Betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 5]
IV.1
De eerste rechter heeft de verdachte vrijgesproken van het onderhavige feit, in het bijzonder omdat hij de door [medeverdachte 5] afgelegde verklaringen ten aanzien van de voor de verdachte belastende omstandigheden niet betrouwbaar achtte. De raadsvrouwe heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep zich bij dat standpunt van de eerste rechter aangesloten.
Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verklaringen van [medeverdachte 5] dermate onbetrouwbaar zijn dat deze van de bewijsvoering moeten worden uitgesloten, althans dat deze te onbetrouwbaar zijn om daarop een veroordeling te stoelen. De verdediging heeft ter onderbouwing daarvan primair betoogd - zakelijk weergegeven - dat de verklaringen van [medeverdachte 5] volstrekt ongeloofwaardig zijn vanwege zijn medicatiegebruik, aantoonbare onjuistheden en toenemende gedetailleerdheid naar mate de tijd vordert terwijl daar geen logische verklaring voor te geven valt, subsidiair dat maximaal zou kunnen worden geconcludeerd dat de verklaringen van [medeverdachte 5] zoals in België afgelegd als betrouwbaar aangemerkt kunnen worden.
IV.2
Uit het procesdossier blijkt dat [medeverdachte 5] gedurende het opsporingsonderzoek en gedurende het strafproces in eerste aanleg veelvuldig en uitputtend is gehoord. Het gaat in totaal om 23 verhoren, waarvan 6 verhoren hebben plaatsgevonden in België in de periode van 25 november 2011 tot en met 9 januari 2012 en 17 verhoren hebben plaatsgevonden in Nederland in de periode van 7 maart 2012 tot en met 4 juni 2013.
IV.3
Uit de verschillende verhoren van [medeverdachte 5] valt op te maken dat hij aanvankelijk zeer terughoudend heeft verklaard ten aanzien van de rol die de verdachte bij het onderhavige feit heeft gespeeld. [medeverdachte 5] is echter later - in het bijzonder na 9 januari 2012 bij de verhoren door de Nederlandse politie - in zijn verklaringen steeds meer ingegaan op het handelen van de verdachte. Daarbij valt op dat [medeverdachte 5] - zoals ook door deskundige Van Koppen is opgemerkt en ook door de eerste rechter is overwogen - in de loop van de tijd meer details aan zijn verklaringen is gaan toevoegen en bovendien op een aantal punten tegenstrijdig heeft verklaard.
IV.4
Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de verklaringen van [medeverdachte 5] vanaf het begin van het onderzoek (in België) met betrekking tot de kern van het onderhavige gebeuren (vrijwel) gelijkluidend en consistent zijn, in het bijzonder ten aanzien van de omstandigheden dat:
- hij zich, samen met de verdachte, op de ochtend van 6 augustus 2011 in de huiskamer van de woning van de familie [familienaam] te Tüddern bevond;
- [medeverdachte 2] zich op dat moment in de keuken bevond;
- er op een gegeven moment werd aangebeld en korte tijd later [slachtoffer] , die hij kende als [slachtoffer] , de woonkamer binnenkwam;
- [slachtoffer] vervolgens ruzie begon te maken met de verdachte, waarbij [slachtoffer] tegen [verdachte] zei dat hij geld (€ 10.000,00) van hem wilde hebben;
- hij tijdens de ruzie [slachtoffer] aansprak, waarop [slachtoffer] zich in de richting van [medeverdachte 5] draaide;
- [slachtoffer] op het daarop volgende moment ineens werd beschoten door [medeverdachte 2] , die een pistool met demper van merk Lüger, kaliber 6 mm, hanteerde;
- [medeverdachte 2] daarbij meerdere kogels op [slachtoffer] heeft afgevuurd en [slachtoffer] door enkele kogels in de buikstreek werd getroffen;
- [slachtoffer] vervolgens in de richting van [medeverdachte 5] is gevlucht en tussen [medeverdachte 5] en de bank weg wilde duiken;
- [slachtoffer] vervolgens [medeverdachte 5] als een soort schild gebruikte, waarna er een duwpartij is ontstaan;
- [slachtoffer] vervolgens opnieuw werd beschoten en, terwijl hij [medeverdachte 5] nog vasthield, naar de gang is gevlucht;
- de verdachte vervolgens heeft getracht [slachtoffer] tegen te houden;
- [slachtoffer] en [medeverdachte 5] samen in de gang op de grond zijn gevallen, waarna [slachtoffer] zwaargewond bleef liggen;
- [medeverdachte 5] toen hoorde dat [slachtoffer] rochelende geluiden maakte, waaruit hij concludeerde dat [slachtoffer] lag te stikken in zijn eigen bloed, hetgeen wel enkele minuten duurde;
- [medeverdachte 5] op een gegeven moment tegen de anderen heeft gezegd dat zij [slachtoffer] zo niet konden laten liggen en/of “dat ze hem uit zijn leed/lijden moesten verlossen”, althans woorden van soortgelijke strekking;
- het vuurwapen van [medeverdachte 2] is overgenomen door een tweede schutter, die het slachtoffer - om hem uit zijn lijden te verlossen - een schot in het hoofd heeft gegeven, waarna het slachtoffer is overleden.
