De moeder komt in beginsel de vrijheid toe om haar leven opnieuw en naar eigen inzicht in te richten, ook al brengt dat mee dat zij verhuist naar [plaats] . Op zichzelf stelt de vader die vrijheid van de moeder ook niet ter discussie. De moeder, die met de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitoefent, dient in haar keuzes echter wel rekening te houden met de belangen van [de minderjarige] én de vader en dat is wat zij, naar de stellingen van de vader, in dit geval onvoldoende doet.
Hoewel iedere verhuizing voor- en nadelen voor kinderen heeft, is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met [de minderjarige] te verhuizen niet opweegt tegen het belang van [de minderjarige] inhoudende dat zij in een voor haar vertrouwde omgeving kan opgroeien waarbij zij een goed en intensief contact heeft met beide ouders. Het hof neemt daarbij in overweging dat partijen vanaf de geboorte van [de minderjarige] een grote rol vervullen in het leven van [de minderjarige] en dat zij beiden bij haar een grote betrokkenheid tonen. Dat is ook altijd de bedoeling van partijen geweest. Zo blijkt uit het tussen partijen in 2013 overeengekomen ouderschapsplan dat partijen bij het maken van afspraken over de verdeling van de zorg voor [de minderjarige] een gelijke verdeling van de zorg en een vrijwel gelijke verdeling van school-/sport-/hobby- en vrije tijd voor ogen hebben gehad. Om dit te kunnen waarborgen zijn zij met elkaar overeengekomen niet verder dan een afstand van tien kilometer van elkaar te zullen wonen.
Thans is [de minderjarige] zes jaar. Zij verblijft conform de huidige zorgregeling (zoals die door de man in productie 1 en 2 in hoger beroep en volgens de verklaring van de vrouw ter zitting correct is weergegeven) nagenoeg de helft van de tijd bij de moeder en de helft van de tijd bij de vader. Voorts geven partijen samen invulling aan het ouderschap. Gebleken is dat partijen samen betrokken zijn bij de school, de zwemles en het sociale leven van [de minderjarige] en dat partijen met elkaar optrekken als het gaat om medische aangelegenheden die [de minderjarige] betreffen. Als onbetwist is komen vast te staan dat [de minderjarige] van deze in de loop der jaren door partijen met toewijding georganiseerde zorgsituatie profiteert. Niet is gesteld of gebleken dat de verhuizing naar [plaats] geboden is met het oog op de belangen van [de minderjarige] , anderszins dan wegens de wens van de moeder haar in gezinsverband te laten leven met haar en haar partner.
Voor wat betreft het belang van de vader stelt het hof vast dat door de verhuizing naar [plaats] zijn aandeel in de zorg voor [de minderjarige] onvermijdelijk zal worden verminderd en dat de vader aldus minder in de gelegenheid zal zijn om invulling te geven aan zijn ouderschap. Hoewel het hof geen aanleiding heeft te twijfelen aan de goede wil van de moeder om alles te doen om de nadelige gevolgen van een verhuizing voor hem zoveel mogelijk te beperken en zo vaak mogelijk met [de minderjarige] naar [woonplaats van de vader] te rijden, compenseert de door haar voorgestelde zorgregeling (voor zover die praktisch al uitvoerbaar zou zijn) die nadelen naar het oordeel van het hof niet, althans niet voldoende. De mogelijkheden voor de vader om actief invulling te geven aan zijn vaderrol zullen door de verhuizing immers onevenredig worden aangetast. Enerzijds zal de vader na een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats] minder betrokken kunnen zijn bij het sociale en schoolse leven dat [de minderjarige] door de weeks zal hebben, dan thans het geval is. Anderzijds zal [de minderjarige] , zodra zij ouder wordt, meer sociale verplichtingen hebben in [plaats] , hetgeen in verband met de reistijd in de praktijk zal maken dat het moeilijker voor haar zal zijn om in het weekend een afstand van 100 kilometer (enkele reis) te overbruggen. Het valt niet te vermijden dat alsdan de contacten tussen de [de minderjarige] en de vader worden verminderd.
Al het vorenstaande in aanmerking nemend en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, komt het hof tot het oordeel dat een verhuizing thans niet in het belang van [de minderjarige] is en dat het verzoek van de moeder om haar (vervangende) toestemming te verlenen om tezamen met [de minderjarige] naar [plaats] te verhuizen terecht door de rechtbank is afgewezen. Gelet hierop zijn ook de verzoeken van de moeder om [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [plaats] , alsmede haar verzoek om de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader te wijzigen terecht door de rechtbank afgewezen. Deze verzoeken van de moeder behoeven derhalve in hoger beroep geen behandeling meer.