ECLI:NL:GHSHE:2018:3149

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
200.236.812_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om contra-expertise in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De moeder, hierna te noemen: de moeder, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 januari 2018, waarin haar verzoeken om een contra-expertise en om screening van haar ouders voor een netwerkplaatsing zijn afgewezen. De moeder stelt dat het onderzoek door Keinder onzorgvuldig is uitgevoerd en dat zij onvoldoende betrokken is bij de beslissingen die de kinderen aangaan. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2018 zijn de moeder, de GI, de pleegouders en de vader als informant gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapportages en brieven die relevant zijn voor de zaak. Het hof overweegt dat de moeder geen beroep heeft ingesteld tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, waardoor deze beslissingen in kracht van gewijsde zijn gegaan. Dit betekent dat het verzoek om een contra-expertise niet kan leiden tot een beslissing in deze zaak.

Het hof concludeert dat het verzoek van de moeder niet kan slagen, omdat het niet in het belang van de kinderen is om hen te belasten met een nieuw onderzoek. De kinderen hebben al een lange tijd in het pleeggezin gewoond en hebben behoefte aan stabiliteit en continuïteit. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 juli 2018
Zaaknummer : 200.236.812/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/334164/JE RK 17-1497
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker,
tegen
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer en mevrouw [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
Als informant wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 januari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 april 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover de zelfstandige verzoeken van de moeder zijn afgewezen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat een contra-expertise zal plaatsvinden ex artikel 810a lid 2 Rv, alsmede te bepalen dat de ouders van de moeder worden gescreend voor een netwerkplaatsing.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2018, heeft de GI verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dekker;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • de pleegouders.
2.3.1.
Tevens is verschenen de vader, die als informant door het hof is gehoord.
2.3.2.
Voorts was aanwezig mw. [begeleidster van de moeder] , begeleidster van de moeder vanuit haar woonvoorziening.
2.3.3.
De raad was niet ter zitting aanwezig.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de rapportage van de raad d.d. 27 maart 2018;
  • de brief van mevrouw [mentor van de moeder] , mentor van de moeder d.d. 20 juni 2018;
  • een V-formulier van 25 juni 2018 van de advocaat van de moeder, met een brief gedateerd 25 juni 2018 als bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de minderjarige 1] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2014, te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015, te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder heeft het gezag over de kinderen.
3.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] staan sinds 29 september 2016 onder toezicht van de GI.
3.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven sindsdien op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing bij de huidige pleegouders.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot uiterlijk 29 september 2018 en de zelfstandige verzoeken van de moeder om een contra-expertise te laten plaatsvinden en om haar ouders te screenen ten behoeve van een netwerkplaatsing, afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, alleen voor zover haar zelfstandige verzoeken zijn afgewezen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het onderzoek bij Keinder is onzorgvuldig uitgevoerd. De moeder was niet goed op het onderzoek voorbereid en zij voelde zich door de aanwezigheid van de pleegmoeder niet op haar gemak. Zij is slechts een half uur geobserveerd en heeft niet kunnen laten zien dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De moeder is wel degelijk gegroeid in haar pedagogische vaardigheden, zodat de conclusies uit het verslag van het ASVZ van 2016 niet meegewogen hadden mogen worden in de onderzoeksresultaten van Keinder.
De GI heeft verder onvoldoende inspanningen geleverd om de mogelijkheden te onderzoeken voor een netwerkplaatsing, terwijl dit wel aan de moeder was toegezegd.
Het bovenstaande maakt dat de moeder zich moeilijk bij de huidige situatie kan neerleggen.
Daar komt nog bij dat de moeder het gevoel heeft dat ze geen enkele stem meer heeft en niet meer betrokken wordt in beslissingen die de kinderen aangaan, waardoor ze het gevoel heeft dat ze naar de achtergrond wordt verdrongen. De omgang is teruggebracht naar een maandelijkse in plaats van een tweewekelijkse regeling.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het perspectief van de kinderen ligt in het huidige pleeggezin. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] zijn een hechting aangegaan met hun pleegouders en een breuk in deze relatie zal ernstige gevolgen hebben voor hun ontwikkeling. De kinderen zijn op dit moment bezig om hun achterstand in te halen. Zij hebben opvoeders nodig met bovenmatige pedagogische vaardigheden.
