ECLI:NL:GHSHE:2018:3213

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
200.231.872_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake ontruiming van een camping en schending van woonrecht

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een bewoner van een camping, die ontruimd en wiens stacaravan is gesloopt door de gemeente Zundert. De appellant, die stelt dat hij een permanente bewoner is, vordert een vervangende stacaravan op de grond dat de gemeente zijn woonrecht heeft geschonden, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De gemeente heeft de camping op 4 augustus 2017 gesloten en de bewoners geïnformeerd dat zij hun stacaravans moesten verwijderen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk is hij op 13 november 2017 door de politie uit zijn stacaravan verwijderd. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van de appellant afgewezen, onder andere omdat de huurbescherming voor woonruimte niet van toepassing zou zijn op de door de appellant gehuurde standplaats. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, maar heeft de vorderingen van de appellant ook afgewezen. Het hof oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de ontruiming en dat de gemeente bevoegd was om op te treden op basis van het sluitings- en beheersbesluit. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.231.872/01
arrest van 24 juli 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Ramsoedh te Delft,
tegen:
Gemeente Zundert ,
zetelende te Zundert ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J.P.G. Roozendaal te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 december 2017 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnis in kort geding van 11 december 2017 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - de gemeente - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 6474965 VV 17-91)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 28 december 2017;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 27 februari 2018;
  • de memorie van antwoord van de gemeente van 10 april 2018 met producties;
  • de akte van [appellant] van 8 mei 2018, genomen op 15 mei 2018, met producties en eiswijziging;
  • de antwoordakte van de gemeente van 29 mei 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis van 11 december 2017 onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
[de vennootschap] (hierna: [de vennootschap] ) is eigenaar van een camping/recreatiepark aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: Camping [camping] ). Het bewonersaantal op de camping fluctueert gedurende het jaar. Afhankelijk van het jaargetijde wonen of verblijven op de camping tussen de 400 en 1.000 mensen. Op de camping bevonden zich ruim 700 stacaravans.
Op 9 juni 2017 heeft de gemeente aan [de vennootschap] en de bewoners een concept sluitingsbesluit bekend gemaakt waarbij de camping op 4 augustus 2017 gesloten zou worden.
Bij brief van 22 juni 2017 heeft de exploitant van [de vennootschap] aan de gemeente kenbaar gemaakt de exploitatie van de camping te staken per 3 juli 2017.
De gemeente heeft daarop op 23 juni 2017 aan [de vennootschap] het besluit kenbaar gemaakt (onder meer) het terrein Camping [camping] en de daarop gelegen woningen op grond van artikel 17 lid 1 Woningwet voor de duur van één jaar te sluiten en het beheer van het terrein van de camping en de daarop gelegen woningen per 23 juni 2017 om 15.00 uur op grond van artikel 13b van de Woningwet gedurende een jaar over te nemen.
[de vennootschap] heeft tegen het besluit van 23 juni 2017 bezwaar gemaakt.
De gemeente heeft de bewoners en recreanten van Camping [camping] bij brief van 18 juli 2017 medegedeeld dat de recreanten voor 1 augustus 2017 moesten aantonen dat hun stacaravan hun eigendom is en dat zij, indien dat het geval is, de stacaravan voor 15 september 2017 moesten weghalen. Tevens is medegedeeld dat voor permanente bewoners geldt dat indien aangetoond wordt dat men perceeleigenaar is, men dit jaar op de camping mag blijven.
Begin augustus 2017 heeft de gemeente een aanvang genomen met de verwijdering van stacaravans van het terrein van Camping [camping] .
Bij brief van 15 augustus 2017 heeft de gemeente aan de bewoners van Camping [camping] medegedeeld dat perceeleigenaren de camping niet direct hoeven te verlaten en dat bewoners met een zorgindicatie worden geholpen bij herhuisvesting. Verder is medegedeeld dat indien een bewoner voor 23 juni 2017 is ingeschreven bij de gemeente Zundert op het adres van de camping gedaagde meedenkt bij vragen hoe vervangende woonruimte gevonden kan worden en zijn door weergave van een overzicht van de verschillende velden uiterste data van ontruiming aangegeven.
