3.1De rechtbank heeft in het eindvonnis van 29 juni 2016 onder 3.1 tot en met 3.27 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding en met aanpassing van de werkwoordtijden en van de aanduiding van partijen:
[geïntimeerde] is de eigenaar van een woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] ; omdat hij de woning wilde verkopen heeft hij een verkoopopdracht overeenkomst gesloten met [appellant] . [appellant] dreef toen - in v.o.f. rechtsvorm - een onderneming die zich toelegde op bemiddeling bij handel, huur/verhuur van onroerend goed. Bij gebreke van voldoende belangstelling voor verkoop van de woning heeft [geïntimeerde] eind 2011 besloten om de woning tijdelijk te gaan verhuren.
In de loop van december 2011 vroeg [geïntimeerde] aan [appellant] om diensten te verrichten om te komen tot een huurovereenkomst met een derde. Partijen spraken af dat er een bedrag van € 2.500,= aan courtage werd betaald.
[appellant] heeft ten behoeve van [geïntimeerde] het pand op [internetsite] gezet als een te huren object; contactpersoon was [appellant] .
De heer [derde 1] , (mede) namens [de vennootschap 1] , diende zich aan bij [appellant] als belangstellende voor het pand; op 29 februari 2012 heeft de heer [appellant] tezamen met deze [derde 1] het pand bezichtigd.
Deze [derde 1] en/of [de vennootschap 1] hebben vervolgens op 5 maart 2012 aan [appellant] een huurvoorstel kenbaar gemaakt; dit voorstel heeft [appellant] doorgeleid aan [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft hierop per mail op 6 maart 2012 gereageerd door aan [appellant] enkele aandachtspunten ten behoeve van het sluiten van de huurovereenkomst te zenden alsmede een voorbeeldcontract van [bureau 1] ( [bureau 1] ), een bureau dat zich toelegt op woningbemiddeling met expats. In deze mail komt onder meer de instructie aan [appellant] voor: “
kredietwaardigheid? Eventueel jaarcijfers 2 jaar?. Incasso’s op naam ? gerechtelijke uitspraken?”.
Op 10 maart 2012 stuurde [appellant] aan [geïntimeerde] een concept van de te sluiten huurovereenkomst; daags tevoren had [geïntimeerde] al persoonlijk kennisgemaakt met [derde 1] .
Op 13 maart 2012 stuurde [appellant] aan [derde 1] een factuur voor de waarborgsom van € 5000,=; het betaaladres was dat van [appellant] .
Op 14 maart 2012 vond een ontmoeting plaats tussen [geïntimeerde] en [derde 1] in de woning in [plaats] ; bij die gelegenheid confronteerde [geïntimeerde] [derde 1] met hetgeen hij via Google te weten waren gekomen, namelijk dat [derde 1] betrokken is geweest bij het faillissement van [de vennootschap 2] . [derde 1] erkende dat en hij voegde er aan toe dat het een faillissement betrof uit 2007; hij bood aan [geïntimeerde] aan om een bedrag van € 15.000,= - een halfjaar huur - vooruit te betalen. [geïntimeerde] ging daarmee akkoord. Betaling van die € 15.000,= heeft vervolgens niet plaatsgevonden.
Op 16 maart 2012 is de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [derde 1] tot stand gekomen; voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst heeft [derde 1] per e-mail nog een aantal condities aan [appellant] voorgehouden; deze e-mail bevindt zich als productie 30 bij de processtukken. Aan de huurovereenkomst was een lijst gehecht, door beide partijen ondertekend, met inventarisgoederen die onder het bereik van de huurovereenkomst vielen.
Deze huurovereenkomst is nagenoeg identiek aan het concept dat [appellant] heeft aangereikt; [appellant] werd aangewezen als het adres waar diverse sleutels kunnen worden opgehaald.
Op 20 maart 2012 vond in de woning de sleuteloverdracht aan de huurder plaats. Zowel [derde 1] , [geïntimeerde] als de heer [appellant] waren daarbij aanwezig. Bij die gelegenheid ontving de heer [appellant] een zekere “ [derde 2] ”, die zich presenteerde als medewerker van [derde 1] , een enveloppe met 20 biljetten van € 50,=. De heer [appellant] heeft dat geldbedrag bestemd als beloning voor zichzelf.
Op 22 maart 2012 stuurde [appellant] aan [geïntimeerde] een “
courtage-nota voor de verhuur van jullie woonhuis met bedrijfsruimte” ter hoogte van € 2.500,= inclusief btw.
Op 1 april 2012 stuurde [geïntimeerde] aan [appellant] een mailbericht met onder meer de navolgende inhoud: “
Waar het nu naar laat uit zien is de borg niet gestort en heeft de sleuteloverdracht plaats gevonden. Hiermee hebben we geen waarborg dat de heer [derde 1] aan zijn financiële verplichtingen zal voldoen. Wij moeten en mogen er van uitgaan dat jij deze zaken gecontroleerd hebt alvorens je ons het contract hebt laten tekenen. (…) Ook hebben wij onze zorg geuit over de betrouwbaarheid van [derde 1] en gevraagd verschillende zaken na te trekken. Wij mogen ervan uitgaan dat je dat ook gedaan hebt? Je hebt ook uitgesproken dat je het contract en de handel en wandel van de Heer [derde 1] nog eens extra hebt laten controleren door NVM deskundigen. (…)
Je hebt ons verklaard vertrouwen te hebben in meneer [derde 1] en je vond het een goede huurder voor dit object ook gestoeld op eerdere ervaringen. Na de signalen die wij ontvangen trek ik verschillende zaken in twijfel en vraag ik je ons correct te informeren over de stand van zaken”.
