ECLI:NL:GHSHE:2018:307

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
200.227.598_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 3 november 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om afwijzing van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2018 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de eerdere zitting en brieven van de bewindvoerder.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan. Ondanks dat zij erkende dat er nieuwe schulden waren, heeft zij geen bewijs van sollicitaties overgelegd en geen initiatieven genomen om haar situatie te verbeteren. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de appellante niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellante niet kunnen worden toegerekend aan bijzondere omstandigheden en dat er geen aanleiding is om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling te heroverwegen.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellante is beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 januari 2018
Zaaknummer : 200.227.598/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/14/322 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. T.S.S. Overes te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek beëindiging schuldsaneringsregeling - zonder schone lei - wordt afgewezen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. R.G. van der Laan, waarnemend voor mr. Overes,
- mevrouw [waarnemend-bewindvoerder] , waarnemend voor mevrouw [bewindvoerder] , hierna te
noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 oktober 2017;
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 19 december 2017;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 12 januari 2018;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 9 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 28 augustus 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenares eindigen aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De schuldenares heeft nagelaten om te solliciteren naar een baan van tenminste 20 uur per week waarbij zij rekening mocht houden met haar beperkingen zoals genoemd in het rapport van ZOB van 12 maart 2017. De schuldenares is door de bewindvoerder diverse keren gewezen op haar sollicitatieplicht maar ondanks dat heeft zij nooit bewijsstukken van haar sollicitaties overgelegd. (…) Recente medische stukken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de schuldenares niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten heeft de bewindvoerder niet ontvangen. Evenmin is duidelijk welke belemmeringen volgens de gemeente in de weg zouden staan aan het verrichten van arbeid en waarom. De schuldenares heeft geen enkele aantoonbare poging ondernomen om een baan te vinden. De rechtbank stelt dan ook vast dat de schuldenares is tekortgeschoten in haar inspanningsverplichting.
Voor wat betreft de informatieverplichting stelt de rechtbank vast dat de schuldenares hierin eveneens is tekortgeschoten. De schuldenares heeft ter zitting verklaard de benodigde informatie diverse keren aan de bewindvoerder opgestuurd te hebben. Deze informatie is
door de bewindvoerder echter niet ontvangen. Het had op de weg van de schuldenares gelegen een oplossing te zoeken voor het feit dat de informatie steeds niet aan lijkt te komen. (…) De schuldenares is door de bewindvoerder diverse keren in de gelegenheid gesteld om alle benodigde informatie te overleggen, ook digitaal. De schuldenares heeft dit niet (tijdig) gedaan.
Daarnaast zijn er bovenmatige nieuwe schulden aan de CZ en de Belastingdienst. De schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij betalingsregelingen heeft getroffen voor deze schulden. De rechtbank heeft er gezien het inkomen van de schuldenares weinig vertrouwen in dat ze haar betalingsregelingen gedurende een eventuele verlenging van haar schuldsaneringsregeling kan blijven nakomen. Daar komt bij dat de schuldenares pas een dag voor de eindzitting een betalingsregeling heeft getroffen met haar zorgverzekeraar.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat er sprake is van een aantal nieuwe schulden, echter heeft zij hiervoor een aantal betalingsregelingen getroffen. Deze is zij van begin af aan naar behoren nagekomen en inmiddels zijn de nieuwe schulden voldaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij pas kort voor de inhoudelijke behandelingen stappen heeft ondernomen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat zij de betalingsverplichtingen naar behoren na zal komen en dat er sprake is van een bovenmatige schuldenlast. [appellante] betwist dit en zal dit standpunt ter zitting nader toelichten.