Bij brief van 31 augustus 2017 is [appellant] geïnformeerd door de gemeente dat hij als recreant op 15 september 2017 moet vertrekken van Camping [camping] .
[appellant] en 47 andere belanghebbenden hebben op 28 september 2017 de Raad van State verzocht het besluit van 23 juni 2017 bij voorlopige voorziening te schorsen. De Raad van State heeft het verzoek op 20 oktober 2017 afgewezen.
De gemeente heeft [appellant] daarop op 6 november 2017 bericht dat hij Camping [camping] uiterlijk op 12 november 2017 voor 22.00 uur dient te verlaten. [appellant] heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van de gemeente, waarop [appellant] op 13 november 2017 door de politie in zijn woning is aangehouden en gedwongen is ‘verwijderd’.
Op 14 november 2017 heeft de gemeente [appellant] een civielrechtelijk gebiedsverbod aangezegd op basis waarvan [appellant] de toegang wordt ontzegd tot de percelen waarop Camping [camping] is gevestigd.
3.2
Bij dagvaarding van 22 november 2017 heeft [appellant] het onderhavige kort geding tegen de gemeente aanhangig gemaakt. Hierin stelt [appellant] dat de gemeente hem ten onrechte als recreant heeft aangemerkt aangezien hij een permanente bewoner is en ook daadwerkelijk de stacaravan als zijn woning gebruikt. De gemeente beschikte niet over een titel om tot ontruiming van zijn woning over te gaan, terwijl ook de manier waarop dat is gebeurd onredelijk en disproportioneel was. De gemeente heeft jegens hem onrechtmatig en in strijd met artikel 8 EVRM gehandeld, aldus [appellant] . Zijn stacaravan vertegenwoordigt een waarde van € 41.000,= zodat deze niet verwijderd mag worden.
Op grond hiervan vorderde [appellant] in eerste aanleg, samengevat, veroordeling van de gemeente (a) tot het opheffen van het gebiedsverbod dan wel het toelaten van [appellant] tot Camping [camping] en zijn woning, (b) tot het verlenen van toegang tot zijn woning en het verschaffen van het huurgenot totdat de huurovereenkomst op rechtmatige wijze is beëindigd, op verbeurte van een dwangsom, en (c) de gemeente verbieden de stacaravan te verplaatsen dan wel te gebieden deze terug te plaatsen naar de toestand van 13 november 2017.
3.3
De gemeente heeft primair een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de kantonrechter en subsidiair de vorderingen van [appellant] gemotiveerd bestreden.
3.4
In het vonnis van 11 december 2017 heeft de kantonrechter het beroep op onbevoegdheid verworpen op de grond dat vordering (b) van [appellant] betrekking heeft op een huurovereenkomst (artikel 94 lid 2 Rv). Die vordering achtte de kantonrechter niet toewijsbaar omdat, kort gezegd, de huurbescherming voor woonruimte niet van toepassing is op de door [appellant] gehuurde standplaats, terwijl met betrekking tot het ontzeggen van toegang tot de daarop geplaatste stacaravan uitgegaan dient te worden van de geldigheid van besluit van 23 juni 2017 (hiervoor in 3.1 onder e. vermeld). Bij vordering (a) heeft [appellant] naar het oordeel van de kantonrechter geen belang omdat het daarmee beoogde doel met het vonnis niet bereikt kan worden. Bij vordering (c) ontbreekt het spoedeisend belang omdat de gemeente de stacaravan vooralsnog ongemoeid zou laten. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.5
Door de devolutieve werking van het hoger beroep ziet het hof zich in beginsel gesteld voor het in eerste aanleg gevoerde (bij het bestreden vonnis verworpen) verweer van de gemeente dat de kantonrechter zich absoluut onbevoegd had moeten verklaren en de zaak had moeten verwijzen naar de absoluut bevoegd geachte rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hof laat dat verweer onbesproken nu dit hof absoluut bevoegd is in hoger beroep van uitspraken van zowel de kantonrechter als die rechtbank.
3.6
Met grief I betoogt [appellant] dat hij, anders dan de kantonrechter tot uitgangspunt heeft genomen, geen beroep heeft gedaan of doet op huurbescherming. Bij bespreking van deze grief heeft [appellant] geen belang, aangezien dit standpunt niet tot een ander resultaat leidt dan de verwerping van een dergelijk beroep. De grief wordt daarom verworpen.