IV.5
[medeverdachte 5] heeft op 15 juni 2012 voor het eerst tijdens een politieverhoor de verdachte aangewezen als de tweede schutter. Hij heeft toen verklaard -zakelijk weergegeven- dat hij kort nadat [slachtoffer] was doodgeschoten van de verdachte heeft gehoord dat de verdachte naar [medeverdachte 2] is toe gelopen, het vuurwapen heeft gepakt, vervolgens weer naar de hal is gelopen en het slachtoffer van dichtbij heeft neergeschoten. Vervolgens heeft hij toen verklaard dat hij heeft gezien dat het slachtoffer, nadat deze een tijdje in de hal op de grond had gelegen, van dichtbij door het hoofd werd geschoten. Bij gelegenheid van zijn verhoor van 9 augustus 2012 heeft [medeverdachte 5] verklaard dat hij na dat laatste schot van de verdachte heeft gehoord dat deze het slachtoffer had doodgeschoten.
IV.6
Uit het proces-verbaal van zijn tweede verhoor d.d. 25 november 2011, door de Belgische Federale Politie, blijkt dat [medeverdachte 5] toen reeds heeft gezegd dat “bij de moord” [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en hijzelf aanwezig waren.
IV.7
[medeverdachte 4] heeft reeds op 25 november 2011, bij gelegenheid van zijn verhoor door de Duitse kantonrechter, melding gemaakt van het feit dat het slachtoffer ook in zijn hoofd zou zijn geschoten om hem stil te krijgen omdat het lichaam nog in beweging was, hetgeen hij van zijn moeder [medeverdachte 2] heeft gehoord.
IV.8
Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] d.d. 29 november 2011 blijkt dat deze ‘een kleine maand’ voordien van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] een kogel door het hoofd heeft geschoten, nadat het slachtoffer was neergeschoten door [medeverdachte 2] . Verder blijkt uit deze verklaring dat [getuige 1] het verhaal over [slachtoffer] van [medeverdachte 5] en van [medeverdachte 3] heeft gehoord.
IV.9
Daarnaast blijkt uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 2] d.d. 29 november 2011 dat hij van zijn neefjes en nichtjes, onder wie [getuige 1] , heeft gehoord dat [medeverdachte 3] had verteld dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] door het hoofd heeft geschoten.
IV.10
Uit het vorenstaande volgt ten eerste dat de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer door het hoofd heeft geschoten, reeds voorafgaand aan 29 november 2011, door één ander persoon dan [medeverdachte 5] , te weten [medeverdachte 3] , aan (één of meer) anderen bekend is gemaakt.
Bovendien maakt het hof daaruit op dat de wetenschap van [medeverdachte 5] , inhoudende dat niet alleen [medeverdachte 2] , maar ook de verdachte één of meerdere kogels op het slachtoffer heeft afgevuurd en het slachtoffer uiteindelijk zelfs het “genadeschot” heeft gegeven, kennelijk reeds vanaf de ten laste gelegde datum bij hem aanwezig was, maar dat hij dit gegeven om hem moverende redenen - bijvoorbeeld uit loyaliteit naar de verdachte - eerst op 15 juni 2012 tegenover de politie bekend heeft willen maken. Gelet daarop gaat het hof voorbij aan hetgeen de deskundige Van Koppen hierover in voormeld rapport heeft geopperd, te weten dat dit pas in een laat stadium door [medeverdachte 5] naar voren gebrachte ‘detail’ mogelijk voortkomt uit suggestie door anderen (bijvoorbeeld: verhorende verbalisanten) of uit autosuggestie.
IV.11
Het hiervoor onder III.6 vermelde deskundigenrapport van prof. dr. Van Koppen houdt
-zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang- het volgende in.
(p. 28:)
[medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]
) wijzigde zijn verhaal in de loop van de langdurige verhoren nauwelijks.
