ECLI:NL:GHSHE:2018:3158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
200.190.620_01 en 200.190.636_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en voogdij ten aanzien van minderjarigen met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag en de voogdij over twee minderjarigen, waarbij de voogdij rechtstreeks is opgedragen aan Poolse pleegouders. De Centrale autoriteiten van Nederland en Polen hebben deze procedure gefaciliteerd. De zaak betreft twee appellanten: de moeder en de (stief)vader, die in hoger beroep zijn gegaan tegen de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder woont in Nederland, terwijl de (stief)vader in Polen verblijft. De rechtbank heeft eerder een beschikking gegeven waarin het hof partijen en belanghebbenden de gelegenheid heeft geboden om zich uit te laten over de voorgedragen deskundige, drs. F.M. Klein Wassink, die onderzoek zal doen naar de situatie van de minderjarigen, met name naar de impact van een verhuizing naar Polen voor de minderjarige met een autistische stoornis. Het hof heeft de deskundige benoemd en verzocht om uiterlijk 15 november 2018 een rapport uit te brengen. De zaak heeft een complexe achtergrond, waarbij de ontwikkeling van de minderjarigen en hun hechtingsrelaties centraal staan. Het hof heeft ook de mogelijkheid voor de ouders om hun standpunten te verduidelijken en heeft een termijn gesteld voor reacties op de ingekomen stukken. De beslissing van het hof is van groot belang voor de toekomst van de minderjarigen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 juli 2018
Zaaknummers : 200.190.620/01 en 200.190.636/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/301207 / FA RK 15-6243
in de zaak in hoger beroep van:
in zaaknummer 200.190.620/01:
[appellant (200.190.620/01)],
wonende op een onbekend adres in Polen,
appellant,
de (stief)vader,
advocaat: mr. H. Plantenga,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad;
in zaaknummer 200.190.636/01:
[appellante (200.190.636/01)],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
de moeder,
advocaat: mr. C. Stroobach,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
in zaaknummer 200.190.620/01:
 mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
in zaaknummer 200.190.636/01:
 ( (voor zover het de beslissing ten aanzien van [minderjarige 2] betreft) de heer [de (stief)vader] (hierna te noemen: de (stief)vader);
in beide zaken:
 de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).

9.De beschikking d.d. 31 mei 2018

9.1.
Bij die beschikking heeft het hof partijen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zich binnen drie weken na de afgifte van deze beschikking schriftelijk uit te laten over de voorgedragen deskundige, alsmede over de in rechtsoverweging 7.5. vermelde vraagstelling en toelichting van de voorgedragen deskundige. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot PRO FORMA 22 juni 2018.
9.2.
Het hof heeft, voor zover hier van belang, in het lichaam van de beschikking het volgende overwogen:
“7.5. Naar aanleiding van het verzoek van het hof aan het NIFP of er een deskundige is die als zodanig kan optreden in onderhavige zaken, heeft het hof – enige tijd later – van het NIFP bericht gekregen dat drs. F.M. Klein Wassink dit onderzoek op zich kan nemen.
In de naar het hof opgestuurde offerte van drs. Klein Wassink wordt omtrent de onderzoeksvragen het volgende vermeld:
Het Hof vraagt de deskundige onderzoek te doen of een verhuizing van [minderjarige 2] , die een autistische stoornis heeft, naar Polen (naar een pleeggezin aldaar) in zijn belang is. Kan hij dit aan? Zijn er gezien de problematiek van [minderjarige 2] specifieke vereisten waaraan het pleeggezin in Polen dient te voldoen?
De onderzoeksvragen zoals geformuleerd door de onderzoeker in aanvulling op de bovenstaande vragen van het gerechtshof zijn:
1. Welke specifieke eisen stelt de problematiek van [minderjarige 2] aan zijn omgeving (wonen, school/MKD)?
2. Zijn er voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige 2] indicaties die een verhuizing naar Polen in de weg staan of niet?
3. Wat is te zeggen over de hechtingsrelatie tussen pleegouders en [minderjarige 2] ?
4. Wordt naar verwachting schade toegebracht aan (de ontwikkeling van) [minderjarige 2] ten gevolge van een plaatsing in een pleeggezin in Polen?
Zo ja, waaruit bestaat die schade naar verwachting en waarop is deze verwachting gebaseerd?
5. Kan deze schade – indien te verwachten – mogelijkerwijs worden beperkt en zo ja, op welke wijze?
6. Welke invloed heeft de beslissing om [minderjarige 1] naar Polen te laten gaan op [minderjarige 2] ?
7. Welke invloed heeft de beslissing om [minderjarige 2] niet naar Polen te laten gaan op de pleeggezinplaatsing?
8. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoekvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 2] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
Hierbij wordt door drs. Klein Wassink het volgende vermeld. De (stief)vader wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Hij verblijft in Polen en kan derhalve niet geraadpleegd worden. Het onderzoek zal zich uitsluitend richten op de ontwikkeling van [minderjarige 2] en zijn huidig functioneren in het licht van al dan niet overplaatsing naar Polen. Drs. Klein Wassink verwacht dat het onderzoek (dat eerst kan aanvangen na de benoeming tot deskundige) vier maanden in beslag zal nemen en dat een maand later het verslag zal zijn afgerond.
7.6.
Het hof zal partijen en belanghebbenden in de gelegenheid stellen om binnen drie weken na de afgifte van onderhavige beschikking te reageren op de in rechtsoverweging 7.5. genoemde vragen en de toelichting van de door het NIFP voorgedragen deskundige. Zij kunnen daarbij laten weten of deze vragen in hun visie nog aanvulling behoeven en of bezwaar bestaat tegen de benoeming van de deskundige die door het NIFP wordt voorgedragen.”

