ECLI:NL:GHSHE:2018:309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
200.227.605_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 7 november 2017 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling te verlengen, maar is niet verschenen op de zitting in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan en aanzienlijke nieuwe schulden heeft laten ontstaan, wat heeft geleid tot een boedelachterstand. De bewindvoerder heeft herhaaldelijk om informatie verzocht, maar deze is niet verstrekt. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van de appellant hem kunnen worden toegerekend en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen of een schone lei toe te kennen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 januari 2017
Zaaknummer : 200.227.605/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/14/345 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek beëindiging schuldsaneringsregeling - zonder schone lei - wordt afgewezen, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om de nieuwe schulden en de achterstand in de boedel in te kunnen lopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn mr. Van der Laan en mevrouw [bewindvoerder 1] , waarnemend voor mevrouw [bewindvoerder 2] en hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord. [appellant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 oktober 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 12 december 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 10 januari 2018;
- de brief van de advocaat van [appellant] d.d. 12 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 11 september 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenaar eindigen aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:

De rechtbank stelt gezien de dossierstukken en gehoord hetgeen ter zitting naar voren is gebracht vast dat de schuldenaar vanaf maart 2017 niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Tot maart 2017 heeft de schuldenaar telkens pas informatie verstrekt als hier door de bewindvoerder om werd gevraagd. De opmerking van de schuldenaar dat hij niet wist dat hij de bewindvoerder stelselmatig uit eigen beweging diende te informeren gaat voor de rechtbank niet op. De schuldenaar heeft immers bij aanvang van de schuldsaneringsregeling een “verklaring verplichtingen in de schuldsaneringsregeling" getekend waarin staat aangegeven dat de schuldenaar uit eigen beweging de benodigde informatie dient te geven aan de bewindvoerder. Tevens staat hierbij aangegeven dat indien de bewindvoerder om informatie moet vragen het eigenlijk al te laat is. Bovendien heeft de bewindvoerder in haar periodieke verslagen regelmatig aangegeven dat de schuldenaar niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Daar komt bij dat er op 8 oktober 2015 een verhoor heeft plaatsgevonden omdat de schuldenaar niet aan zijn informatieverplichting voldeed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schuldenaar voldoende is gewezen op de inhoud van zijn informatieverplichting en op het feit dat hij niet naar behoren aan deze verplichting voldeed. Indien de schuldenaar regelmatig van diverse instanties / personen zijn post niet ontvangt dan dient hij hiervoor zelf een oplossing te zoeken. Het had op de weg van de schuldenaar gelegen uit te zoeken wat het probleem is en op zoek te gaan naar een oplossing. Uit niets is gebleken dat de schuldenaar hierin actie heeft ondernomen. Ook de opmerking van de schuldenaar dat hij tijdens kantooruren moet werken en daardoor niet in staat is om contact op te nemen met de bewindvoerder gaat voor de rechtbank niet op. Deschuldenaar had naar het oordeel van de rechtbank ook hiervoor - eventueel in overleg met de bewindvoerder - zelf een oplossing moeten bedenken.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de schuldenaar een forse boedelachterstand van€ 3.241,36 heeft laten ontstaan en dat er sprake is van diverse nieuwe schulden. Ter zitting heeft de schuldenaar verklaard dat de schuld aan de woningbouwvereniging grotendeels is afgelost en dat hier nog een schuld van circa € 700,00 resteert. Ondanks dat de vordering aan de woningbouwvereniging flink is ingelopen vreest de rechtbank dat de boedelachterstand tezamen met de nog bestaande nieuwe schulden dusdanig hoog is dat deze, gezien het inkomen van de schuldenaar, niet ingelopen kan worden gedurende een eventuele maximale verlenging van de looptijd van 2 jaar. Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat ook de aanschafwaarde van de auto in de boedel gebracht moet worden. De schuldenaar heeft de rechtbank er ter zitting niet van kunnen overtuigen dat hij in staat is om de boedelachterstand en de nieuwe schulden gedurende een verlenging in te lopen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat er sprake is van nieuwe schulden, maar stelt zich op het standpunt dat deze niet bovenmatig zijn. Daarnaast zijn de schulden ontstaan als gevolg van omstandigheden in de persoonlijke sfeer. [appellant] zal dit standpunt voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling schriftelijk toelichten. Ten slotte wordt de hoogte van de nieuwe schulden betwist en zal [appellant] trachten om betalingsregelingen voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling over te leggen. Net als ten aanzien van de nieuwe schulden is het ontstaan van de boedelachterstand gelegen in de persoonlijke omstandigheden van [appellant] . Hij acht het ontstaan van de achterstand dan ook niet verwijtbaar en hij zal voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling een plan van aanpak aan het hof doen toekomen. [appellant] heeft daarnaast zoveel mogelijk getracht om alle informatie aan de bewindvoerder over te leggen en begrijpt ook niet zo goed hoe het kan de bewindvoerder bepaalde zaken niet heeft. [appellant] zal desondanks alle ontbrekende informatie nogmaals verzenden.