De nieuwe schulden vormen gelet op het voorstaande onvoldoende aanleiding tot het beëindigen van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei. [appellante] heeft daarnaast meermaals de ontbrekende gegevens aan de bewindvoerder overgelegd. Zij begrijpt dan ook niet hoe het kan dat de bewindvoerder deze stukken niet heeft ontvangen. Inmiddels heeft zij opnieuw het medisch dossier opgevraagd en zij zal trachtten om het dossier voor de inhoudelijke behandeling over te leggen. [appellante] stelt tot slot dat zij niet arbeidsgeschikt is en zij stelt zich dan ook op het standpunt dat zij dient te worden vrijgesteld.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat haar medische problematiek, zowel psychisch als fysiek, na de laatste keuring aanzienlijk is verergerd. Mede hierom heeft [appellante] vooralsnog geen aanvullende sollicitaties verricht, zij acht zichzelf op dit moment niet in staat tot het verrichten van enige arbeidsactiviteit. Daarom handhaaft zij ook niet langer haar verzoek tot het alsnog verlenen van de schone lei, maar verzoekt zij thans om een terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank zodat de rechter-commissaris een nieuwe (her)keuring kan gelasten. Voor het geval het hof de zaak niet naar de rechtbank wil terugverwijzen verzoekt [appellante] subsidiair om een verlenging van haar schuldsaneringsregeling met een periode van een jaar. Ook zou zij zich, in afwachting van een eventuele (her)keuring, kunnen vinden in een aanhouding van het hoger beroep. [appellante] heeft zelf met betrekking tot een eventuele (her)keuring nog geen stappen ondernomen. Desgevraagd geeft [appellante] voorts aan de door de rechtbank geconstateerde tekortkomingen te erkennen. Daarnaast stelt [appellante] dat haar nieuwe schuld aan de Belastingdienst inmiddels geheel is voldaan. Tot slot geeft [appellante] aan zich sinds de eindzitting op 6 oktober jl. terdege te realiseren dat zij, nu zij een sollicitatieplicht van 20 uur per week heeft, ook voor tenminste dat aantal uren dient te solliciteren. Dat heeft zij evenwel nog niet gedaan, maar zij kijkt wel rond.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 9 januari 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] was het eerste halfjaar van de schuldsaneringsregeling door de rechter-commissaris ontheven van de sollicitatieplicht. Zij heeft in februari 2015 opnieuw een verklaring van de huisarts overgelegd, waaruit volgt dat zij deel zal nemen aan een revalidatie proces en als gevolg hiervan wordt verzocht om een tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht. Haar is vervolgens verzocht een bewijsstuk te overleggen, waaruit volgt wanneer zij geopereerd is aan het trommelvlies en wanneer zij is gestart met de revalidatie, waarna de rechter-commissaris eventueel opnieuw verzocht kan worden om haar te ontheffen van de sollicitatieplicht. [appellante] heeft pas bij de specificaties voor het vierde vervolgverslag twee verklaringen d.d. 10 september 2015 en 7 maart 2016 van de huisarts overgelegd. De rechter-commissaris heeft alsnog eind mei 2016 met terugwerkende kracht toestemming verleend om [appellante] te ontheffen van de sollicitatieplicht vanaf 28 februari 2015 tot 28 augustus 2016, waarna de situatie opnieuw bekeken diende te worden. [appellante] heeft in december 2016 een doktersverklaring d.d. 20 december 2016 overgelegd, waaruit niet volgde dat zij geen betaalde arbeid kon verrichten. De rechter-commissaris heeft op grond van de doktersverklaring bepaald dat een keuring gelast dient te worden. Naar aanleiding van het keuringsrapport heeft de rechter-commissaris op 14 april 2017 beslist dat voor [appellante] een inspanningsverplichting geldt om 20 uur per week betaald werk te verwerven en te verrichten vanaf 28 augustus 2016. Uit voorgaande volgt dat zij niet aan de inspanningsplicht heeft voldaan vanaf 28 augustus 2016. [appellante] is daarnaast naar aanleiding van het eindverslag d.d. 6 juli 2017 verzocht de volgende stukken te overleggen, waarover tevens per email contact is geweest: specificatie vakantiegeld, uitkering specificaties vanaf februari 2017 tot en met heden en bankafschriften vanaf februari 2017 tot en met heden. De stukken zijn tot op heden niet overgelegd. [appellante] heeft hiermee niet aan de informatieplicht voldaan. Er is daarnaast sprake van nieuwe schulden, namelijk € 708,60 bij CZ en € 329,00 bij de Belastingdienst. De boedelvoorstand tot en met juli 2017 is € 391,17. Hiermee zou een gedeelte van de nieuwe schulden kunnen worden voldaan. [appellante] heeft na het eindverslag d.d. 6 juli 2017 per email d.d. 7 juli 2017 gemeld dat zij alle gevraagde stukken in het eindverslag reeds had verzonden en hier ook sollicitaties en de operatie procedure van haar kaak operatie bij zaten. Aan [appellante] is gemeld dat de stukken niet in bezit van de bewindvoerder zijn en indien de stukken worden overgelegd eventueel een nieuw advies naar de rechtbank kan uitgaan. [appellante] heeft gemeld de stukken wederom te sturen. De stukken zijn echter nog steeds niet overgelegd. Tevens zijn vanaf 28 augustus 2016 geen bewijzen van verrichte sollicitaties overgelegd. Het saldo op de boedelrekening is € 836,25. Het totaal van de ingediende vorderingen is
€ 133.406,61.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat het heel wel mogelijk is dat [appellante] haar nieuwe schuld aan de Belastingdienst inmiddels geheel heeft voldaan, maar dat neemt niet weg dat er nog wel steeds sprake is van de niet nakoming van de (spontane) informatie- en sollicitatieplicht. [appellante] heeft geen enkele sollicitatiebewijs overgelegd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, is nagekomen. [appellante] heeft bij die gelegenheid immers erkend -(ook) na 28 augustus 2016- geen enkele aantoonbare sollicitatie te hebben verricht. Een en ander valt naar het oordeel van het hof bovendien niet te rijmen met de eveneens bij deze gelegenheid door [appellante] gedane uitspraak dat zij sinds de eindzitting op 6 oktober 2017 naar eigen zeggen doordrongen is van het feit dat zij naar een arbeidsbetrekking van tenminste 20 uur per week dient te solliciteren. Het hof stelt vast, hetgeen zoals reeds opgemerkt ook door [appellante] is erkend, dat [appellante] zelfs sinds voornoemde eindzitting tot heden, een periode van ruim drie maanden, geen enkele aantoonbare sollicitatie heeft verricht.
