ECLI:NL:GHSHE:2018:3215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
200.180.194_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door erfgenamen over nalatenschap en geestestoestand van de erflaatster

In deze zaak vorderen de erfgenamen van de erflaatster, die op 3 februari 2013 is overleden, dat de mede-erfgenamen en gevolmachtigden worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over de pin- en kasopnames en overboekingen van de bankrekeningen die tot de nalatenschap behoren. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van het hof van 15 augustus 2017, waarin een deskundige is benoemd om de geestestoestand van de erflaatster te onderzoeken. De deskundige concludeert dat de erflaatster vanaf 5 juni 2010 wilsonbekwaam was, wat van invloed was op haar vermogen om haar wil te bepalen en te verklaren. De appellanten zijn het eens met deze conclusie, terwijl de geïntimeerden betwisten dat de erflaatster ook vóór deze datum wilsonbekwaam was. Het hof oordeelt dat de deskundige zijn conclusie voldoende heeft onderbouwd en dat er geen voldoende gemotiveerde bezwaren zijn tegen dit oordeel. De zaak wordt verwezen naar de rol voor een memorie na tussenarrest, waarin de geïntimeerden rekening en verantwoording moeten afleggen over hun handelingen op basis van de volmacht van 8 februari 2010, vanaf 5 juni 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.180.194/01
arrest van 17 juli 2018
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] (mv),
advocaat: mr. A.L. van den Bergh LLM. te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden c.s.] (mv),
advocaat: mr. I. Wudka te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 15 augustus 2017 in het hoger beroep van het vonnis van 12 augustus 2015, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellanten c.s.] als eisers en [geïntimeerden c.s.] als gedaagden.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 15 augustus 2017;
  • het deskundigenbericht, ter griffie ontvangen op 12 februari 2018;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellanten c.s.] ;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerden c.s.] ;
  • akte overlegging volmacht van [geïntimeerden c.s.] ;
  • akte houdende reactie op overlegging volmacht van [appellanten c.s.]
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij tussenarrest van 15 augustus 2017 heeft het hof de neuroloog Van Dijk als deskundige benoemd en hem de opdracht verstrekt om, aan de hand van voor hem beschikbare medische rapporten, de stukken die in het geding zijn gebracht en eventueel uit gesprekken met direct betrokkenen (in het bijzonder de betrokken artsen en de verpleegkundigen) zich een (medisch) beeld te vormen over de aard en omvang van de geestestoestand van [de erflaatster/wilsonbekwame] gedurende de periode vanaf 8 februari 2010, zijnde de datum van de volmachtverlening door [de erflaatster/wilsonbekwame] aan [geïntimeerden c.s.] , tot aan het overlijden van [de erflaatster/wilsonbekwame] op 3 februari 2013 en om - op grond van hetgeen bekend is uit de medische literatuur en op grond van zijn eigen (medische) kennis, ervaring en intuïtie - advies uit te brengen over en te beantwoorden de vraag of, en in hoeverre, die geestestoestand van [de erflaatster/wilsonbekwame] van invloed is geweest op haar vermogen om haar wil te bepalen en te verklaren gedurende die periode.
6.2.
De deskundige heeft aangegeven de processtukken uitvoerig te hebben bestudeerd en daarnaast contact te hebben opgenomen met de medische dienst van het verpleeghuis De Klevarie in [vestigingsplaats] alwaar [de erflaatster/wilsonbekwame] in de betreffende periode verbleef. De deskundige is in de gelegenheid gesteld om het volledige medische dossier van [de erflaatster/wilsonbekwame] in het verpleeghuis in te zien, maar ook de verpleegkundige observaties en de decursus van de medische behandeling en de behandelplannen betreffende [de erflaatster/wilsonbekwame] .
De deskundige heeft aangegeven dat hij op grond van de processtukken (en dan met name de indicatiestelling CIZ van 15 maart 2011), het medisch dossier, zijn neurologische expertise en intuïtie zich een goed beeld heeft kunnen vormen over de aard en omvang van de geestestoestand van [de erflaatster/wilsonbekwame] gedurende de periode vanaf 8 februari 2010 tot 3 februari 2013. De geestestoestand is in deze periode, aldus de deskundige, van invloed geweest op haar vermogen om haar wil te bepalen en te verklaren in die zin dat [de erflaatster/wilsonbekwame] op grond van zijn expertise als wilsonbekwaam moet worden geacht. Zij was niet in staat relevante informatie te begrijpen; het beseffen en waarderen van de betekenis van de informatie voor de eigen situatie ontbrak en het logisch beredeneren en betrekken van informatie in het overwegen van de verschillende opties ontbrak eveneens. [de erflaatster/wilsonbekwame] kon geen consistente keuzes maken. De deskundige concludeert dat [de erflaatster/wilsonbekwame] gedurende de aangegeven periode volgens zijn expertise wilsonbekwaam was.
6.3.
Bij memorie na deskundigenbericht hebben [appellanten c.s.] aangegeven zich te kunnen vinden in deze conclusie van de deskundige. Zij merken daarbij op dat het geschil het beheer van het vermogen van [de erflaatster/wilsonbekwame] betreft, de opnames, uitgaves en overboekingen vanaf haar opname in het azM in juni 2010 tot haar overlijden.
6.4.