3.5.
Hieraan is door mr. Van der Laan namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Mr. van der Laan heeft recent niets meer van [appellant] vernomen. Ook zijn door [appellant] toegezegde stukken niet door hem toegezonden, zodat ook geen stukken in het geding konden worden gebracht. Er is thans met betrekking tot het inlopen van de nieuwe schulden en de boedelachterstand dan ook geen plan van aanpak voorhanden.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 10 januari 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Tijdens het huisbezoek heeft [appellant] aangegeven dat hij in het bezit is van twee voertuigen. [appellant] heeft verklaard dat hij een voertuig (scooter) nodig heeft om op zijn werk te komen. De afstand enkele reis naar het werk is minder dan 10 kilometer en zodoende mag er vanuit worden gegaan dat [appellant] geen voertuig nodig heeft om op zijn werk te komen. [appellant] geeft echter aan dat het voertuig medisch gezien noodzakelijk is. De bewindvoerder heeft [appellant] meerdere malen verzocht om dit aan te tonen maar heeft tot op heden geen medische stukken ontvangen waaruit de noodzaak tot behoud van het voertuig zou blijken. [appellant] is tevens verzocht drie waardebepalingen van erkende garages te overleggen aangaande het voertuig. Hij geeft aan dat dit niet lukt maar dat de scooter ongeveer € 350,00 á € 400,00 waard is, maar er was voorheen sprake van twee voertuigen. [appellant] is inmiddels verhuisd en een enkele reis naar zijn werk is nu meer dan 10 kilometer. [appellant] heeft de bewindvoerder verzocht of hij de scooter mag inruilen tegen een auto. Hierop wordt [appellant] nogmaals verzocht aan te tonen welke kentekens hij op zijn naam heeft staan en tevens om de waarde van de voertuigen aan te tonen. Op 6 januari 2016 heeft [appellant] dan een e-mail gestuurd met de mededeling dat hij een Citroen Picasso heeft gekocht voor € 400,00. Er zijn geen stukken overgelegd van de scooter die [appellant] heeft verkocht en tevens geen bewijsstukken waaruit volgt dat hij daadwerkelijk een auto van € 400,00 heeft aangeschaft. Van GGN is voorts op 20 december 2017 vernomen dat zij bezig zijn met de voorbereiding van de ontruiming van de woning van [appellant] . De volgende stukken dienen nog overgelegd te worden: de bankafschriften van de privérekening over de maanden februari 2017, april 2017 en vanaf augustus 2017 tot en met heden, de loonstroken over de maanden februari 2017, april 2017 en vanaf augustus 2017 tot en met heden, de ziektekostenpolis over 2018, de specificatie van de te ontvangen zorgtoeslag in 2018, de waardebepaling van de auto en de specificatie van de te betalen huurprijs per juli 2017. Het totaalbedrag aan nieuwe schulden bedraagt thans € 4.838,87. Voor zover de bewindvoerder kan berekenen aan de hand van de overgelegde stukken is er sprake van een achterstand op de boedel ter hoogte van € 3.682,32. De laatste boedelbijdrage is ontvangen in januari 2017.
3.7.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei te beëindigen gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Nog immer ontbreken belangrijke en bij herhaling door de bewindvoerder opgevraagde informatiebescheiden zoals bankafschriften, salarisstroken, een kopie van de zorgpolis, zorgtoeslagspecificaties en een huurspecificatie. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] in het beroepschrift van 15 november 2017 heeft toegezegd deze ontbrekende informatiebescheiden alsnog te zullen overleggen. Thans gebleken is dat hij dat evenwel niet heeft gedaan.
3.8.3.
Vast staat eveneens dat [appellant] aanzienlijke nieuwe schulden heeft laten ontstaan voor een bedrag van ruim € 4.800,00, welke derhalve, mede gelet op de hoogte van zijn vrij te laten bedrag, als zijnde bovenmatig dienen te worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft [appellant] een boedelachterstand laten ontstaan van tenminste circa € 3.680,00. Vanwege het nog immer ontbreken van diverse informatiebescheiden is de bewindvoerder evenwel niet in staat geweest om de exacte actuele hoogte van deze boedelachterstand te bepalen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Het door [appellant] bij beroepschrift aangekondigde plan van aanpak met betrekking tot het inlopen van deze nieuwe schulden en boedelachterstand is voorts niet door hem overgelegd. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.8.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken verwijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem is verzocht, te verlengen, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt – niet is opgesteld, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Daar komt nog bij dat [appellant] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot het beëindigen van zijn schuldsaneringsregeling met de toekenning van de schone lei dan wel voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellant] te komen.
3.8.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] zonder toekenning van de schone lei dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2017.