ECLI:NL:GHSHE:2018:3145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
200.222.802_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhuizing met minderjarige en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om met haar minderjarige dochter te verhuizen naar een andere woonplaats. De moeder had eerder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek ingediend om vervangende toestemming te krijgen voor de verhuizing en om de zorg- en contactregeling met de vader te wijzigen. De rechtbank had dit verzoek op 6 juni 2017 afgewezen, waarna de moeder in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg in overweging genomen en de belangen van zowel de moeder als de vader, alsook die van de minderjarige, afgewogen. De moeder stelde dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar nieuwe leven met haar partner en dat de huidige situatie voor de minderjarige onhoudbaar was. De vader daarentegen betoogde dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de relatie tussen hem en de minderjarige, en dat de moeder geen financiële noodzaak had aangetoond voor de verhuizing. Het hof concludeerde dat de belangen van de minderjarige, die een goede relatie met beide ouders heeft en in een vertrouwde omgeving moet opgroeien, zwaarder wegen dan de belangen van de moeder. Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 juli 2018
Zaaknummer: 200.222.802/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/327481 FA RK 17-1032
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.D. van Bruggen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
6 juni 2017, bekend onder voormeld zaaknummer. Bij die beschikking heeft de rechtbank – voor zo ver thans van belang – het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige dochter van partijen,
[de minderjarige](hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012, te verhuizen naar [plaats] en om [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool aldaar, alsmede haar verzoek om de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader te wijzigen, afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 september 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw recht te doen en de verzoeken van de moeder alsnog integraal toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 april 2018, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 6 juni 2017 in stand te laten.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen ter griffie op
13 september 2017;
  • een proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg op 8 mei 2017, ingekomen ter griffie op 7 november 2017;
  • een journaalbericht van de zijde van de moeder met bijlagen, ingekomen ter griffie op
31 mei 2018;
  • twee journaalberichten van de zijde van de moeder, elk met bijlage, ingekomen ter griffie op 1 juni 2018;
  • een journaalbericht van de zijde van de vader met bijlagen, ingekomen ter griffie op
7 juni 2018;
- een ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitnotitie.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R. Bom (als waarnemer van mr. M.D. van Bruggen);
  • de vader, bijgestaan door mr. N.A. Boelhouwer;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
3.2.
De moeder voert aan dat de rechtbank haar inleidende verzoek ten onrechte heeft afgewezen om, kort samengevat, de volgende redenen.
De raad heeft ter zitting in eerste aanleg aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het toewijzen van het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft dit advies van de raad niet (kenbaar) in de belangenafweging betrokken. Voorts heeft de rechtbank het recht van de moeder om een nieuw leven op te bouwen niet in de belangenafweging betrokken.
Er bestaat voor de moeder een financiële noodzaak om met [de minderjarige] naar [plaats] te verhuizen. De moeder wil daar met haar huidige partner gaan samenwonen en een gezin gaan vormen. De partner van de moeder is gebonden aan [plaats] , omdat hij daar zijn onderneming runt. De partner van de moeder heeft wel getracht in [woonplaats van de moeder] te wonen, maar dat is omwille van de reisafstand naar [plaats] en de tijden waarop hij daar werkt geen succes gebleken. De moeder heeft thans geen baan en doet - met behoud van haar uitkering - praktijkervaring op in de onderneming van haar partner. Het is daarom noodzakelijk dat de moeder met [de minderjarige] naar [plaats] verhuist. [plaats] is voor [de minderjarige] inmiddels een vertrouwde omgeving, waar zij niet alleen warme banden met de familie van de partner van de vrouw heeft, maar ook vriendjes en vriendinnetjes. Een verhuizing zou voor [de minderjarige] rust met zich brengen, omdat zij nu feitelijk in drie huizen opgroeit.