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

10.1.
Het hof heeft – in aanvulling op de stukken die ten tijde van bovengenoemde beschikking van 31 mei 2018 onderdeel uitmaakten van het dossier – kennisgenomen van:
  • de van de Ca verkregen informatie over de Poolse wetgeving;
  • de brief van de GI d.d. 11 juni 2018;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 4 juli 2018;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 17 juli 2018.
10.2.
Er heeft geen nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

11.De verdere beoordeling ten aanzien van [minderjarige 2]

11.1.
In bovengenoemde brief van 11 juni 2018 heeft de GI het volgende te kennen gegeven.
De GI heeft geen mening over de voorgedragen deskundige en gaat hierbij af op het oordeel van het hof.
De GI heeft wel enkele aanvullingen op de vragen en verzoekt of deze meegenomen kunnen worden ter verduidelijking of ter aanvulling mogelijk bij vraag 5, te weten:
  • Wat betekent het voor [minderjarige 2] om opnieuw een breuk te ondergaan met een hechtingsfiguur kijkende naar de vele wisselingen die hij hier al spijtig genoeg in heeft moeten ondergaan?
  • Is het mogelijk om helder te krijgen hoe [minderjarige 2] zijn biologische netwerk ervaart op dit moment?
  • Wat zal de doorplaatsing naar Polen doen met de positie van de ouders naar [minderjarige 2] en welke invloed heeft dit mogelijk op de ontwikkeling van [minderjarige 2] ?
Als toelichting bij de twee laatstgenoemde vragen merkt de GI op dat de reden waarom [minderjarige 2] overgeplaatst zou worden naar Polen veelal lijkt te worden ingegeven door de wens van zijn biologische netwerk en door het feit dat hij van Poolse afkomst is.
11.2.
Behoudens de GI hebben partijen en belanghebbenden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zich schriftelijk uit te laten over de voorgedragen deskundige, alsmede over de in rechtsoverweging 7.5. van de beschikking van 31 mei 2018 vermelde vraagstelling en de formulering van de vragen door en toelichting daarbij van de voorgedragen deskundige.
11.3.
Het hof overweegt als volgt.
11.4.
Het hof zal drs. F.M. Klein Wassink tot deskundige benoemen met als opdracht onderzoek te doen naar en te rapporteren over de in de beschikking van 31 mei 2018 in rechtsoverweging 7.5. geformuleerde onderzoeksvragen nrs. 1 tot en met 8. Met deze vragen acht het hof datgene wat de GI met bovengenoemde aanvullende vragen beoogt te achterhalen voldoende ondervangen, zodat het hof geen aanleiding ziet voor een aanvulling zoals door de GI is voorgesteld.
11.5.
Het hof laat aan de deskundige de inrichting van het onderzoek over met dien verstande dat de “leidraad deskundige in civiele zaken” in acht dient te worden genomen, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Het onderzoek wordt door de deskundige zelfstandig ingesteld.
Het hof wijst er op dat, zo als bepaald in artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de deskundige bij het onderzoek de (advocaat van) de moeder, de (advocaat van) de (stief)vader, de raad en de GI in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of hieraan is voldaan, waarbij tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van dergelijke opmerkingen en verzoeken. Het hof tekent bij dit wettelijk voorschrift in deze zaak aan dat het belang van [minderjarige 2] mee kan brengen dat belanghebbenden terughoudend zullen zijn in gebruikmaking van dit recht en dat de deskundige met dit belang van [minderjarige 2] ook terdege rekening houdt.
11.6.
Het hof zal de deskundige verzoeken – gezien de lange periode dat onderhavige procedure reeds loopt – zich in te spannen het deskundigenbericht uiterlijk 15 november 2018 uit te brengen.
Het hof zal, voorshands uitgaande van een beschikbaarheid van de rapportage per 15 november 2018, een nadere mondelinge behandeling bepalen op [datum] 2018, om [tijdstip] uur.
11.7.
Het hof wijst partijen en belanghebbenden erop dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door een deskundige. Wanneer de medewerking wordt geweigerd kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het hof geraden acht en zal het hof op basis van de huidige stukken een beslissing over het verzoek nemen.
11.8.
Het hof wijst er op dat dit onderzoek gebaseerd is op artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11.9.