Bij antwoordmemorie na deskundigenbericht stellen [geïntimeerden c.s.] dat de deskundige niet genoegzaam is ingegaan op het door hen gegeven commentaar op het conceptbericht van de deskundige. Zij wijzen op een ontslagformulier, afkomstig van het Ziekenhuis Oost-Limburg waarin is opgenomen dat het begripsvermogen en het ziekte-inzicht van [de erflaatster/wilsonbekwame] goed is. Zij geven voorts aan dat de deskundige stelt dat [de erflaatster/wilsonbekwame] ook al op 8 februari 2010 wilsonbekwaam was zonder uit te leggen welke invloed een herseninfarct kan hebben gehad op haar wilsbekwaamheid. In hun brief aan de deskundige naar aanleiding van diens concept hebben zij gewezen op het feit dat [de erflaatster/wilsonbekwame] op 8 februari 2010 bij de notaris is geweest en hebben zij verzocht om met die kandidaat-notaris contact op te nemen, alsmede met de betreffende afdeling van het ziekenhuis Oost-Limburg en met haar huisarts. De deskundige is daarop niet ingegaan.
6.5.
Naar het oordeel van het hof heeft de deskundige zijn conclusie dat [de erflaatster/wilsonbekwame] wilsonbekwaam was ten tijde van haar opname in het azM (5 juni 2010), nadat zij een herseninfarct had gehad, naar behoren onderbouwd met medische gegevens die sedert die datum zijn opgesteld. Geen der partijen heeft voldoende gemotiveerde bezwaren tegen dit oordeel aangevoerd en het hof volgt deze conclusie. Aldus komt in rechte tussen partijen vast te staan dat [de erflaatster/wilsonbekwame] vanaf 5 juni 2010 wilsonbekwaam was.
Partijen twisten over de juistheid van de conclusie van de deskundige of [de erflaatster/wilsonbekwame] ook vóórdat zij op 5 juni 2010 een herseninfarct had gehad wilsonbekwaam is geweest. Een beslissing hierover kan achterwege blijven gelet op het feit dat de rechtsstrijd tussen partijen (zoals ook is vastgesteld in rechtsoverweging 3.2.7 van voormeld tussenarrest) ziet op hetgeen zich vanaf 5 juni 2010 heeft voorgedaan: de eerste, ter discussie staande handeling betreft een pinopname van 7 juni 2010. Het hof ziet daarom af van nadere vraagstelling aan de deskundige. In rechte komt dan ook niet vast te staan dat [de erflaatster/wilsonbekwame] voorafgaande aan haar herseninfarct, en dus voorafgaande aan 5 juni 2010, wilsonbekwaam is geweest.
6.6.
[appellanten c.s.] betogen (impliciet) dat het hof zou moeten terugkomen op de beslissing, genomen in rechtsoverweging 3.11 van het tussenarrest van 15 augustus 2017. Het hof heeft hierin geoordeeld dat [appellanten c.s.] te weinig hebben gesteld om een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW te laten slagen. Hiermee heeft het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. In beginsel is het hof hieraan in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van de goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het hof ziet geen aanleiding om de zojuist weergegeven (bindende) eindbeslissing in heroverweging te nemen nu deze niet is gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag; het enkele feit dat niet [geïntimeerden c.s.] de onderliggende gegevens aan [appellanten c.s.] hebben verschaft maar dat deze via derden in hun bezit zijn gekomen, maakt de beslissing niet anders.
6.7.
Bij antwoordmemorie na deskundigenbericht concluderen [geïntimeerden c.s.] dat hen de mogelijkheid wordt geboden om, gezien de uitslag van de rapportage van de deskundige, alsnog rekening en verantwoording af te leggen over hetgeen vermeld staat onder 3.2.7. van het arrest van 15 augustus 2017, met uitsluiting van de kluisschade. [appellanten c.s.] stellen dat [geïntimeerden c.s.] ruim voldoende gelegenheid hebben gehad om daartoe over te gaan, zodat zij deze gelegenheid nu niet meer moeten krijgen.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden c.s.] de gelegenheid moeten krijgen om rekening en verantwoording af te leggen. Daaraan doet niet af dat zij daartoe voldoende de gelegenheid zouden hebben gehad; tot op heden hebben zij geweigerd om rekening en verantwoording af te leggen en heeft de rechtbank in eerste aanleg geoordeeld dat zij daartoe niet konden worden verplicht. Nu in rechte komt vast te staan dat [de erflaatster/wilsonbekwame] vanaf 5 juni 2010 wilsonbekwaam was, is een nieuwe situatie ontstaan, hetgeen reden is om [geïntimeerden c.s.] , zoals zij hebben verzocht, toe te staan om rekening en verantwoording af te leggen.
6.8.
Het hof verwijst de zaak daarvoor naar de rol voor een memorie na tussenarrest, eerst aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] In deze memorie zullen [geïntimeerden c.s.] rekening en verantwoording moeten afleggen over hun handelingen gebaseerd op de volmacht van 8 februari 2010, vanaf 5 juni 2010. Het hof merkt daarbij op dat, gegeven de rechtsstrijd tussen partijen, het hierbij gaat over de handelingen betrekking hebbend op de vorderingen zoals door het hof in het arrest 15 augustus 2017 in rechtsoverweging 3.2.7. samengevat. Uitgezonderd daarvan is een bedrag ter hoogte van € 120.000,-- waarover het hof reeds heeft geoordeeld. [geïntimeerden c.s.] dienen hun handelingen niet alleen te verantwoorden maar ook met bewijsstukken te onderbouwen.
Vervolgens krijgen [appellanten c.s.] de gelegenheid om bij antwoordmemorie na tussenarrest hierop te reageren.
6.9.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 augustus 2018 voor memorie na tussenarrest aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] met de hiervoor in rechtsoverweging 6.8. vermelde doeleinden, waarna [appellanten c.s.] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordmemorie na tussenarrest te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H. Schoenmakers, M.L.A. Filippini en A.C. Metzelaar en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 juli 2018.
griffier rolraadsheer