ECLI:NL:GHSHE:2018:3153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
200.224.383_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen vader en kinderen na afwijzing verzoek in eerste aanleg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn verzoek om een zorgregeling voor zijn kinderen werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.W.A.M. Scheepens, verzocht het verzoek van de vader af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 juni 2018, waarbij de kinderen de mogelijkheid kregen om hun mening te uiten. Het hof heeft vastgesteld dat de vader recht heeft op contact met zijn kinderen, tenzij er zwaarwegende belangen van de minderjarigen in het geding zijn. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat de opgelegde sanctie wegens alcoholgebruik te zwaar is en dat hij in staat is om op een veilige manier contact met zijn kinderen te hebben. De moeder heeft echter betoogd dat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd moet zijn en dat de vader bekend is met de voorwaarden die aan de omgang zijn gesteld. Het hof heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen te behartigen en om te onderzoeken hoe de omgang met de vader op een veilige manier kan plaatsvinden. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk bekrachtigd, en het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 juli 2018
Zaaknummer: 200.224.383/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/306620 FA RK 15-6935
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.A.M. Scheepens.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuid-West Nederland,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de eindbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
12 juli 2017. Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een (begeleide) zorgregeling vast te stellen ten aanzien van:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
afgewezen. Eveneens is afgewezen het zelfstandig verzoek van de moeder om de vader het recht op contact met de kinderen (anders dan schriftelijk of belcontact op initiatief van de kinderen) voor de duur van één jaar te ontzeggen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het de afwijzing van zijn verzoek betreft, en opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een (al dan niet begeleide) zorgregeling te bepalen tussen de vader en de kinderen, althans tussen de vader en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 november 2017, heeft de moeder verzocht – naar het hof begrijpt – het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong;
  • de moeder, bijgestaan door mr. M.W.A.M. Scheepens;
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft het hof bericht van deze mogelijkheid geen gebruik te willen maken. [minderjarige 2] heeft hiervan wel gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten de aanwezigheid van partijen gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek met [minderjarige 2] zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 16 juni 2017. Na de mondelinge behandeling bij het hof zijn volgens afspraak nog ter griffie ingekomen:
  • een V-formulier van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 26 juni 2018;
  • een V-formulier van de advocaat van de moeder met bijlage, ingekomen ter griffie op 6 juli 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. Bij beschikking van 30 december 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vader het recht op omgang met de beide kinderen ontzegd voor de duur van één jaar.
3.2.
De vader voert in hoger beroep, kort samengevat, het volgende aan. De sanctie die de vader in de bestreden beschikking is opgelegd wegens het nuttigen van alcohol op de dag dat hij met [minderjarige 2] contact had, is te zwaar. De vader is niet opnieuw afhankelijk van alcohol. De veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is niet in het geding op het moment dat er contact plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] . Uit het rapport van Stichting Kompaan en De Bocht (hierna: Kompaan) blijkt dat de contactmomenten tussen hem en [minderjarige 2] prettig zijn verlopen. [minderjarige 2] heeft de rechtbank ook uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij graag omgang wil met haar vader. Kompaan heeft de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] na de betreffende dag echter direct stopgezet. Dit terwijl het traject van begeleide omgang bij Kompaan nog niet was afgerond. De vader heeft getracht te voldoen aan de door Kompaan gestelde voorwaarden, te weten dat de omgang begeleid wordt en er voorafgaand aan de omgang een alcoholcontrole plaatsvindt. Kompaan heeft nog als voorwaarde gesteld dat de alcoholcontrole door de huisarts en/of Kentron moest plaatsvinden. Het is niet zo dat de vader niet wil dat een professional de omgang begeleidt en/of de alcoholcontrole uitvoert, maar de vader heeft geen professional en/of instantie daartoe bereid gevonden. Het Instituut Maatschappelijk Werk (IMW) heeft de vader bericht niets voor hem te kunnen betekenen. De vader staat thans niet onder behandeling van Kentron. Zij kunnen de vader dus niet op het gebruik van alcohol controleren. Bovendien is het praktisch niet haalbaar om de alcoholcontrole direct voorafgaand aan een omgangsmoment te houden. De vader heeft in zijn omgeving drie personen gevonden die bereid zijn van dienst te zijn bij het laten plaatsvinden van (begeleide) omgang, te weten zijn huidige partner, zijn moeder en/of zijn buurman. Kompaan en de rechtbank zijn echter van oordeel dat deze personen onvoldoende mandaat hebben, omdat zij in een persoonlijke verhouding tot de vader staan. Het een en ander leidt er toe dat er geen omgang kan plaatsvinden, zolang de door Kompaan gestelde eisen in stand blijven. Dit terwijl niet alleen de vader, maar ook [minderjarige 2] aangeeft omgang te willen. De vader is dan ook van mening dat er op een andere wijze (in aanwezigheid van een niet-professional) omgang zou moeten plaatsvinden.