Het aan de deskundige toekomende bedrag (in de offerte van 21 maart 2018 begroot op € 8.425,- inclusief reiskosten, bijkomende kosten en BTW) wordt bij de te geven eindbeschikking overeenkomstig de daarvoor krachtens de wet gestelde regelingen ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald, bijzondere omstandigheden voorbehouden. Het hof verzoekt de deskundige nadrukkelijk om indien de kosten de offerte van 21 maart 2018 te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig en voordat nadere kosten worden gemaakt in te lichten.
11.10.
Het hof zal mr. C.A.R.M. van Leuven tot raadsheer-commissaris benoemen, tot wie de deskundige en partijen en belanghebbenden zich, door tussenkomst van de griffie, kunnen wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
11.11.
Het hof zal in afwachting van het deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing ten aanzien van [minderjarige 2] aanhouden.

12.De verdere beoordeling ten aanzien van [minderjarige 1]

12.1.
Het hof acht, op gronden zo als beschreven in de bestreden beschikking en de aan die beschikking ten grondslag liggende stukken, evenals de rechtbank, een ernstige ontwikkelingsbedreiging aanwezig, terwijl de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid als opvoeder binnen de nog resterende minderjarigheidstijd van [minderjarige 1] te dragen. De moeder heeft zich los gemaakt van de vader van [minderjarige 2] , met wie zij een voor de kinderen destructieve relatie onderhield. Ook heeft zij zich de afgelopen jaren zeer betrokken getoond op de kinderen. De moeder heeft haar leven in de afgelopen jaren echter niet zodanig weten in te richten dat gesproken kan worden van een stabiele leefomgeving voor kinderen, in dit geval voor [minderjarige 1] . Ook blijkt uit hetgeen door de moeder en [minderjarige 1] is geuit over het perspectief van [minderjarige 1] , dat de mogelijkheden van [minderjarige 1] , zo als de moeder die in schat, niet overeenkomen met hetgeen de GI daarover rapporteert. Dit betekent dat de voogdijmaatregel in stand zal moeten blijven.
Het hof is, op grond van hetgeen in de eerdere beschikking van dit hof in onderhavige zaken van 21 december 2017 is overwogen en ook de leeftijd van [minderjarige 1] in aanmerking nemend, van oordeel dat het voor [minderjarige 1] mogelijk moet zijn om verder in Polen op te groeien. Gelet hierop acht het hof het niet aangewezen dat de voogdij over [minderjarige 1] bij de GI blijft liggen. Nog afgezien van de vraag of het naar Nederlands recht mogelijk is dat het gezag over [minderjarige 1] , zo als de moeder in haar gewijzigde petitum verzoekt, bij [de Poolse pleegouders] èn bij de moeder tezamen komt te liggen, acht het hof dit niet wenselijk. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] dat het gezag uitsluitend bij [de Poolse pleegouders] komt te rusten en derhalve niet tevens bij de moeder. Het hof zal de moeder in de gelegenheid stellen zich uiterlijk 9 augustus 2018 uit te laten over de vraag of haar gewijzigde petitum ook in die zin mag worden verstaan. Het hof zal tevens partijen en belanghebbenden in de gelegenheid stellen te reageren op de in r.o. 10.1. vermelde nader ingekomen stukken, dit ook uiterlijk 9 augustus 2018. Het hof is voornemens vervolgens op 16 augustus 2018 een eindbeschikking te geven ten aanzien van [minderjarige 1] , zodat er wat [minderjarige 1] aangaat voor het eind van de zomervakantie duidelijkheid komt bij wie, dan wel bij welke instantie het gezag over haar komt te rusten en daarmee dat er duidelijkheid zal zijn over de vraag of [minderjarige 1] al dan niet verder in Polen mag opgroeien.
Het hof zal ook wat [minderjarige 2] aangaat de ouders in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vraag of hun gewijzigde petitum aldus mag worden verstaan dat uitsluitend [de Poolse pleegouders] met het gezag over [minderjarige 2] zullen worden belast indien het hof daartoe, nadat het onderzoek zal zijn afgerond, aanleiding zou zien. En ook wat [minderjarige 2] betreft zal het hof partijen en belanghebbenden in de gelegenheid stellen te reageren op de in r.o. 10.1. vermelde nader ingekomen stukken.
Het hof zal – wat [minderjarige 2] aangaat – hier een termijn van vijf weken voor geven..