Er is voldoende gedaan om te bezien of de moeder zich nog verder kan ontwikkelen. Alhoewel in 2016 al geconstateerd is dat de moeder niet in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen, heeft er nog een ouder-kindtraject van ASVZ plaatsgevonden en een onderzoek van Keinder.
Ook na de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin heeft de moeder nog ruimte gekregen om zich verder te ontwikkelen.
Een onderzoek naar de vaardigheden van de moeder of naar plaatsing binnen het netwerk van de moeder is niet meer in het belang van de kinderen.
3.8.
De pleegouders sluiten zich aan bij het standpunt van de GI. De kinderen verblijven al jaren in het pleeggezin en de eerste jaren zijn zwaar geweest. Er zijn nog steeds veel zorgen vanwege de problematiek waarmee de kinderen te kampen hebben, maar er is wel sprake van een stijgende lijn. De kinderen zijn gehecht in het pleeggezin en zij hebben behoefte aan rust. Vanuit de behoeftes en belangen van de kinderen is besloten om de omgangsregeling terug te brengen naar eenmaal per maand.
3.9.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het verzoek van de moeder ondersteunt. Alhoewel de ouders geen affectieve relatie meer met elkaar hebben, hebben zij nog wel een goed contact met elkaar.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij benoemt de rechter op grond van artikel 810a, lid 2 Rv op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3.10.2.
Zoals uit het beroepschrift blijkt en ter zitting uitdrukkelijk door de raadsvrouwe van de moeder is bevestigd, is niet beoogd beroep in te stellen tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging uithuisplaatsing. Daarmee strekken deze reeds in kracht van gewijsde gegane beslissingen het hof tot uitgangspunt. Hieruit volgt dat thans in hoger beroep geen zaak voorligt betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen, zodat het verzoek van de moeder om een contra-expertise niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden. Derhalve wordt niet voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 810a, lid 2 Rv.
Reeds op grond hiervan kan het verzoek van de moeder niet slagen. De omstandigheid dat niet uitgesloten kan worden dat op enig moment in de toekomst een dergelijke zaak aan het hof zou kunnen komen voor te liggen, maakt dit niet anders.
3.10.3.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat in hetgeen de moeder heeft aangevoerd met betrekking tot het onderzoek van Keinder, het hof, evenals de rechtbank - welke overwegingen en conclusies het hof na een eigen afweging overneemt en tot de zijne maakt - onvoldoende aanleiding ziet om te oordelen dat het onderzoek van Keinder onzorgvuldig of te beperkt van omvang is geweest. Het hof heeft ook overigens geen reden om te twijfelen aan de conclusies van Keinder.
3.11.
Daar komt nog bij dat een contra-expertise/deskundigenonderzoek niet in het belang van de kinderen wordt geacht.
Bij beide kinderen, in het bijzonder bij [de minderjarige 1] , is er sprake van kindeigen problematiek.
Vanwege de ontwikkelingsachterstand en overige problematiek hebben beide kinderen specifieke zorg en aandacht nodig. Hierbij hebben de kinderen een meer dan gemiddelde behoefte aan structuur en aan responsief en sensitief gedrag.
Het is voldoende komen vast te staan dat de moeder niet in staat is om bij de behoeftes van de kinderen aan te sluiten. Temeer, nu de moeder zelf te kampen heeft met diverse problematiek.
De kinderen wonen al ruim drie jaar bij de pleegouders en het is niet hun belang, in het licht van de hiervoor geschetste problematiek, om de kinderen nogmaals met een onderzoek te belasten en hun nog langer in onzekerheid te laten over hun toekomstperspectief.
3.12.
Een onderzoek naar een mogelijke netwerkplaatsing bij de grootvader moederszijde, zoals door de moeder ter zitting nogmaals is verzocht, wordt evenmin in het belang van de kinderen geacht, nog daargelaten dat de kinderen de grootvader niet kennen, de moeder zelf jarenlang geen contact meer met haar vader heeft gehad vanwege negatieve jeugdervaringen en in zoverre ook niet aannemelijk is geworden dat de grootvader over de noodzakelijke opvoedkundige vaardigheden beschikt.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 4 januari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans, C.N.M. Antens en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen.