ECLI:NL:GHSHE:2018:3119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
200.235.962_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinszaak met internationale elementen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De moeder, van Peruaanse afkomst, en de vader, van Nederlandse afkomst, hebben een complexe relatie die gekenmerkt wordt door juridische en persoonlijke geschillen. De moeder heeft in 2013 Nederland moeten verlaten en is pas in 2015 teruggekeerd, waarna zij een echtscheidingsverzoek indiende. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 22 december 2017 het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 2018 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder betoogde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader daarentegen betwistte dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en stelde dat de kinderen goed worden verzorgd.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen juridisch ouder is van de kinderen, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het hof heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie en de negatieve houding van de kinderen jegens de moeder. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen toegewezen, met als doel de situatie van de kinderen te monitoren en te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 juli 2018
Zaaknummer : 200.235.962/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/327946 / JE RK 17-1685
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L.W. Weerts.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 19 maart 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 april 2018, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Koopman-van Lieshout;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Weerts;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2.4.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof ieder een brief te sturen. Die brieven zijn ter griffie is ingekomen op respectievelijk 9 april 2018 en 18 mei 2018. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • Het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 april 2018, met als bijlagen de brief (met bijlagen) van de GI van 1 december 2017 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 december 2017;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 14 mei 2018, ter griffie ingekomen op 15 mei 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 17 mei 2018, ingekomen ter griffie op diezelfde datum.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder bezit de Peruaanse nationaliteit en de vader de Nederlandse nationaliteit. Zij hebben in 1997 een relatie gekregen in Zuid-Amerika. Zij zijn in 2003 naar Nederland gekomen. Daar zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
Op 21 februari 2013 moest de moeder op last van de vreemdelingenpolitie Nederland verlaten omdat zij hier al jaren illegaal verbleef. Zij is naar Peru gegaan teneinde van daaruit een verblijfsvergunning voor Nederland aan te vragen. Het is de moeder pas na zeer lange tijd gelukt om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Sinds het vertrek van de moeder op 21 februari 2013 woont de vader alleen met de kinderen. De moeder is op 3 juni 2015 teruggekeerd naar Nederland. Op 12 augustus 2015 heeft de moeder een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank. Er is geen contact tussen de moeder en de kinderen.
3.3.
Bij beschikking van 20 december 2016 heeft de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van de moeder niet-ontvankelijk verklaard omdat niet is gebleken dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen.
3.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] stonden met ingang van 31 december 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 30 december 2016 verlengd tot 31 december 2017.
3.5.
Bij de bestreden beschikking van 22 december 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij kunnen of durven niet loyaal te zijn aan de moeder en hebben louter een negatief beeld van de moeder. Zij groeien op in een zorgelijke situatie waarin de moeder totaal buitenspel wordt gezet. Ouderverstoting valt niet uit te sluiten. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Mede door de houding van de vader is hiertoe tot op niet de nodige (intensieve) hulpverlening ingezet door de GI en is het beeld dat de kinderen van de moeder hebben niet veranderd. De GI heeft de taak om de huidige situatie te doorbreken.
3.8.
De GI heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De situatie is schrijnend. In het verleden is veel druk uitgeoefend. De ingezette hulpverlening is echter niet van de grond gekomen. Het opnieuw uitoefenen van druk zal juist een averechts effect hebben. De kinderen zijn erg loyaal aan de vader en het inzetten van een nieuw hulpverleningstraject zal de situatie alleen maar verder verharden. Het is goed om met wat meer afstand te bekijken of er beweging in de situatie kan worden gebracht.
3.9.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De vader betwist dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. De dagelijkse verzorging van de kinderen is goed, zij ontwikkelen zich goed en maken een gelukkige en gezonde indruk. Er bestaat geen gerechtvaardigde verwachting dat er op korte termijn iets aan de situatie waarin de kinderen geen contact willen met de moeder zal veranderen. De moeder blijft immers alleen zichzelf centraal stellen en geeft de vader en de kinderen het gevoel dat zij hen niet respecteert. Ook de GI heeft zich neergelegd bij de bestreden beschikking en heeft aangegeven het nut van de ondertoezichtstelling niet te zien.