De moeder heeft de vader ter compensatie van de aantasting van het in haar ogen geringe contact dat [de minderjarige] en de vader doordeweeks met elkaar hebben, voorgesteld dat [de minderjarige] ieder weekend van vrijdag 14.15 uur tot maandag 07.00 uur bij de vader verblijft, met uitzondering van zes weekenden buiten de schoolvakanties om. De moeder zal in die weekenden voor het vervoer van [de minderjarige] zorgen naar eventuele bijeenkomsten van sportclubs en andere sociale bezigheden.
De afstand tussen [woonplaats van de vader] en [plaats] van 100 km zal de uitoefening van het gezamenlijk gezag niet beperken. Verder kan de reistijd van een uur heen en een uur terug niet als negatief en belastend worden beschouwd. Ook is de reistijd niet van dien aard dat er doordeweeks geen contact meer tussen [de minderjarige] en de vader zou kunnen plaatsvinden. Bovendien kan het doordeweekse contact ook via de moderne communicatiemiddelen plaatsvinden. De moeder heeft zich laten inlichten door deskundigen, waaronder de leerkracht van [de minderjarige] . Zij zien een verhuizing niet als overdreven belemmerend of belastend voor [de minderjarige] .
3.3.
De vader brengt hier, kort samengevat, het volgende tegenin. De raad heeft ter zitting geen weloverwogen advies gegeven, doch enkel gekeken vanuit het perspectief van de moeder. De rechtbank heeft het recht en het belang van de moeder om te verhuizen en haar leven (opnieuw) in te richten voldoende en conform de richtlijnen van de Hoge Raad in haar overwegingen betrokken.
Voorts bestaat er voor de moeder geen financiële noodzaak om naar [plaats] te verhuizen, althans de moeder heeft deze niet aangetoond. De moeder kan in de omgeving van [woonplaats van de moeder] een nieuwe baan vinden. Het is de vader niet bekend of de moeder solliciteert in deze omgeving. Ook zijn de moeder en haar partner geen vennoten in de onderneming waar de partner van de moeder werkt. Er is niet oplossingsgericht gezocht naar een reorganisatie van de structuur van die onderneming of de mogelijkheid om in [woonplaats van de moeder] te gaan wonen. De moeder en haar partner kunnen hun relatie zodanig vormgeven dat [de minderjarige] van de huidige zorgsituatie kan blijven profiteren. De partner van de moeder heeft verklaard dat hij het een “gedoe” vond om tussen [woonplaats van de moeder] en [plaats] te reizen. Dat lange reizen is wat nu van [de minderjarige] zou worden verlangd. De reistijd tussen [woonplaats van de vader] en [plaats] kan niet als quality-time worden beschouwd.
De uitoefening van het gezag door de vader, op grond van welk gezag hij de plicht en het recht heeft om [de minderjarige] op te voeden en te verzorgen, wordt beperkt als [de minderjarige] op een afstand van 100 kilometer van de vader zou gaan wonen. [de minderjarige] is opgegroeid met twee ouders die bij elkaar in de buurt wonen en die de zorg voor haar verdelen. [de minderjarige] is deze situatie gewend, voelt zich gelukkig en leidt zo een ongedwongen leven. De ouders zijn beiden volwaardig ouder en gunnen elkaar die rol. De rol van de vader, waarin hij nu voor ongeveer 50% de zorg voor [de minderjarige] heeft, zal na een verhuizing worden gereduceerd tot de rol van een weekendvader. De vader kan dan geen deel meer uitmaken van het sociale leven van [de minderjarige] (sport/hobby’s/klasgenoten) en ook de betrokkenheid bij school (informatieavonden/schoolse activiteiten) zal aanzienlijk minder worden. [de minderjarige] wordt door de afstand bovendien afhankelijk van de regeling om bij de vader of de moeder te kunnen zijn. Ook verwacht de vader dat naarmate [de minderjarige] ouder wordt de kans verkleint dat [de minderjarige] tussen de ouders wil reizen, omdat haar leven in de nieuwe woonplaats steeds meer vorm zal krijgen en daardoor ook steeds meer in de weekenden zal gaan plaatsvinden. De verhuizing naar [plaats] en het daaraan inherente verminderde contact tussen [de minderjarige] en de vader zal dan waarschijnlijk leiden tot een uitholling van het vaderschap en aantasting van de band die de vader en [de minderjarige] met elkaar hebben. De belangen van de moeder bij de verhuizing, zoals die door haar naar voren zijn gebracht, zijn onder de gegeven omstandigheden ondergeschikt aan het belang van [de minderjarige] bij het behoud van een (goede) relatie met haar beider ouders en het belang van de vader bij een structureel en goed contact met [de minderjarige] . Bovendien zal het contact tussen [de minderjarige] en haar halfbroertje en -zusje en haar grootouders van beide zijden door de verhuizing veranderen en sterk verminderen.