3.8.3.
[appellante] stelt zich vervolgens op het standpunt dat zij zichzelf, vanwege een door haarzelf ná de keuring (hof: onderzoek d.d. 24 februari 2017, rapportage d.d. 12 maart 2017) ervaren verslechtering ten aanzien van haar psychische en fysieke problematiek, niet in staat acht tot het verrichten van werkzaamheden (gedurende 20 uur per week). Daarbij is zij van mening dat er dan ook een (her)keuring dient te worden gelast waarvan de resultaten volgens [appellante] zouden kunnen leiden tot een vrijstelling dan wel verregaande aanpassing van haar sollicitatieplicht. [appellante] heeft tot op heden evenwel geen enkel initiatief genomen tot het aanvragen van een dergelijke (her)keuring, noch heeft zij haar naar haar idee aanzienlijk verslechterde gezondheid, al dan niet ondersteund middels schriftelijke bewijzen van een bezoek aan arts of specialist, tijdig en spontaan bij haar bewindvoerder kenbaar gemaakt. Daarbij heeft zij de bewindvoerder ook nimmer verzocht om de rechter-commissaris, van wie zij immers thans verlangt dat deze een (her)keuring zal gelasten, om een dergelijke (her)keuring te verzoeken. [appellante] voert deze verslechtering thans evenwel aan als belangrijkste, feitelijk enige, oorzaak voor haar door haarzelf vermeende huidige (volledige) arbeidsongeschiktheid. Bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing van deze ná de eerdere keuring opgetreden verslechtering van haar toestand zal het hof echter, in verband met de hiervoor geduide omstandigheden, uitgaan van een vanaf 28 augustus 2016 geldende sollicitatieplicht voor 20 uur per week, zoals door de rechter-commissaris op 14 april 2017 bepaald. Overeind blijft derhalve dat aan die verplichting sinds 28 augustus 2016 niet is voldaan. Daarbij merkt het hof terzijde nog op dat, ook uitgaande van de gestelde verslechtering ná de keuring, in ieder geval ook tussen 28 augustus 2016 en die keuring (d.d. 24 februari 2017) niet aan de sollicitatieverplichting is voldaan.
Nu [appellante] ook na 24 februari 2017, geen stukken waaruit haar door haarzelf veronderstelde extra verminderde arbeidsgeschiktheid zou kunnen worden herleid aan haar bewindvoerder heeft doen toekomen is zij reeds daarmee ook de (spontane) informatieverplichting niet naar behoren nagekomen. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen, waaronder naast voornoemde tekortkomingen ook het gegeven dat zij gedurende de looptijd van haar schuldsaneringsregeling nieuwe bovenmatige schulden heeft laten ontstaan, [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.8.4.
Nu, tevens doordat zij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] , nu zij tot op heden geen enkele aantoonbare sollicitatie heeft verricht en daarnaast ook geen enkele actie heeft ondernomen teneinde een door haarzelf noodzakelijk geachte (her)keuring te bewerkstelligen, kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, acht het hof reeds om die reden geen termen aanwezig om de zaak aan te houden zodat [appellante] alsnog een (her)keuring kan laten verrichten, de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank teneinde de rechter-commissaris in de gelegenheid te stellen alsnog een (her)keuring te gelasten dan wel de schuldsaneringsregeling van [appellante] , zoals subsidiair door haar is verzocht, te verlengen.
3.8.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.