3.10.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat niet duidelijk is wat er is gedaan om te zoeken naar oplossingen en een verandering bij de kinderen te bewerkstelligen. Het is echter de vraag op welke manier dit zou kunnen gebeuren, aangezien de aangewezen instanties niet verder komen. Hier zou verder onderzoek naar gedaan kunnen worden, bijvoorbeeld door een deskundige.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.
Ter zitting van het hof heeft de vader verklaard dat de vader tegen betaling een huwelijksakte in Bolivia heeft laten maken en dat die valse huwelijksakte is gebruikt bij het aangeven van de geboorte van [minderjarige 1] bij de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland, zodat hij als ouder geregistreerd kon worden. Uit de eerdergenoemde beschikking van 20 december 2016 op het echtscheidingsverzoek van de moeder blijkt dat de vader dit in die procedure eveneens heeft verklaard.
Als gevolg van de valse huwelijksakte is de vader als juridisch ouder vermeld op de geboorteakten van alle kinderen. Deze geboorteakten berusten derhalve op onjuiste gegevens.
Verder is gesteld noch gebleken dat er sprake was van een huwelijk tussen de ouders ten tijde van de geboorte van de kinderen of van een erkenning door de vader van de kinderen.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de vader geen juridisch ouder is van de kinderen en (dan ook) geen ouderlijk gezag over de kinderen heeft. Dit gezag berust derhalve alleen bij de moeder.
Voor de moeder is het echter onder de huidige omstandigheden, waarin de kinderen bij de vader wonen, geen contact met de moeder willen en zij wordt gediskwalificeerd als ouder, feitelijk niet mogelijk om het ouderlijk gezag uit te oefenen. Het hof constateert dan ook dat het ouderlijk gezag feitelijk niet kan worden uitgeoefend.
Bovendien heeft het hof zorgen over de opvoedsituatie waarin de kinderen zich bevinden, nu de vader er geen enkel probleem mee lijkt te hebben dat de kinderen een negatieve en respectloze houding jegens de moeder innemen en weerstand hebben om ook maar enig contact met de moeder aan te gaan. Hierdoor worden de kinderen ernstig in hun autonomie- en identiteitsontwikkeling bedreigd. Daarbij zet het hof vraagtekens bij de houding die de vader tot op heden jegens de moeder heeft ingenomen. De vader belijdt wel in woorden mee te willen werken aan contactherstel, maar dat blijkt niet uit de daden van de vader. Het hof merkt in dit verband op dat partijen sedert 2003 in Nederland wonen en hier een gezin hebben gesticht zonder daarbij de verblijfsstatus van de moeder te regelen, dat de vader een valse huwelijksakte in Bolivia heeft gekocht teneinde hier als ouder geregistreerd te kunnen worden, dat, toen de moeder in 2013 naar Peru moest om daar een verblijfsvergunning voor Nederland aan te vragen, de vader niet heeft meegewerkt aan die aanvraag waardoor de moeder in Peru in een langdurige problematische situatie terecht kwam en verstoken bleef van contact met haar kinderen (althans de vader heeft deze verklaring van de moeder niet dan wel onvoldoende betwist) en dat de pogingen tot het mogelijk maken van contact tussen de moeder en de kinderen mede door de houding van de vader zijn mislukt, zoals onder meer blijkt uit de mails van de jeugdzorgwerker (productie 9 bij het beroepschrift) en het eindverslag van Herlaarhof (productie 10 beroepschrift). Gelet op al deze omstandigheden staat de moeder thans volledig buiten spel, terwijl tot op heden niet gebleken is dat er aan de kant van de moeder contra-indicaties zijn voor enige vorm van contact met de kinderen.
De raad heeft ter zitting verklaard een onderzoek in te zullen stellen naar de vraag hoe in de gezagsuitoefening over de kinderen dient te worden voorzien en zich ervoor in te zullen spannen dit te realiseren. Het hof acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de opvoedsituatie in ieder geval in afwachting hiervan door de GI wordt gemonitord.
3.13.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen alsnog zal worden toegewezen.
3.14.
Gelet op de aard van de zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2017;
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
met ingang van 31 december 2017 voor de duur van een jaar, te weten tot 31 december 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.A.R.M. van Leuven en
H.M.A.W. Erven en is op 12 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.