De vader betwist de houdbaarheid van het door de moeder bij deskundigen ingewonnen advies. Het aspect dat [de minderjarige] door een verhuizing het contact met één van haar ouders zal verliezen, althans dat dit contact er heel anders zal komen uit te zien, is niet in dat advies betrokken.
3.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verwezen naar zijn advies in eerste aanleg. Geadviseerd is voorts dat partijen het overleg met elkaar hervatten om te bezien of zij toch nog tot een oplossing kunnen komen. Er zijn veel mensen bij de opvoeding van [de minderjarige] betrokken en er wordt behoorlijk wat met haar gereisd. De tijd in de auto kan niet als quality time worden beschouwd. Het is in het belang van [de minderjarige] dat partijen ernaar streven in gezamenlijkheid tot een oplossing te komen.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat voor een eventuele verhuizing van [de minderjarige] , de inschrijving van [de minderjarige] op een nieuwe school en ook voor een eventuele wijziging van de zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige] de toestemming van de andere ouder nodig is. Indien de ouders het hierover niet eens worden kan het geschil, op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW), worden voorgelegd aan de rechter.
3.5.2.
Het hof zal eerst ingaan op het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor haar verhuizing samen met [de minderjarige] naar [plaats] . Conform vaste rechtspraak dient het hof bij een beslissing daarover alle omstandigheden in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen, zowel die van [de minderjarige] als die van de vader en de moeder, af te wegen. Hoewel het belang van [de minderjarige] voorop dient te worden gesteld, kunnen de belangen van (één van) de andere betrokkenen onder omstandigheden zwaarder wegen dan die van [de minderjarige] .
3.5.3.
De moeder wenst met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats] en zij heeft voldoende inzicht gegeven in haar beweegredenen daartoe. Zij wenst daar voor haarzelf en [de minderjarige] een nieuw bestaan op te bouwen samen met haar nieuwe partner. De vader weigert zijn toestemming te verlenen voor de door de moeder gewenste verhuizing. Hij stelt dat het belang van [de minderjarige] zich tegen de verhuizing verzet. Verder vreest de vader dat zijn contact met en zijn aandeel in de zorg voor [de minderjarige] na een verhuizing aanmerkelijk zullen verminderen.
3.5.4.
De moeder komt in beginsel de vrijheid toe om haar leven opnieuw en naar eigen inzicht in te richten, ook al brengt dat mee dat zij verhuist naar [plaats] . Op zichzelf stelt de vader die vrijheid van de moeder ook niet ter discussie. De moeder, die met de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitoefent, dient in haar keuzes echter wel rekening te houden met de belangen van [de minderjarige] én de vader en dat is wat zij, naar de stellingen van de vader, in dit geval onvoldoende doet.
Hoewel iedere verhuizing voor- en nadelen voor kinderen heeft, is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met [de minderjarige] te verhuizen niet opweegt tegen het belang van [de minderjarige] inhoudende dat zij in een voor haar vertrouwde omgeving kan opgroeien waarbij zij een goed en intensief contact heeft met beide ouders. Het hof neemt daarbij in overweging dat partijen vanaf de geboorte van [de minderjarige] een grote rol vervullen in het leven van [de minderjarige] en dat zij beiden bij haar een grote betrokkenheid tonen. Dat is ook altijd de bedoeling van partijen geweest. Zo blijkt uit het tussen partijen in 2013 overeengekomen ouderschapsplan dat partijen bij het maken van afspraken over de verdeling van de zorg voor [de minderjarige] een gelijke verdeling van de zorg en een vrijwel gelijke verdeling van school-/sport-/hobby- en vrije tijd voor ogen hebben gehad. Om dit te kunnen waarborgen zijn zij met elkaar overeengekomen niet verder dan een afstand van tien kilometer van elkaar te zullen wonen.
Thans is [de minderjarige] zes jaar. Zij verblijft conform de huidige zorgregeling (zoals die door de man in productie 1 en 2 in hoger beroep en volgens de verklaring van de vrouw ter zitting correct is weergegeven) nagenoeg de helft van de tijd bij de moeder en de helft van de tijd bij de vader. Voorts geven partijen samen invulling aan het ouderschap. Gebleken is dat partijen samen betrokken zijn bij de school, de zwemles en het sociale leven van [de minderjarige] en dat partijen met elkaar optrekken als het gaat om medische aangelegenheden die [de minderjarige] betreffen. Als onbetwist is komen vast te staan dat [de minderjarige] van deze in de loop der jaren door partijen met toewijding georganiseerde zorgsituatie profiteert. Niet is gesteld of gebleken dat de verhuizing naar [plaats] geboden is met het oog op de belangen van [de minderjarige] , anderszins dan wegens de wens van de moeder haar in gezinsverband te laten leven met haar en haar partner.
Voor wat betreft het belang van de vader stelt het hof vast dat door de verhuizing naar [plaats] zijn aandeel in de zorg voor [de minderjarige] onvermijdelijk zal worden verminderd en dat de vader aldus minder in de gelegenheid zal zijn om invulling te geven aan zijn ouderschap. Hoewel het hof geen aanleiding heeft te twijfelen aan de goede wil van de moeder om alles te doen om de nadelige gevolgen van een verhuizing voor hem zoveel mogelijk te beperken en zo vaak mogelijk met [de minderjarige] naar [woonplaats van de vader] te rijden, compenseert de door haar voorgestelde zorgregeling (voor zover die praktisch al uitvoerbaar zou zijn) die nadelen naar het oordeel van het hof niet, althans niet voldoende. De mogelijkheden voor de vader om actief invulling te geven aan zijn vaderrol zullen door de verhuizing immers onevenredig worden aangetast. Enerzijds zal de vader na een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats] minder betrokken kunnen zijn bij het sociale en schoolse leven dat [de minderjarige] door de weeks zal hebben, dan thans het geval is. Anderzijds zal [de minderjarige] , zodra zij ouder wordt, meer sociale verplichtingen hebben in [plaats] , hetgeen in verband met de reistijd in de praktijk zal maken dat het moeilijker voor haar zal zijn om in het weekend een afstand van 100 kilometer (enkele reis) te overbruggen. Het valt niet te vermijden dat alsdan de contacten tussen de [de minderjarige] en de vader worden verminderd.
Al het vorenstaande in aanmerking nemend en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, komt het hof tot het oordeel dat een verhuizing thans niet in het belang van [de minderjarige] is en dat het verzoek van de moeder om haar (vervangende) toestemming te verlenen om tezamen met [de minderjarige] naar [plaats] te verhuizen terecht door de rechtbank is afgewezen. Gelet hierop zijn ook de verzoeken van de moeder om [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [plaats] , alsmede haar verzoek om de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader te wijzigen terecht door de rechtbank afgewezen. Deze verzoeken van de moeder behoeven derhalve in hoger beroep geen behandeling meer.
3.5.5.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking van de rechtbank dan ook in zoverre zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juni 2017, voor zover aan het hof is voorgelegd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, P.M.M. Mostermans en
M.L.F.J. Schyns en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.