegaan tegen de vonnissen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 januari 2016 en 29 juni 2016. De appellante vordert onder andere dat de geïntimeerden, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], hoofdelijk worden veroordeeld om hetgeen door de rechtbank is toegewezen te voldoen. Tevens wordt er een verklaring voor recht gevraagd over de verdeling van de nalatenschap door de erfgenamen, waarbij de appellante stelt dat deze verdeling nietig is.

De procedure in hoger beroep is gestart met een dagvaarding op 26 september 2016. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven met eiswijziging in behandeling genomen. De appellante heeft haar eis in hoger beroep vermeerderd en ook de hoofdelijke veroordeling van de geïntimeerden tot betaling van de kosten van de executie van het door het hof te wijzen arrest gevorderd.

Het hof heeft vastgesteld dat de eiswijzigingen niet aan [geïntimeerde 2] zijn betekend, wat in strijd is met de regels van het procesrecht. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om haar eiswijzigingen alsnog aan [geïntimeerde 2] te betekenen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 28 augustus 2018, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhield. Het arrest is gewezen op 31 juli 2018 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.203.119/01
arrest van 31 juli 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.L. van den Bergh te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.R.T.A. Luijten te Heerlen,
2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
niet verschenen,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] , Groot Brittannië,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.R.T.A. Luijten te Heerlen,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 september 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 20 januari 2016 en 29 juni 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/195615 / HA ZA 14-517)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [geïntimeerde 2] verleende verstek;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties en eiswijziging;
  • de antwoordakte in principaal en incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] ;
  • de antwoordakte van [appellante] ;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
[appellante] heeft in haar memorie van grieven haar eis in hoger beroep vermeerderd, in die zin dat zij thans vordert:
- dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] alsnog hoofdelijk, althans ieder voor zich, zullen worden
veroordeeld om hetgeen door de rechtbank is toegewezen te voldoen;
- dat voor recht wordt verklaard dat de verdeling van de nalatenschap door de erfgenamen
voordat de nalatenschap is vereffend niet geoorloofd want nietig is en deze nietigheid niet
enkel ziet op de beschikkingshandelingen van de erven maar ook op hun
verdelingshandelingen;
- dat de erven gezamenlijk althans ieder voor zich worden veroordeeld tot het terugbrengen
van de aan hen toegedeelde activa in de boedel, deze geldend te maken en daaruit alsnog de
vordering van [appellante] in haar geheel te voldoen.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [appellante] haar vordering voorts vermeerderd in die zin dat zij tevens de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] wenst tot betaling van de kosten vallende op de executie van het door het hof te wijzen arrest.
3.2.
Ingevolge artikel 353 lid 1 in verbinding met artikel 130 lid 3 Rv is, indien een partij niet in het geding is verschenen, een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. Aan de bepaling ligt de gedachte ten grondslag dat moet worden vermeden dat de gedaagde tot iets veroordeeld kan worden waarvan hij niet weet en niet kan weten dat en waarom het gevorderd is (HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3435).
3.3.
Gesteld noch gebleken is dat de eiswijzigingen aan [geïntimeerde 2] zijn betekend. Het hof zal [appellante] in de gelegenheid stellen alsnog haar eiswijzigingen (de memorie van grieven en de memorie van antwoord in incidenteel appel) aan [geïntimeerde 2] te betekenen, althans zich daarover uit te laten.
3.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol 28 augustus 2018 voor akte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor onder 3.3. aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, A.J. Henzen en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 juli 2018.
griffier rolraadsheer