3.7
Met grief II betoogt [appellant] dat in de bestreden uitspraak niet is gemotiveerd waarom de door hem aangevoerde gronden moeten leiden tot afwijzing van zijn vorderingen. In zijn toelichting op deze grief stelt [appellant] dat hij verschillende omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de ontruiming volgens hem onrechtmatig is. Hij voert daartoe aan dat hij geen recreant is, maar de stacaravan als zijn woning gebruikt. Omdat de uitzetting onredelijk en disproportioneel was, is deze in strijd met het woonrecht dat wordt beschermd door artikel 8 EVRM. Het besluit van de gemeente van 23 juni 2017 biedt geen titel biedt om - zonder gerechtelijke tussenkomst - tot ontruiming over te gaan, aldus [appellant] . De gemeente heeft deze grief bestreden. Daarbij heeft de gemeente onder meer aangevoerd dat [appellant] niet ingeschreven stond op het adres van de standplaats maar aan het adres [adres 2] te [plaats 2] (België) en heeft zij laten weten dat de stacaravan op de door [appellant] gehuurde standplaats [standplaats] inmiddels ter plaatse is gesloopt.
3.8
Bij akte heeft [appellant] zijn eis aldus gewijzigd dat hij thans vordert:
"gedaagde te veroordelen om op de door eiser gehuurde plaats [standplaats] op Camping [camping] op kosten van gedaagde als vervanging van de door gedaagde gesloopte althans verwijderde stacaravan een goede en in bewoonbare staat verkerende gemeubileerde stacaravan of woonunit te plaatsen en eiser met al het zijne toegang te verlenen tot deze woning en hem het volle huurgenot te verschaffen en te blijven verschaffen tot dat de huurovereenkomst op rechtmatige wijze is geëindigd, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke blijft, althans een zodanige maatregel als uw Hof in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van gedaagde in de kosten van beide instanties”.
3.9
[appellant] heeft ter toelichting op deze eiswijziging aangevoerd dat hij heeft ervaren dat de stacaravan, ondanks de toezegging van de gemeente om deze vooralsnog ongemoeid te laten, onverwacht met al zijn inboedel en eigendommen is verdwenen. De schade die hij daardoor lijdt, zal in een aparte procedure worden gevorderd, aldus [appellant] . Op kosten van de gemeente zal nu een vergelijkbare vervangende stacaravan beschikbaar gesteld moeten worden. De grondslag voor deze vordering is, zo begrijpt het hof, evenals eerder in dit kort geding gelegen in de stelling van [appellant] dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door hem in strijd met artikel 8 EVRM de toegang tot zijn woning en het gebruik daarvan te ontnemen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de stacaravan hem tot woning diende heeft [appellant] bij zijn akte enkele nota’s met het adres van de standplaats en een verklaring van twee bewoners van [camping] overgelegd.
3.1
Het hof overweegt over deze eiswijziging allereerst het volgende. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden.
3.11
In dit geval kan een dergelijke uitzondering worden aanvaard. De gemeente heeft weliswaar niet met zoveel woorden met de eiswijziging ingestemd, maar zij heeft geen bezwaren aangevoerd en is inhoudelijk op de gewijzigde eis ingegaan. Daarnaast rechtvaardigt de omstandigheid dat de stacaravan inmiddels is gesloopt, zoals de gemeente bij memorie van antwoord heeft gemeld, een aanpassing van de vordering aan die situatie. Het hof gaat daarom verder uit van de aldus gewijzigde eis van [appellant] .
3.12
De gemeente heeft in reactie op de gewijzigde eis onder meer aangevoerd dat deze vordering zich niet leent voor behandeling in kort geding. Volgens de gemeente moet de vordering worden beschouwd als een vordering tot vervangende schadevergoeding in de zin van artikel 6:103 BW en dient bij toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding eenzelfde grote terughoudendheid betracht te worden als bij een geldvordering. Toepassing van de daarvoor geldende criteria (aannemelijkheid van het bestaan van de vordering, vereiste spoed, restitutierisico) brengt volgens de gemeente mee dat de vordering niet toewijsbaar is. Volgens de gemeente is aan geen van drie genoemde vereisten voldaan. Afgezien daarvan acht de gemeente de vordering van [appellant] te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen, terwijl de uitvoering ervan mede afhankelijk kan zijn van het verkrijgen van een omgevingsvergunning waar [appellant] niet over beschikt. Ook zou het plaatsen van een nieuwe stacaravan een overcompensatie inhouden, aldus de gemeente. Voor het overige handhaaft de gemeente haar eerder aangevoerde verweer.
3.13
Het hof overweegt hierover het volgende. Het verwijt dat [appellant] de gemeente maakt als kern van zijn tweede grief en als grondslag voor zijn gewijzigde eis, betreft het handelen van de gemeente waardoor hij niet langer over zijn woning kan beschikken. Volgens [appellant] deed de stacaravan op standplaats [standplaats] van Camping [camping] dienst als zijn woning en verbleef hij daar ook permanent. De gemeente heeft deze stelling betwist en daarbij aangevoerd dat [appellant] in België staat ingeschreven. Op zich is het mogelijk dat iemand op de ene plaats zijn feitelijke woonstede heeft en op een andere plaats staat ingeschreven, maar de omstandigheid dat [appellant] wel aan het adres [adres 2] te [plaats 2] staat ingeschreven en niet op het adres van de standplaats in [plaats 1] houdt een sterke aanwijzing in dat de [appellant] in België zijn woonplaats had en niet in [plaats 1] . Door [appellant] is hiervoor in ieder geval geen (aannemelijke) verklaring gegeven. Doordat de gemeente hiermee voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de stacaravan op standplaats [standplaats] hem tot ‘woning’ diende, kan de stelling van [appellant] dat dit het geval was voorshands niet als vaststaand worden aangenomen. De producties die [appellant] bij akte heeft overgelegd en waarvan de relevantie door de gemeente voldoende gemotiveerd is betwist, bieden onvoldoende bewijs van zijn stelling. [appellant] heeft nader bewijs aangeboden, maar een kort geding als dit leent zich niet voor bewijslevering. Dit betekent dat voorshands niet is komen vast te staan dat de gemeente door de ontruiming van de stacaravan heeft gehandeld in strijd met diens woonrecht en daardoor in strijd met artikel 8 EVRM zoals [appellant] stelt en de gemeente betwist.
3.14
Het afvoeren van de stacaravan zelf legt [appellant] niet aan zijn gewijzigde vordering ten grondslag. Daarvoor wil hij, zoals hiervoor vermeld, een andere procedure entameren. Voor dit kort geding is de vraag of de voorziening die [appellant] verlangt en die thans neerkomt op het plaatsen van een vervangende stacaravan op standplaats [standplaats] door de gemeente, een voldoende grondslag vindt in de door hem aangevoerde stellingen. Naar het voorlopig oordeel van het hof is dat niet het geval. Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente gehouden is [appellant] tot permanente bewoning van standplaats [standplaats] in staat te stellen en/of dat in een bodemprocedure zal blijken dat de gemeente daartoe gehouden is. Voor het vaststellen van de juistheid van de stellingen van [appellant] en de consequenties daarvan is nader onderzoek nodig, waarvoor een kort geding niet de aangewezen procedure is. Overigens is door [appellant] evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gewenste voorziening onverwijld getroffen dient te worden.
3.15
Voor zover [appellant] aan de gemeente een onrechtmatige daad verwijt door eigenmachtig inbreuk te maken op hem toekomende rechten, voert de gemeente het verweer dat zij op grond van het sluitings- en beheersbesluit van 23 juni 2017 tot dat aan haar haar verweten handelen bevoegd was. Het hof moet inderdaad uitgaan van de juistheid van dat hier niet ter toetsing voorliggende besluit waartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstond.
3.16
Een en ander leidt tot de slotsom dat ook grief II wordt verworpen en dat de gewijzigde eis niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit brengt mee dat het vonnis van 11 december 2017 zal worden bekrachtigd met afwijzing van het meer of anders gevorderde en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 11 december 2017 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 716,= aan griffierecht, op € 1.611,= aan salaris advocaat en wat betreft de nakosten op € 157,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 juli 2018.
griffier rolraadsheer