In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 3 november 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om afwijzing van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2018 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de eerdere zitting en brieven van de bewindvoerder.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellante sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan. Ondanks dat zij erkende dat er nieuwe schulden waren, heeft zij geen bewijs van sollicitaties overgelegd en geen initiatieven genomen om haar situatie te verbeteren. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de appellante niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellante niet kunnen worden toegerekend aan bijzondere omstandigheden en dat er geen aanleiding is om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling te heroverwegen.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellante is beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.