(p. 29:)
In het begin van de verhoren in Nederland beriep [medeverdachte 5] zich op zijn zwijgrecht.
(…)
Niettemin werden de verhoren voortgezet en ondanks het beroep op zijn zwijgrecht beantwoordde [medeverdachte 5] toch regelmatig inhoudelijke vragen. Een verhoor van iemand die veel weerstand biedt, is riskant in de zin dat gemakkelijk suggestie wordt overgedragen. Suggestie is vrijwel afwezig bij iemand die gewoon zonder vragen zijn eigen verhaal vertelt. Als er vragen moeten worden gesteld, neemt de kans op suggestie toe.
(…)
Uit de verhoren blijkt dat [medeverdachte 5] opmerkelijk weinig gevoelig was voor suggestie door de verbalisanten.
(…)
Vanaf juni 2012 bleek [medeverdachte 5] bereid om te worden verhoord zonder een beroep op zijn zwijgrecht. Toen was hij veel aan het woord, waarbij de verbalisanten
(p. 30:)
weinig vragen hoefden te stellen zodat de kans op suggestie sowieso vanaf dat moment beperkt was.
(p. 32:)
Het is bijzonder dat nadien [medeverdachte 5] nogal ongevoelig is gebleken voor de eventuele suggestie van de verbalisanten. (…)
(p. 33:)
Wat betreft het verhaal dat [medeverdachte 5] van meet af aan vertelde, bood hij standvastig weerstand tegen de beïnvloeding door de verbalisanten.
(p. 39:)
Conclusie
De verhoren van [medeverdachte 5] verliepen in een vriendelijke sfeer. De verhoren waren niet bijzonder suggestief, op een aantal punten uitgezonderd.
(…)
Het valt op dat [medeverdachte 5] met suggestie door de verbalisanten nauwelijks meegaat.
(…)
Door de ongestructureerde reproductie door [medeverdachte 5] wordt het scenario gesteund dat hij het gehele verhaal vooral baseerde op zijn geheugen.
IV.12
Het hof neemt voormelde bevindingen en conclusies van de deskundige over en betrekt die bij zijn beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 5] .
IV.13
Het enkele gegeven dat een medeverdachte of getuige in een later stadium bepaalde, voor een verdachte belastende, elementen aan zijn verklaringen toevoegt, maakt nog niet dat die latere verklaringen onbetrouwbaar zijn. Uit de inhoud van het procesdossier volgt dat [medeverdachte 5] vanaf juni 2012 besloot zijn proceshouding te wijzigen, in die zin dat hij zich vanaf dat moment tegenover de Nederlandse politie niet langer beriep op zijn zwijgrecht en kennelijk heeft besloten vanaf dat moment openheid van zaken te geven, ook omtrent de rol van de verdachte. Vanuit dat oogpunt bezien is het logisch dat [medeverdachte 5] pas vanaf dat moment de voor de verdachte belastende elementen aan zijn verklaringen heeft toegevoegd.
IV.14
[medeverdachte 5] heeft ten aanzien van zichzelf vanaf het begin van het opsporingsonderzoek belastend verklaard.
IV.15
De verklaringen van [medeverdachte 5] vinden ook op bepaalde ondergeschikte detailpunten ondersteuning en bevestiging in getuigenverklaringen alsmede in technisch bewijs. Zo heeft [medeverdachte 5] verklaard dat hij van de verdachte heeft gehoord dat het in de onderhavige zaak gebruikte vuurwapen, door de verdachte naar een persoon genaamd [naam 2] (het hof begrijpt: [naam 2] ) is gebracht “om te verstoppen”, hetgeen door laatstgenoemde bij gelegenheid van zijn getuigenverhoor door de rechter-commissaris in de rechtbank Maastricht d.d. 19 december 2012 is bevestigd. Een andere door hem genoemde omstandigheid, te weten dat hij van de verdachte hoorde dat er een kogel in de wand naast de TV terecht was gekomen en dat er in het gat een schroef is ingedraaid voor camouflage, vindt zijn bevestiging in het feit dat de politie in bedoelde wand een gat met daarin een schroef en een plug heeft aangetroffen, waarna men vervolgens het gat verder heeft uitgekapt, en in het feit dat uit nader onderzoek door het NFI naar het door de politie bemonsterde steengruis / stucwerk bleek dat zich daarin delen van een loden kogel bevonden.
