ECLI:NL:GHSHE:2018:3146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
200.223.176_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in zorg- en contactregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.S. Knegtmans, verzoekt om wijziging van de zorg- en contactregeling met betrekking tot hun minderjarige kind, dat bij haar woont. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.K. Kolev, verzet zich tegen deze wijziging en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 mei 2018, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat er een diep wantrouwen tussen de ouders bestaat en dat dit invloed heeft op het welzijn van het kind. Partijen hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt over een ouderschapsonderzoek, dat zal worden uitgevoerd door deskundigen drs. E.A. Klaver en drs. R. van Beijsterveldt. Het hof heeft de kosten van het onderzoek ten laste van het Rijk gesteld, gezien de financiële situatie van de moeder. De zaak is aangehouden tot 7 februari 2019, zodat het onderzoek kan plaatsvinden. Het hof heeft de deskundigen verzocht om tijdig te rapporteren over de voortgang en resultaten van het onderzoek, en heeft tevens een raadsheer-commissaris benoemd om het onderzoek te begeleiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 juli 2018
Zaaknummer: 200.223.176/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/010/318316/ FA RK 17-1025
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Knegtmans,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. I.K. Kolev.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2017 heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de vrouw zal worden ontvangen in haar verzoeken en de gedane verzoeken bij inleidend verzoek van 27 februari 2017 alsnog zullen worden toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2018, heeft de vader verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Knegtmans;
-de vader, bijgestaan door mr. Kolev;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 8 mei 2018 ingekomen ter griffie op 9 mei 2018;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 11 mei 2018 ingekomen ter griffie op 11 mei 2018;

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 23 oktober 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken welke beschikking op 14 februari 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] .
3.3.
Vanaf 6 december 2012 tot 6 juni 2016 heeft een ondertoezichtstelling gelopen.
3.4.
Het hoofdverblijf van [de minderjarige] is bij de moeder. Er bestaat een zorg- en contactregeling met de vader die bij beschikking van 2 december 2015 als volgt is vastgesteld: gedurende de ene week van zaterdagochtend 9.00 uur tot en met maandagochtend aanvang school, alsmede op woensdagmiddag van 12.15 uur tot 19.00 uur en de andere week van maandag tot woensdagochtend aanvang school, waarbij de moeder [de minderjarige] naar school brengt. Voorts is er een verdeling van de feestdagen en vakanties vastgesteld.
3.5.
Bij inleidend verzoekschrift in eerste aanleg heeft de moeder – voor zover in hoger beroep van belang – verzocht (i) de zorg- en contactregeling te wijzigen in dier voege dat de vader enkel bevoegd is tot een wekelijks contactmoment met [de minderjarige] in openbare gelegenheden en sportclubs, met uitzondering van de schoolvakanties en (ii) primair, te bepalen dat de moeder zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en subsidiair, te bepalen dat de moeder met uitsluiting van de vader gerechtigd is tot het nemen van medische beslissingen over [de minderjarige] alsmede beslissingen over haar vrijetijdsbesteding.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het is in het belang van [de minderjarige] om zowel de zorg- en contactregeling te wijzigen als om de moeder eenhoofdig met het gezag over [de minderjarige] te belasten. [de minderjarige] raakt wel degelijk klem en/of verloren tussen de ouders. Het gaat niet goed met haar. De vader geeft geen toestemming voor belangrijke onderzoeken ten behoeve van [de minderjarige] .
Subsidiair (althans zo leest het hof grief 2 en de daarbij behorende toelichting) heeft de rechtbank ten onrechte geen onderzoek door de raad gelast.
3.9.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De mening van de moeder dat het niet goed gaat met [de minderjarige] wordt door niemand gedeeld,
ook niet door betrokken hulpverleners. De rechtbank heeft op de juiste gronden de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk verklaard.
3.10.
