ECLI:NL:GHSHE:2018:321

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
200.184.779_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen na vaststellingsovereenkomst in civiele koopovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure tussen twee vennootschappen. De appellante, aangeduid als [appellante], had een koopovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, aangeduid als [geïntimeerde], voor de levering van komkommerzaad. De appellante heeft het zaad geleverd, maar de geïntimeerde heeft slechts de helft van de koopsom betaald. De appellante vorderde in eerste aanleg betaling van het onbetaalde deel, terwijl de geïntimeerde in reconventie terugbetaling van het betaalde deel en schadevergoeding eiste. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellante afgewezen en die van de geïntimeerde gedeeltelijk toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de procedure beoordeeld op basis van de ingediende stukken en het pleidooi. Tijdens het pleidooi is een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin partijen overeenkwamen de koopovereenkomst te ontbinden zonder erkenning van tekortkomingen. Het hof oordeelt dat, gezien deze overeenkomst, er geen grond is om de geïntimeerde te veroordelen tot betaling van het restant van de koopsom of om de appellante te veroordelen tot schadevergoeding. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst zowel de vorderingen van de appellante als die van de geïntimeerde af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.184.779/01
arrest van 30 januari 2018
in de zaak van
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. D.E.A.F. Aertssen te Maastricht,
tegen
[de vennootschap 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.C. van Schaick te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 januari 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 10 oktober 2012, 23 januari 2013, 20 augustus 2014, 22 oktober 2014 en 21 oktober 2015 en de rolbeslissingen van 5 november 2014 en 26 november 2014 door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 110651/ HA ZA 11-509)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties;
  • het exploot van anticipatie van [geïntimeerde] ;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij brief van 28 augustus door mr. Van Schaick toegezonden producties, die [geïntimeerde] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de bij brief van 4 september 2017 door mr. Aertssen toegezonden producties, die [appellante] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de brief van 28 december 2017 door mrs. Aertssen en Van Schaick toegezonden tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) [appellante] en [geïntimeerde] hebben in 2010 een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) gesloten op grond waarvan [appellante] een hoeveelheid komkommerzaad van het ras [ras] (hierna: het komkommerzaad) zou leveren aan [geïntimeerde] , tegen betaling van een koopsom ad € 120.161,60.
b) [appellante] heeft het komkommerzaad geleverd. [geïntimeerde] heeft de helft van de koopsom, zijnde € 60.080,80, betaald en heeft de andere helft onbetaald gelaten.
c) De koopovereenkomst is tot op heden niet ontbonden.
3.2.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg, samengevat en voor zover van belang, gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het onbetaalde deel van de koopsom. [geïntimeerde] heeft vervolgens in reconventie, samengevat en voor zover van belang, gevorderd [appellante] te veroordelen tot terugbetaling van het betaalde deel van de koopsom en tot betaling van een schadevergoeding.
3.2.2.
In het eindvonnis waarvan beroep heeft de rechtbank, samengevat, de vorderingen van [appellante] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen.
3.3.1.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep grieven aangevoerd tegen diverse beslissingen van de rechtbank en heeft geconcludeerd, samengevat en voor zover van belang, tot vernietiging van de aangevallen beslissingen en tot het alsnog toewijzen van het door haar gevorderde en tot afwijzing van het door [geïntimeerde] gevorderde.
heeft vervolgens in incidenteel hoger beroep grieven aangevoerd tegen enkele beslissingen van de rechtbank in het eindvonnis waarvan beroep en heeft geconcludeerd, samengevat en voor zover van belang, tot de gedeeltelijke vernietiging van dat vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.3.2.
De rolbeslissingen van 5 november 2014 en 26 november 2014 bevatten geen administratieve beslissingen van ondergeschikte betekenis, zodat [appellante] in zoverre in het mede tegen deze - als vonnis op te vatten - beslissingen ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen.
3.4.1.
Naar aanleiding van hetgeen is besproken tijdens het pleidooi op 19 september 2017 hebben [appellante] en [geïntimeerde] in december 2017 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. Partijen hebben daarin, onder meer, neergelegd dat de koopovereenkomst met wederzijds goedvinden is ontbonden, zonder enige erkenning van een tekortkoming.
3.4.2.
Gelet hierop bestaat geen grond om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellante] van (het restant van) de koopsom en om [appellante] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een schadevergoeding wegens non-conformiteit van het door haar geleverde komkommerzaad.
3.4.3.
De beslissingen van de rechtbank in de vonnissen waarvan beroep kunnen, gelet op het voorgaande, niet in stand blijven. De tegen deze beslissingen aangevoerde grieven, in principaal en in incidenteel hoger beroep, kunnen verder onbesproken blijven.
3.4.4.
Het hof zal, ter wille van de duidelijkheid, alle vonnissen waarvan beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zowel het door [appellante] als het door [geïntimeerde] gevorderde afwijzen.
3.5.
Nu [appellante] en [geïntimeerde] over en weer in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt, van de eerste aanleg en van het principaal en incidenteel hoger beroep.
De vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellante] reeds ter uitvoering van het eindvonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde] heeft betaald zal, in overeenstemming met hetgeen partijen dienaangaande in de vaststellingsovereenkomst hebben neergelegd, worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het door [appellante] gevorderde;
wijst af het door [geïntimeerde] gevorderde;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, W.J.J. Beurskens en A.C. Metzelaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 januari 2018.
griffier rolraadsheer