3.3.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. De vader wordt niet gestraft. De veiligheid van de dochter van partijen wordt gewaarborgd. De vader kan onder invloed van alcohol agressief worden. Dat is in het verleden meerdere malen gebleken. De vader was bekend met de aan de omgang gestelde voorwaarden. De overtreding van de voorwaarden bepaalde de uitkomst van de procedure in eerste aanleg, niet de zwaarte van de overtreding door de vader. De stelling van de vader dat Kompaan de voorwaarden dient aan te passen en dat Kompaan moet faciliteren, gaat volledig voorbij aan de positie van de moeder en de kinderen in dezen. Ook het feit dat er allerlei praktische bezwaren zijn tegen de door Kompaan gestelde voorwaarden, rechtvaardigt niet dat de voorwaarden moeten worden afgezwakt. De door de vader voorgedragen personen die ondersteuning kunnen bieden bij de uitvoering van de omgang, staan in een persoonlijke betrekking tot de vader en/of hebben een persoonlijk belang bij de omgang. Het is de vraag of zij tegen de vader zijn opgewassen, de ernst van de situatie kunnen inschatten en de veiligheid van [minderjarige 2] kunnen garanderen. De omgang tussen de vader en [minderjarige 2] dient op zijn minst door iemand te worden begeleid die professioneel is, autoriteit heeft en discreet is. Het is niet onmogelijk een instantie te vinden die de begeleiding en controle kan bieden, zoals Kompaan dit voor ogen heeft.
3.4.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Ingevolge artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechter eveneens op verzoek van de ouders of van een van hen – voor zover hier van belang – een regeling vaststellen inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). In het geval van een geschil omtrent de zorgregeling kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een beslissing waarbij de omgang is ontzegd tevens wijzigen na verloop van een periode van één jaar nadat die beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.2.
Het hof stelt voorop dat de vader recht heeft op contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , tenzij sprake is van een van de in artikel 1:377a lid 3 BW opgesomde uitzonderingen die alle gerelateerd zijn aan zwaarwegende belangen van de minderjarige zelf.
3.4.3.
Op basis van de in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof gebleken dat er tussen de kinderen en hun vader gedurende meerdere jaren geen contact is geweest wegens de problematiek van de vader. De raad heeft, naar aanleiding van het inleidende verzoek van de vader, in de eerste helft van 2016 onderzoek gedaan naar de vraag welke zorgregeling het meest tegemoet zou komen aan de belangen van de kinderen. [minderjarige 1] heeft zich gedurende dit onderzoek door de raad niet willen uitspreken over het herstellen van het contact met zijn vader. Hoewel de raad het in zijn belang achtte om via het omgangshuis het contact met de vader weer aan te gaan en [minderjarige 1] door het omgangshuis is uitgenodigd om contact met de vader te hebben, is het contact tussen [minderjarige 1] en de vader niet van de grond gekomen. In hoger beroep heeft [minderjarige 1] aan het hof kenbaar gemaakt niet te willen worden gehoord en ook niets over het al dan niet hebben van contact met zijn vader te willen schrijven. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat [minderjarige 1] thans nog steeds geen contact met de vader wil en deze wens te steunen. Gelet op deze feiten en omstandigheden, maar ook gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] (16 jaar) en het feit dat [minderjarige 1] – blijkens het rapport van de raad – een gevoelige jongen is, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een (begeleide) zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 1] dient te worden afgewezen. In zoverre faalt de grief van de man.
3.4.4.
[minderjarige 2] heeft tijdens het kindgesprek aan het hof kenbaar gemaakt nog steeds omgang met haar vader te willen. Het hof vindt het in het belang van [minderjarige 2] dat zij de kans krijgt om het contact met haar vader, waar mogelijk, te hervatten en te onderhouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook de moeder tijdens de zitting in hoger beroep heeft verklaard de omgang tussen [minderjarige 2] en de vader te willen ondersteunen onder de voorwaarde dat de veiligheid van [minderjarige 2] tijdens de omgang kan worden gegarandeerd. Teneinde duidelijk te krijgen of en, zo ja, hoe de omgang op een voor [minderjarige 2] veilige wijze kan worden bewerkstelligd, acht het hof een ambtshalve benoeming van een bijzondere curator op de voet van artikel 1:250 BW aangewezen. Het hof acht dit in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk. In deze situatie waarin de ouders van mening verschillen over wat het beste voor [minderjarige 2] is, heeft [minderjarige 2] er recht op en belang bij dat een derde voor haar belangen op komt. De bijzondere curator krijgt de taak om met [minderjarige 2] , de vader en de moeder (afzonderlijk) te spreken en vast te stellen wat [minderjarige 2] nodig heeft om – gelet op de historie – de omgang met haar vader veilig te kunnen laten plaatsvinden. Daarbij acht het hof niet alleen van belang de vraag of en, zo ja, op welke wijze voorafgaande alcoholcontroles moeten plaatsvinden. Met name is van belang dat [minderjarige 2] , die inmiddels 14 jaar is en bekend met de alcoholproblematiek van haar vader, (op termijn) in staat zal zijn om zelfstandig en op een voor haar verantwoorde wijze invulling te geven aan de omgang met haar vader. Immers, ook indien (op termijn) geen sprake is van alcoholcontroles is het noodzakelijk dat [minderjarige 2] in dezen voldoende weerbaar is.
3.4.5.
Het hof is voornemens om tot bijzondere curator te benoemen mevrouw mr. drs. I. Sandig ( [mediation] Mediation, [adres] , [postcode] [woonplaats] ). Zij heeft zich bereid verklaard deze taak op zich te nemen. Alvorens het hof tot benoeming van de bijzondere curator zal overgaan, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de persoon van de bijzondere curator.
3.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2017 voor zover daarbij het verzoek van de vader om een (al dan niet begeleide) zorgregeling tussen [minderjarige 1] en hem te bepalen, is afgewezen;
stelt partijen in de gelegenheid zich binnen twee weken na heden schriftelijk uit te laten over de in rechtsoverweging 3.4.5 genoemde persoon van de bijzondere curator;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 2] aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, P.M.M. Mostermans, M.L.F.J. Schyns en is op 26 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier