ECLI:NL:GHSHE:2018:3168

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
200.237.118_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en ondertoezichtstelling in het belang van de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2018 aangevochten, waarin haar ouderlijk gezag was beëindigd. De kinderen waren sinds 28 juli 2016 uit huis geplaatst bij hun oom en tante, na een langdurige ondertoezichtstelling vanwege ernstige problematiek in de thuissituatie, waaronder verwaarlozing en psychiatrische problemen van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige pleeggezin een positieve ontwikkeling doormaken en dat terugplaatsing bij de moeder niet meer aan de orde is. De moeder heeft weliswaar positieve stappen gezet in haar leven, maar het hof oordeelt dat de omstandigheden van de afgelopen jaren een terugkeer naar de opvoedomgeving van de moeder verhinderen. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding, wat niet gewaarborgd kan worden bij de moeder. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de rechtbank en beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 juli 2018
Zaaknummer : 200.237.118/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/329279 / FA RK 17-6533
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: SVMN);
  • mevrouw [de pleegmoeder] en de heer [de pleegvader] (hierna te noemen: de pleegouders);
Als informant wordt aangemerkt:
- mevrouw [voormalig gezinsvoogd] , voormalig gezinsvoogd werkzaam bij Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: [voormalig gezinsvoogd] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 april 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het de beëindiging van
haarouderlijk gezag betreft) en, opnieuw rechtdoende, de raad in zijn verzoek tot beëindiging van haar ouderlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek als zijnde ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2018, heeft SVMN verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • SVMN, vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker van SVWM 1] en mevrouw [medewerker van SVWM 2] ;
  • de pleegouders;
  • [voormalig gezinsvoogd] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 november 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder met de vader zijn – voor zover hier van belang – geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2009, te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben in het najaar van 2014 hun relatie verbroken,
3.2.
Beide kinderen hebben onder toezicht gestaan van Stichting Jeugdbescherming Brabant: [minderjarige 1] sinds 26 mei 2009 en [minderjarige 2] sinds 30 november 2011.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 28 juli 2016 uit huis geplaatst in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin van een oom en tante.
De moeder heeft één keer per maand contact met de kinderen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder (en de vader) over de kinderen beëindigd.
3.4.1.
De moeder kan zich met deze beslissing, voor daarbij haar ouderlijk gezag is beëindigd, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank is ten onrechte aan de volgende omstandigheden voorbij gegaan: de moeder gebruikt geen drugs meer; er is geen sprake van psychiatrische problematiek, van verwaarlozing van de woonomgeving en van financiële problemen. De woonruimte is in orde. De moeder heeft hulp aanvaard op de terreinen waar zij voorheen op heeft gefaald. De moeder is volledig beschikbaar voor de kinderen. De vader is uit het leven van de moeder verbannen. In het verleden werd de moeder door hem mishandeld, bedreigd en beledigd. De situatie is genormaliseerd. De moeder heeft haar leefsituatie gewijzigd teneinde de kinderen weer te kunnen verzorgen en opvoeden. De moeder is volop doende een grote woonruimte te kunnen huren om de kinderen te kunnen ontvangen.
De kinderen kunnen ook een stijgende lijn hebben bij de moeder, omdat zij vanuit een ruziesituatie tussen hun ouders zijn weggehaald. De vader laat zich bij de moeder en de kinderen niet meer zien: er is rust.
3.4.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder hieraan toegevoegd dat zij een paar weken geleden een grotere woning aangeboden heeft gekregen, maar dat zij deze woning heeft moeten afwijzen vanwege financiële redenen. De moeder heeft verder verklaard haar leven op orde te hebben: zij leeft gezond, heeft een tuin, sport veel en doet vrijwilligerswerk. Er is perspectief bij de moeder en daarom moet er volgens haar worden gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen.
3.5.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep gepersisteerd bij het inleidend verzoek dat het gezag van de moeder (en de vader) over de kinderen dient te worden beëindigd. Kort samengevat heeft de raad het volgende verklaard.
De woonvoorziening en de conflictueuze relatie tussen de ouders waren niet de enige problemen die speelden. Tijdens de langdurige ondertoezichtstelling werd gezien dat de moeder op pedagogisch gebied zeer beperkt kon aansluiten bij de kinderen. Dat speelt nu nog steeds. De moeder heeft geen inzicht in waar haar tekorten liggen. Er is sprake van pedagogische onmacht. Tijdens de contactmomenten met de kinderen toont de moeder weinig initiatief om met de kinderen bezig te zijn. Ze gaat nauwelijks in gesprek met hen. De hulpverlenende instantie Impegno was bereid om de moeder hiermee te helpen, zodat zij tijdens de bezoeken aan de kinderen kon oefenen met de aangereikte tips. De moeder wees dit af, omdat zij de meerwaarde er niet van in zag.
De pleegouders hebben inzicht in de problematiek van de kinderen. Er is hulpverlening ingezet voor [minderjarige 1] . Hij heeft te lijden gehad en laat problemen op sociaal-emotioneel gebied zien. [minderjarige 1] wil graag bij zijn oom en tante blijven wonen. [minderjarige 2] heeft zijn ontwikkelingsachterstand inmiddels ingehaald.
De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verstreken. Er wordt niet meer gewerkt aan een thuisplaatsing, zodat de maatregelen van de ondertoezichtstelling in combinatie met een uithuisplaatsing niet meer aan de orde zijn. De gezagsbeëindigende maatregel is nodig, ook omdat de moeder niet accepteert dat de kinderen opgroeien bij hun oom en tante.
De raad ziet dat de moeder van de kinderen houdt, maar de kinderen hebben meer nodig.
3.6.1.
SVMN heeft een verweerschrift ingediend. Kort samengevat voert zij in verband met het onderhavige, door de moeder ingestelde hoger beroep daarin het volgende aan.
De moeder heeft geen passende woonplek voor de kinderen en het is onduidelijk of en wanneer deze woonplek er zal komen. Op 24 april 2018 heeft de moeder aangegeven dat ze woont in een studio met een tuin en dat deze studio erg volstaat met haar spullen. De moeder zou vijf jaar geen huis kunnen krijgen, omdat zij op de zwarte lijst staat bij de woningbouw. Daarnaast geeft de moeder aan geen hulpverlening nodig hebben, omdat zij genoeg steun ervaart van haar vriend [vriend] . Zij vindt dat [vriend] als een vader is voor de kinderen en zij wil dat hij ook betrokken wordt in het contact met de kinderen. De moeder lijkt hierbij voorbij te gaan aan wat de kinderen nodig hebben en aan wat goed is voor hen. De kinderen zijn opgegroeid in een gezin met meerdere en complexe problemen, zoals fysiek en verbaal geweld, drugsgebruik, financiële problemen, verwaarlozing en echtscheidingsproblematiek. Met name bij [minderjarige 1] is te zien dat de vroegere opvoedsituatie van negatieve invloed is geweest op zijn ontwikkeling.
Het is noodzakelijk dat de kinderen in het pleeggezin kunnen opgroeien. De kinderen geven aan behoefte te hebben aan een duidelijk toekomstperspectief. [minderjarige 1] heeft bij verschillende partijen aangegeven dat hij bij zijn pleegouders wil blijven wonen. Omdat in het verleden is gebleken dat de moeder onvoldoende de veiligheid van de kinderen kon garanderen en onvoldoende kon bijdragen aan een gezonde ontwikkeling van de kinderen, is de gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk.
3.6.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft SVWM hieraan toegevoegd dat de kinderen sinds de plaatsing in het pleeggezin in juli 2016 een enorme groei in hun ontwikkeling hebben doorgemaakt. Er wordt nu veel hulpverlening ingezet voor de kinderen: traumatherapie, reflextherapie en een therapie met dieren die is gericht op het vergroten van het zelfvertrouwen. Voor het hele gezin is PMTO (Parent Management Training Oregon) ingeschakeld: dit is een intensief gezinsprogramma waarbij de pleegouders worden ondersteund in het leren omgaan met probleemgedrag van de kinderen. PMTO is gericht op kinderen met hechtingsproblematiek.
Het klopt dat de moeder de gezinsvoogd inmiddels toelaat in haar woning: sinds april 2018.
3.7.
De pleegouders hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat het een complexe situatie is, omdat de pleegvader en de moeder, broer en zus van elkaar zijn. De sfeer tussen de pleegouders en de moeder ervaren de pleegouders momenteel als goed.
3.8.
[voormalig gezinsvoogd] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat intensieve opvoedondersteuning van Impegno was ingezet van zes uur per week in het gezin van de moeder toen de kinderen nog bij haar woonden. Er kwamen tegelijkertijd meer signalen van school dat het gedrag van [minderjarige 1] steeds moeilijker werd. De moeder moest in augustus 2016 haar huis verlaten. Om de kinderen hiervoor te behoeden, zijn zij bij hun oom en tante geplaatst. De moeder is aangekondigd dat deze plaatsing niet alleen maar voor een vakantieperiode zou zijn. De kinderen hebben vervolgens afscheid genomen van hun school. Het perspectief was toen nog niet duidelijk. Aan de moeder zijn voorwaarden gesteld waaraan zij binnen een half jaar moest voldoen.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Er is in de onderhavige zaak niet gebleken van misbruik van gezag als bedoeld in artikel 1:266 sub b BW. Beoordeeld dient derhalve te worden of is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:266 sub a BW.
3.9.3.
Uit de inhoud van de in het kader van de onderhavige procedure overgelegde stukken is gebleken dat de kinderen in de thuissituatie bij de moeder langdurig opgroeiden in een verwaarloosde onhygiënische woning waarbij zij werden blootgesteld aan ouders die kampten met psychiatrische problemen (psychoses), verslavingsproblematiek (drugs en alcohol) en financiële problemen. Daarnaast hadden de ouders een conflictueuze relatie. De zorgen die tijdens de ondertoezichtstelling werden geconstateerd, waren zonder meer ernstig te noemen.
In de periode van het jaar 2010 tot medio juli 2016 (het moment van de uithuisplaatsing) zijn veelvuldige vormen van hulpverlening ingezet: Triple P, WIJ [vestigingsnaam] , GGzE Factteam, GGzE Gezinspoli, WIJ [vestigingsnaam] opvoedondersteuning, Impegno en GGzE woonbegeleiding. Ondanks al deze aangeboden hulp, kreeg de moeder het tij niet gekeerd. Dat de ouders in het najaar van het jaar 2014 uit elkaar gingen, heeft – anders dan de moeder meent – onvoldoende positieve verandering tot gevolg gehad. Door de jaren heen is een patroon zichtbaar geworden waarin de moeder niet in staat is gebleken om voldoende veiligheid en structuur aan de kinderen te bieden: niet vanuit onwil, maar vanuit onmacht. Tot op heden wordt geconstateerd dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in wat de kinderen nodig hebben en toont zij weinig initiatieven om écht met de kinderen in contact te komen: aansluiten bij de kinderen was en is moeilijk voor de moeder. Ondanks de invoelbare wens van de moeder om zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen, is voldoende vast komen te staan dat zij daartoe niet in staat is. Daarnaast beschikt de moeder nog steeds niet over een voor de kinderen geschikte woonruimte: dit was één van de voorwaarden voor thuisplaatsing die haar in mei 2017 werden gesteld. De moeder moest binnen een half jaar aan alle voorwaarden voldoen. Dit is niet gelukt.
Dat de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] houdt, staat niet ter discussie: dit wordt door de kinderen gevoeld en door de hulpverlening gezien. De kinderen hebben echter, zoals de raad ter zitting in hoger beroep terecht opmerkte, meer nodig dan alleen moederliefde.
3.9.4.
Door alles wat de kinderen hebben meegemaakt toen zij nog thuis bij de moeder woonden, hebben zij een zeer belast verleden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waren circa twee jaar geleden, toen zij werden geplaatst bij hun oom en tante, beschadigde en getraumatiseerde kinderen die te kampen hadden met zowel een hechtingsstoornis als een ontwikkelingsachterstand. Zoals ter zitting van het hof is gebleken, zijn er binnen het pleeggezin meerdere vormen van hulpverlening ingezet voor de kinderen. De kinderen hebben hier veel baat bij. Het staat voor het hof vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds deze plaatsing een algehele positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt: [minderjarige 1] is tot rust gekomen en heeft in zijn schoolresultaten en op sociaal emotioneel gebied een stijgende lijn laten zien. In mei 2017 wordt geconstateerd dat [minderjarige 1] van een schuw en sociaal onhandig kind is veranderd in een kind dat zich sociaal en open opstelt. Ook [minderjarige 2] laat emotioneel meer stabiliteit zien en hij is fysiek rustiger.
De pleegouders zijn in staat gebleken om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bieden wat zij nodig hebben: een stabiele en veilige opvoedingssituatie. Inmiddels zijn de kinderen volledig ingegroeid in het pleeggezin. Het is bovenal in het belang van deze kinderen dat deze opvoedingssituatie op een ongestoorde wijze wordt gecontinueerd en dat de kinderen de ruimte krijgen om zich in hun huidige omgeving verder te ontwikkelen. Thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder kan onder deze omstandigheden niet meer aan de orde zijn. De maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn, nu de aanvaardbare termijn is verstreken, dan ook niet langer de geëigende middelen om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wenden.
De signalen die [minderjarige 1] afgeeft, wijzen er bovendien op dat hij behoefte heeft aan duidelijkheid over de plaats waar hij zal opgroeien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdienen het dat de definitieve plaatsing binnen dit pleeggezin wordt geformaliseerd. Het voorgaande in aanmerking nemend, acht het hof een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk: dit geeft de kinderen duidelijkheid en rust.
3.9.5.
Het hof voegt daar aan toe dat het feit dat de moeder thans, zoals gesteld en zoals in zoverre erkend door de GI en de raad, op meerdere aspecten van haar leven een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, niet tot een ander oordeel kan leiden. De moeder heeft de afgelopen tijd weliswaar positieve stappen gezet die zonder meer in het belang van zowel haarzelf als de kinderen zijn, maar naar het oordeel van het hof verhinderen de omstandigheden waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de afgelopen jaren zijn komen te verkeren een terugkeer naar de opvoedomgeving van de moeder. Het hof begrijpt dat het gezag voor de moeder een emotionele betekenis heeft en dat zij betrokken wil blijven in het leven van de kinderen. Aan het belang van de kinderen bij stabiliteit in en continuïteit van de huidige opvoedingssituatie, duidelijkheid over hun toekomstperspectief en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces dient echter een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het belang van de moeder om het gezag over de kinderen te behouden. Het hof wijst erop dat deze maatregel geen verwijtend karakter heeft en dat de moeder – ondanks de beëindiging van haar gezag – altijd de moeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] blijft. De band tussen ouder en kind kan immers nooit worden verbroken. Het is nu met name belangrijk voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de moeder een plaats in hun leven behoudt als “ouder op afstand” en de moeder blijft investeren in haar maandelijkse contacten met de kinderen, zoals zij dat tot nu toe doet.
3.9.6.
Al met al is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al het overige door de moeder aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.9.7.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en H.M.A.W. Erven en is op 26 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.