Op 2 april 2012 stuurde [geïntimeerde] aan [appellant] een mail met de boodschap dat nu [appellant] had medegedeeld dat de borg van € 5.000,= niet gestort was, hij aan [appellant] verzocht om de mogelijkheid te onderzoeken om het contract per direct te ontbinden. Telefonisch heeft de heer [appellant] kenbaar gemaakt dat dit laatste niet mogelijk was.
Op 5 april 2012 mailde [geïntimeerde] aan [appellant] , dat hij vernomen had van de heer [appellant] dat hij een onderzoek had gedaan naar de betrouwbaarheid en solvabiliteit van [derde 1] en dat hij graag een kopie van het onderzoek wilde hebben.
Op 9 april 2012 herhaalde [geïntimeerde] zijn verzoek aan [appellant] om de onderzoeksresultaten ten aanzien van de betrouwbaarheid en solvabiliteit van [derde 1] met hem te delen.
Op 12 april 2012 antwoordde [appellant] op de diverse mails: volgens [appellant] was de helft van de borg rechtstreeks naar [geïntimeerde] overgemaakt en de andere helft naar de girorekening van [appellant] . Verder meldde de mail dat [derde 1] beweerde dat hij € 15.000,= extra borg zou stellen, welke bewering volgens [appellant] contractueel nog moest worden vastgelegd. Bovendien kwam in deze mail de passage voor:
“ik heb mijn huiswerk gedaan betreffende de huurder, deze privacy info kan ik niet verspreiden, verder heb ik op basis van mijn jarenlange ervaring als makelaar jullie positief geadviseerd, hier sta ik nog steeds achter.”
Ter comparitie van partijen heeft de zittingsrechter aan de heer [appellant] gevraagd waar dat huiswerk uit bestond; hierop deelde deze mede dat hij geen bijzonder huiswerk over [derde 1] had gedaan; wèl had hij geconcludeerd dat [derde 1] als huurder de huur wel kon betalen gelet op het verdienmodel van [de vennootschap 3] , dat hij, [appellant] , had onderzocht.
Op 24 april 2012 schreef [appellant] aan [geïntimeerde] dat hij een tweetal waarborg betalingen van de huurder had ontvangen ter hoogte van in totaal € 5.000,=; kennelijk met goedvinden van [geïntimeerde] werd dit bedrag verrekend met voormelde, openstaande courtage-nota van € 2.500,= inclusief btw en het surplus werd aan [geïntimeerde] uitbetaald.
Vanaf medio 2012 constateerde [geïntimeerde] dat het studiogedeelte van het gehuurde was dichtgemaakt, dat hij diverse malen het pand wilde bezichtigen maar dat hij herhaaldelijk niet tot een afspraak met [derde 1] kon komen en dat door hem een wietplantage is geconstateerd in het gehuurde. Uiteindelijk, na diverse gesprekken met [derde 1] , hebben partijen in onderling overleg een overeenkomst gesloten waarbij [derde 1] akkoord ging met vertrek uit het pand. In de tussenliggende periode heeft [geïntimeerde] kredietwaardigheid onderzoeken laten doen door een tweetal bureaus, te weten [bureau 2] en [bureau 3] ; beide bureaus rapporteerden uitgesproken negatief over [derde 1] waar het gaat om kredietwaardigheid.
Ondanks de toezegging van [derde 1] om het pand te verlaten heeft hij dit niet gedaan; wèl heeft hij bedrag aan achterstallige huur overgemaakt. [geïntimeerde] heeft de hulp van een advocaat ingeschakeld om te bereiken dat [derde 1] het gehuurde zou gaan verlaten; [geïntimeerde] durfde zelf zonder begeleiding van de politie niet van zijn inspectierecht gebruik te maken, omdat hij meermalen door [derde 1] bedreigd was; onder meer doordat deze dreigde om het gehuurde te vernielen.
Eerst tijdens de looptijd van de huurperiode is [geïntimeerde] te weten gekomen dat zowel [derde 1] als de vennootschap [de vennootschap 1] reeds vóór het sluiten van de huurovereenkomst in staat van faillissement verkeerden
[derde 1] en het gehuurde pand zijn meermalen onderwerp van politieonderzoek geweest; op 23 maart 2014 is een wietplantage geruimd in het pand. Uiteindelijk, eind maart 2014 is, [derde 1] definitief uit het pand vertrokken.
Op 31 maart 2014 heeft een eindinspectie van het gehuurde plaatsgevonden. Dit gebeurde in aanwezigheid van [geïntimeerde] en de heer [appellant] . Van deze inspectie is door de heer [appellant] een eindinspectie rapport opgesteld waarin hij zijn bevindingen heeft gerapporteerd. Naar aanleiding van de inspectie waarbij onder meer schade aan het gehuurde is aangetroffen is gevraagd aan Bouwbedrijf [bouwbedrijf] om een offerte voor herstel uit te brengen.
Circa één jaar nadien, te weten op 5 maart 2015, stuurde [makelaardij] Makelaardij aan [geïntimeerde] een factuur ter hoogte van € 2.308,08 ter zake de eindinspectie van 31 maart 2014; deze factuur is onbetaald gebleven.
Met verlof van de voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde] op 21 januari 2016 beslag laten leggen op de woning aan de [adres 2] te [plaats] , eigendom van mevrouw [appellante] .