De raad voert ter zitting het volgende aan. Tussen de ouders leeft een diep wantrouwen over en weer. De meest eenvoudige zaken krijgen zij samen niet geregeld. [de minderjarige] krijgt dit mee. Een ouderschapstraject of een nader onderzoek is geïndiceerd.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de voortgang van de zaak. Zij zijn akkoord gegaan met een verwijzing naar een ouderschapsonderzoek (dit betreft een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Rechtsvordering) en hebben tevens afspraken gemaakt over hoe elkaar in de toekomst te bejegenen, welke afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die door beide partijen ter zitting is ondertekend.
3.13.
Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de ouders zicht tot doel hebben gesteld dat er ontspanning en veiligheid en eerlijkheid ontstaat, waarbij tussen ouders alles in de toekomst vanzelfsprekend zal gaan verlopen en er voor [de minderjarige] een florissant (gezamenlijk) ouderschap gaat zijn. Zij hebben daarbij afgesproken dat ze elkaar zoveel als mogelijk zullen ondersteunen en bijstand zullen verlenen in het individuele ouderschap van de moeder respectievelijk de vader zich daarbij realiserend dat dit een niet vanzelfsprekende omslag is, zodat vergissingen en of fouten niet afgestraft zullen worden. Vergissingen of fouten kunnen worden ingebracht in het traject met de ouderschapsonderzoeker(s).
3.14.
De ouders zijn voorts overeengekomen dat het hof 1 dan wel 2 psychologen zal benoemen die het ouderschapsonderzoek zal/zullen uitvoeren.
3.15.
Drs. E.A. Klaver, orthopedagoog, kantoorhoudende te [kantoorplaats] ( [adres] , [postcode] , telefoonnummer [netnummer + telefoonnummer] ) alsmede drs. R. van Beijsterveldt, psycholoog, kantoorhoudende te [kantoorplaats] ( [adres] , [postcode] telefoonnummer [netnummer + telefoonnummer] ) zijn bereid gevonden om in deze procedure het ouderschapsonderzoek te verrichten.
3.16.
Het hof zal mevrouw Klaver en de heer Van Beijsterveldt als deskundigen benoemen. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.17.
Het hof wijst partijen op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.18
De deskundigen worden verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren (individueel, dan wel tezamen) en zo mogelijk met toepassing van mediation- of coachingstechnieken te bewerkstelligen dat de hiervoor onder 3.13 door partijen vastgestelde doelen kunnen worden gehaald of op termijn door de ouders zullen worden behaald. Het hof zal geen onderzoeksvragen formuleren maar laat het aan de deskundigen
over hoe zij de ouders bij het behalen van de doelen zullen begeleiden.
3.19
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 7 februari 2019 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden.
3.20.
De deskundigen dienen het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - het hof zo mogelijk te adviseren omtrent hetgeen de partijen verdeeld houdt (3.5 tot en met 3.9 hiervoor).
3.21.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling, mede in het kader van een pilot, het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders. Nu aan de moeder ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, komen de kosten van de deskundigen ten laste van het Rijk, dit tot een maximum van een bedrag van € 4.500,--,- inclusief voorschotten en BTW (dus voor ieder deskundige apart in dit geval maximaal € 2.250,--). Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. . De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur, exclusief BTW.
3.22.
De advocaat van appellante dient binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven de deskundigen, ieder apart, te voorzien van afschriften van de processtukken.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen:
drs. E. A. Klaver
[adres]
[postcode] [kantoorplaats]
en
drs. R. van Beijsterveldt,
[adres]
[postcode] [kantoorplaats] ;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.21. bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. van Leuven;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking, alsmede de Leidraad deskundigen in civiele zaken aan de deskundigen zal zenden;
bepaalt dat de advocaat van appellante binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven
de deskundigen ieder apart zal voorzien van afschriften van de processtukken.
bepaalt dat de deskundigen tijdig, dat wil zeggen vóór 7 februari 2019, het hof schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing pro forma aan tot
7 februari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J. F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.M.C. Dumoulin en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier