6.1.In overweging 2.1. tot en met 2.12. van het beroepen vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
a. Op [datum overlijden 2] 2003 is de vader van [appellant] , de heer [erflater] (hierna: erflater), overleden. Een aantal inboedelzaken heeft erflater aan zijn drie zonen, te weten [zoon 1] (hierna: [zoon 1] ), [zoon 2] en [appellant] gelegateerd bij testament van 14 juni 1993. Voor het overige heeft erflater bepaald dat ten aanzien van het erfgenaamschap en de gerechtigheid in zijn nalatenschap de regels van toepassing zijn omtrent de erfopvolging bij versterf.
b. [zoon 1] heeft bij dagvaarding van 30 december 2005 gevorderd dat zijn broers, waaronder [appellant] , en de zus van zijn vader zouden worden veroordeeld om, voor zover relevant, rekening en verantwoording te doen van het beheer over het vermogen en inkomen van erflater tot diens overlijden en nadien. Voor wat betreft [appellant] had dit betrekking op een overboeking van de rekening van de erflater aan [appellant] ten bedrage van € 22.995,57 en voorts op een aantal opnames van de rekening van erflater.
c. In de procedure die hierop volgde is [appellant] bijgestaan door [geïntimeerde] .
d. Bij vonnis van 11 november 2009, zaak- / rolnummer 2553366 / HA ZA 06-102, (hierna: het vonnis van de rechtbank Rotterdam) heeft de rechtbank Rotterdam ten aanzien van [appellant] als volgt overwogen:
“7.5.
Voorts is komen vast te staan dat een bedrag van € 22.995,57 (te weten€ 23.002,32 minus € 6,75 aan kosten) is overgeboekt van de rekening van erflater op de girorekening van [betrokkene] [ [appellant] ]. Eiser heeft een stuk van de [bank 1] - bank in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat de opdracht is gegeven door [betrokkene] . Laatstgenoemde heeft aangegeven dat naar zijn herinnering erflater de overboeking heeft gedaan. Hij stelt voorts niet te weten wat de bedoeling van deze overboeking was en hij heeft ook aangegeven niet te kunnen zeggen of sprake was van een schenking.
7.6.
[betrokkene] en [zoon 2] hebben erkend dat zij meermalen geld van de rekening van erflater hebben opgenomen. [betrokkene] heeft daarbij bij conclusie van antwoord aangegeven dat hij steeds € 100,= per week heeft opgenomen om periodiek een bedrag van € 50,= aan [derde] te voldoen alsmede andere uitgaven ten behoeve van erflater (kleding, spullen, etc.). Bij conclusie van dupliek heeft hij evenwel gesteld dat niet hij doch [zoon 2] steeds € 100,= heeft opgenomen. [zoon 2] heeft aangegeven dat de opnames boodschappen betroffen.
[betrokkene] heeft voorts erkend dat hij een bedrag van € 280,65 ten behoeve van zichzelf heeft opgenomen welk bedrag nooit is terugbetaald. En zo ook een bedrag van € 1.000,= dat hij heeft opgenomen ten behoeve van zijn zoon.
7.7.
Bij geen van al deze keren dat beide gedaagden hebben beschikt over de aan erflater toebehorende gelden is gesteld of gebleken dat zij hiertoe de bevoegdheid konden ontlenen aan een rechtshandeling of rechtsverhouding als bedoeld in artikel 6:199 BW. Zij stellen wel beiden steeds te hebben gehandeld in het belang van erflater. Gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 6:199 BW zullen gedaagden daarom worden veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording.”
e. Het dictum van het vonnis luidt ten aanzien van [appellant] als volgt:
“Veroordeelt gedaagde sub 1 [ [appellant] ] tot het doen van rekening en verantwoording (alleen over de periode tot overlijden) binnen 2 maanden na de uitspraakdatum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van 100,= per dag, indien hij na voormelde termijn in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met de bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 30.000,= kan worden verbeurd.”
f. Bij brief van 12 december 2009 heeft [appellant] een reactie op het deelvonnis gezonden aan [geïntimeerde] en daarbij over de opnames met zijn bankpas van de rekening van erflater rekening en verantwoording afgelegd. Er is geen rekening en verantwoording toegezonden ten aanzien van het bedrag dat aan hem is overgemaakt ter hoogte van € 22.995,57.
g. Bij akte van 13 januari 2010 heeft [geïntimeerde] de brief van [appellant] van
12 december 2009 in het geding gebracht. Bij akte van 9 februari 2010 heeft [zoon 1] op deze akte gereageerd. In deze akte is onder meer opgemerkt dat er nog geen rekening en verantwoording is afgelegd over het bedrag van € 22.995,57. Op deze akte heeft [geïntimeerde] namens [appellant] gereageerd en aangevoerd dat over het overgemaakte bedrag van € 22.995,57 geen rekening en verantwoording behoefde te worden afgelegd.
h. Bij vonnis van 19 januari 2011 heeft de rechtbank Rotterdam overwogen dat zij geen acht zal slaan op de akten van 13 januari, 3 februari en 3 maart 2010, nu reeds een eindbeslissing ten aanzien van [appellant] in het vonnis van 11 november 2009 was gegeven. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“ [betrokkene] is immers -kort gezegd- veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording.”
i. [geïntimeerde] heeft namens [appellant] bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage hoger beroep ingesteld van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2009 en op de roldatum van 21 september 2010 een memorie van grieven ingediend. Hij heeft daarbij één grief ontwikkeld, te weten dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat [appellant] rekening en verantwoording moet afleggen.
j. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 12 april 2011 het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2009, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, bekrachtigd en daartoe onder meer het navolgende overwogen:
“15.
In het onderhavige geval echter zijn de opnames door appellant ten laste van de rekening van [erflater] [erflater] niet aan te merken als normale uitgaven ten behoeve van de zorg van [erflater] . Onweersproken is dat appellant [ [appellant] ] een bedrag van € 23.003,32 van de rekening van [erflater] heeft overgeboekt naar zijn eigen rekening. Voor deze overboeking heeft hij tot op heden geen verklaring gegeven. Voorts is onweersproken dat appellant ten behoeve van
zijn zoon een bedrag van € 1.000,- van de rekening van [erflater] heeft opgenomen. (…) Voormelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat appellant rekening en verantwoording aflegt met betrekking tot de periode dat hij de zaken van [erflater] heeft waargenomen.
16.
Mede bezien de wijze waarop appellant zijn petitum in appel heeft geformuleerd en mede bezien de inhoud van de memorie van antwoord ligt naar het oordeel van het hof niet voor of appellant naar behoren rekening en verantwoording heeft afgelegd.”
k. Op 13 oktober 2011 heeft [zoon 1] het vonnis van de rechtbank Rotterdam en het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage aan [appellant] doen betekenen.
l. Bij exploot van 14 augustus 2012 heeft [zoon 1] betaling gevorderd van
€ 30.000,00 van [appellant] wegens verschuldigde dwangsommen. Het gaat hier om dwangsommen die zijn verbeurd na betekening van het arrest. [appellant] heeft dat bedrag betaald.