IV.16
De omstandigheid dat in de onderscheidenlijke verklaringen van [medeverdachte 5] , inconsistenties aan te wijzen zijn, doet niet af aan het feit dat die verklaringen in de kern overeenstemmen. Zoals eerder vermeld, is [medeverdachte 5] veelvuldig en uitputtend verhoord over het onderhavige gebeuren, waarbij hij kennelijk toevallig aanwezig was, dat plotseling voor zijn ogen escaleerde en waarbij het slachtoffer kennelijk vanuit het niets ineens werd beschoten door de echtgenote van zijn vriend [verdachte] . Dat een getuige onder die omstandigheden zich niet ieder detail precies kan herinneren en tijdens zeer langdurige politieverhoren, waarbij men telkens zeer uitvoerig en gedetailleerd ingaat op bepaalde aspecten van het gebeuren, niet ten aanzien van ieder detail consistent verklaart en zich vergist in bepaalde zaken, is op zich niet verwonderlijk.
IV.17
Omtrent het door de raadsvrouwe naar voren gebrachte medicijngebruik van [medeverdachte 5] overweegt het hof als volgt.
De deskundige Van Koppen heeft hieromtrent in voormeld deskundigenrapport als volgt gerapporteerd.
Medicatie van [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]
)
Volgens het rapport van psycholoog S. Labrijn op 25 april 2013 gebruikte [medeverdachte 5] ten tijde van zijn detentie de volgende medicatie:
‘Om 8.00 uur: Omepranol (maagzuurremmer)
Seroquel (een atypisch anti-psychoticum)
Tramadol (een morifine-achtige pijnstiller)
Lorazepam (rustgevend, vermindert angstgevoelens en spanning)
Om 12.00 uur: Lorazepam
Om 17.00 uur: Seroquel
Om 21.00 uur: Mirtazapine (een anti-depressivum)
Simvastarine (ten behoeve van zijn hartklachten)
Zolpidem (slaapmiddel)
Lorazepam.’
De vraag is of het medicijngebruik van [medeverdachte 5] ten tijde van zijn detentie van invloed was op zijn herinnering aan de gebeurtenissen.
Volgens het testpsychologisch onderzoek scoorde [medeverdachte 5] slecht op het onderdeel cijferreeksen van de WAIS III dat een appel doet op concentratie en het korte-termijn-geheugen. Dat zegt echter in principe niets over het langetermijn-geheugen. De psycholoog rapporteerde dat [medeverdachte 5] naar eigen zeggen juist altijd een uitzonderlijk goed geheugen had. Hij claimde zelfs een fotografisch geheugen te hebben. De psycholoog vond geen aanwijzing voor een cognitieve stoornis.
Het lijkt er derhalve op dat het medicijngebruik van [medeverdachte 5] niet van invloed is geweest op zijn rapportage over de gebeurtenissen.
De deskundige Van Koppen heeft ter terechtzitting van het hof van 12 oktober 2017 over de invloed van medicijnen op de verklaringen van [medeverdachte 5] als volgt verklaard.
Stel dat u (het hof begrijpt: de raadsvrouwe) gelijk heeft dat de verklaringen van [medeverdachte 5] door de medicatie beïnvloed zijn, dan moet die invloed bij alle verhoren van [medeverdachte 5] , zowel in België als in Nederland, ongeveer hetzelfde geweest zijn. Dat lijkt me heel onwaarschijnlijk.
(…)
Stel nu dat mr. Landerloo gelijk heeft in haar stelling dat het medicijngebruik het geheugen van [medeverdachte 5] heeft beïnvloed en dat zijn geheugen daardoor slechter is geworden, dan zou bij een volgend verhoor [medeverdachte 5] zich niet alleen niet goed kunnen herinneren wat er tijdens het misdrijf is gebeurd maar evenmin wat er bij het vorige verhoor is gebeurd. En dan kun je eigenlijk op geen enkele manier verklaren dat hij steeds hetzelfde verhaal blijft vertellen.
De inhoud van de door [medeverdachte 5] afgelegde verklaringen geven geen aanleiding voor de veronderstelling dat medicijngebruik op wat voor manier dan ook daarop van invloed is geweest.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen aanwijzingen naar voren gekomen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het medicijngebruik van [medeverdachte 5] van invloed is geweest op de inhoud van de door hem afgelegde verklaringen.
IV.18
De verklaringen van [medeverdachte 5] , zijn, voor zover tot het bewijs gebezigd, in de kern consistent en vinden op belangrijke detailpunten ondersteuning in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan aan het waarheidsgehalte van deze verklaringen in zoverre zou moeten worden getwijfeld
IV.19
Op grond van het vorenstaande acht het hof voormelde verklaringen van [medeverdachte 5] bruikbaar voor het bewijs en zal deze ook als zodanig gebruiken.