13.De beslissing

Het hof:
Ten aanzien van [minderjarige 2]:
gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de in rechtsoverweging 7.5. van de beschikking van dit hof van 31 mei 2018 geformuleerde en in deze beschikking herhaalde onderzoeksvragen nrs. 1 tot en met 8;
benoemt tot deskundige drs. F.M. Klein Wassink, [adres] [postcode] [plaats] ;
verzoekt de deskundige zich in te spannen uiterlijk op 15 november 2018 het deskundigenbericht uit te brengen, onder gelijktijdige afgifte daarvan aan de advocaten van ouders, de GI en de raad;
bepaalt dat de nadere mondelinge behandeling in onderhavige zaak zal plaatsvinden op [datum] 2018, vanaf [tijdstip] uur, te houden in het Paleis van Justitie te ’s‑Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8; deze bepaling geldt tevens als oproep voor de zitting voor de ouders, de GI en de raad;
bepaalt dat de kosten die met het onderzoek gemoeid zijn door de Staat worden voldaan;
verzoekt de deskundige, indien de kosten de offerte van 21 maart 2018 te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig en voordat nadere kosten worden gemaakt, in te lichten;
benoemt mr. C.A.R.M. van Leuven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige en partijen en belanghebbenden zich, door tussenkomst van de griffie, kunnen wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt dat de advocaat van de moeder binnen veertien dagen na heden een afschrift van deze beschikking en van het procesdossier aan de benoemde deskundige zal doen toekomen;
verzoekt de advocaten van de moeder en de vader zich uiterlijk 30 augustus 2018 uit te laten over het volgende: ingeval het hof zou overwegen de voogdij ten aanzien van [minderjarige 2] exclusief aan de Poolse pleegouders over te dragen: mag het hof de van ouders afkomstige nadere verzoeken ook in die zin op vatten ?
stelt partijen en belanghebbenden in de gelegenheid uiterlijk 30 augustus 2018 te reageren op de in r.o. 10.1. vermelde nader ingekomen stukken;
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van [minderjarige 2] aan;
Ten aanzien van [minderjarige 1]:
verzoekt de advocaat van de moeder zich uiterlijk 9 augustus 2018 uit te laten over het volgende: Mag het hof het van de moeder afkomstige nadere verzoek ook in die zin opvatten dat de voogdij exclusief aan de Poolse pleegouders wordt overgedragen?
stelt partijen en belanghebbenden in de gelegenheid uiterlijk 9 augustus 2018 te reageren op de in r.o. 10.1. vermelde nader ingekomen stukken;
houdt verder iedere beslissing ten aanzien van [minderjarige 1] aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en P.M.M. Mostermans, bijgestaan door de griffier, en is op 26 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.