In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De moeder, van Peruaanse afkomst, en de vader, van Nederlandse afkomst, hebben een complexe relatie die gekenmerkt wordt door juridische en persoonlijke geschillen. De moeder heeft in 2013 Nederland moeten verlaten en is pas in 2015 teruggekeerd, waarna zij een echtscheidingsverzoek indiende. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 22 december 2017 het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 2018 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder betoogde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader daarentegen betwistte dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en stelde dat de kinderen goed worden verzorgd.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen juridisch ouder is van de kinderen, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het hof heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie en de negatieve houding van de kinderen jegens de moeder. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen toegewezen, met als doel de situatie van de kinderen te monitoren en te verbeteren.