De verdediging heeft op verschillende gronden – zoals verwoord in de pleitnota – vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de uitgevoerde MMC tests bij de substantie die is aangetroffen in de laadruimte van de auto waarin de verdachte reed, zoveel onduidelijkheden zijn aan te wijzen, dat het resultaat ervan onbetrouwbaar is en daaraan geen bewijswaarde kan worden toegekend. De verdediging heeft verder betoogd dat de bevindingen van de verbalisanten over de door hun waargenomen geur bij de auto en vervolgens bij de loods dermate veel speculatie bevatten, dat deze eveneens als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld. Ook ten aanzien van het aangetroffen DNA-materiaal op een handschoen (
het hof begrijpt: het DNA-profiel afgeleid uit de veiliggestelde sporen respectievelijk het DNA-profiel van verdachte) heeft de verdediging aangevoerd dat dit niet kan bijdragen aan het bewijs voor het plegen van voorbereidingshandelingen, vanwege de plaats waar en de omstandigheden waaronder het DNA-materiaal is aangetroffen en de omstandigheid dat een alternatief scenario waarin niet de verdachte, maar een ander deze handschoen heeft gedragen bij productiehandelingen met betrekking tot amfetamine niet onaannemelijk is.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof stelt het volgende vast.
Op 18 april 2014 heeft de politie nader onderzoek ingesteld naar aanleiding informatie die was binnengekomen bij het Team Criminele Inlichtingen dat er in de woning aan de [adres] te Tilburg diverse vuurwapens aanwezig zouden zijn. Tijdens het onderzoek in de woning zijn enkele vuurwapens aangetroffen. Vervolgens heeft de politie, met toestemming van de eigenaresse, op grond van de Wet wapens en munitie een doorzoeking gehouden in onder meer de loodsen op het terrein aan de [adres] te Tilburg.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat er twee mannen stonden bij een rode [auto] , die was geparkeerd ter hoogte van één van de loodsen [door de politie verder aangeduid als loods A], met de achterzijde van de auto in de richting van die loods. Eén van die mannen was de verdachte. De mannen zijn gefouilleerd op aanwezigheid van vuurwapens, maar die werden niet aangetroffen. Bij verdachte werd een geldbedrag van 3320 euro aangetroffen en wat klein geld. Met toestemming van de verdachte heeft verbalisant [verbalisant 1] daarna de auto doorzocht. In de laadruimte die volgens hem vreemd rook, trof verbalisant [verbalisant 1] drie grote plastic zakken aan met een afmeting van ongeveer één meter breed en één meter hoog. Verbalisant [verbalisant 1] heeft vervolgens één van de zakken open gemaakt en zag dat in de plastic zak een langwerpige zwarte tas zat voorzien van een rits. Verbalisant heeft daarna de tas geopend en zag dat in de tas een doorzichtige plastic zak zat met daarin een geelkleurig poeder dat glinsterende deeltjes bevatte. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] de andere twee plastic zakken geopend en zag dat in elk van die zakken een doorzichtige plastic zak zat met daarin hetzelfde soort poeder. Verbalisant [verbalisant 1] schatte het totale gewicht van de drie zakken met poeder op ongeveer 100 kilo. Verbalisant [verbalisant 1] heeft van de drie zakken monsters genomen en deze getest met een MMC narcotest Opiaten/Amfetaminen en een MMC test Cocaïne/Crack. Na tien minuten was er nog geen verkleuring zichtbaar en gaven de tests derhalve geen indicatie voor amfetamine, opiaten en cocaïne, waarop verbalisant [verbalisant 1] de buisjes heeft gedeponeerd in een vuilnisbak die voor de woning aan de [adres] stond. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] de twee mannen, onder wie de verdachte, verzocht het terrein af te gaan. De verdachte heeft de deuren van de laadruimte van de [auto] weer gesloten, waarop beide mannen het terrein hebben verlaten (pg. 102 e.v.). Ten tijde van het sluiten van het van de laadruimte van de [auto] is verbalisant [verbalisant 2] nog naar de [auto] gelopen. Zij rook een penetrante muffe geur en heeft gerelateerd dat zij die geur herkende als van amfetaminen (pg. 107).
Om zijn collega [verbalisant 2] te laten zien dat de drugstesten negatief waren, heeft verbalisant [verbalisant 1] later in de vuilnisbak gekeken. Daarbij bleek hem dat de MMC narcotest Opiaten/Amfetaminen inmiddels, na ongeveer 30 minuten, oranje was verkleurd. De oranje kleur is een positieve indicatie voor de aanwezigheid van amfetaminen. Vervolgens zijn de verbalisanten overgegaan tot doorzoeking van loods A. Met ter plaatse gekomen andere collega’s heeft verbalisant [verbalisant 1] zijn bevindingen gedeeld en die collega’s dachten meteen dat het hier zou kunnen gaan om apaan, een grondstof die wordt gebruikt om amfetaminen te produceren (pg. 104).
Tijdens de doorzoeking van loods A zijn chemicaliën en gebruiksvoorwerpen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs, meer specifiek voor het omzetten van een precursor voor amfetamine (pg. 115). In loods A zijn onder meer aangetroffen: een klemdekselvat, ingericht als gaswasser ten behoeve van de omzetting van apaan naar BMK, een dompelpomp, twee verwarmingsmantels, jerrycans met daarin vermoedelijk zwavelzuur en zoutzuur, flessen methanol, acht gasflessen, een gasbrander en een intermediate bulk container met een inhoud van 1000 liter (pg. 202-204). Gedurende het onderzoek in de loods zijn door verbalisant [verbalisant 3] foto’s gemaakt (pg. 202-206, en de daarbij gevoegde fotomap, pg. 207-226). Bij foto 8, zijnde een foto van productiemiddelen, waaronder de gaswasser, is vermeld dat de productiemiddelen verstopt waren onder een kleed (pg. 211, bezien ook in combinatie met de plattegrond die is gemaakt van de vindplaatsen van de aangetroffen chemicaliën en voorwerpen, pg. 119). Bij foto 9 is vermeld dat daar zijn gefotografeerd verstopte dozen met productiemiddelen (
het hof begrijpt, bezien ook voornoemde plattegrond (pg. 119): een gasbrander (A10), twee gemodificeerde behangstoommachines (A11 en A13), een elektrische verwarmingsmantel (A11), een vacuümsealmachine (A14) en een propaan gasfles (A20))onder isolatieplaten (pg. 212, bezien ook in combinatie met de plattegrond die is gemaakt van de vindplaatsen van de aangetroffen chemicaliën en voorwerpen, pg. 119). Bovendien stonden deze spullen achter een aanhanger (foto 6, pg. 210 en plattegrond, pg. 119). Bij foto 10 is vermeld dat daar zijn gefotografeerd een partij jerrycans en gasflessen verstopt onder een dekzeil (pg. 212, bezien ook in combinatie met de plattegrond die is gemaakt van de vindplaatsen van de aangetroffen chemicaliën en voorwerpen, pg. 119).
7.
De inbeslaggenomen voorwerpen en stoffen zijn bemonsterd (pg. 202-204) en onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). In het klemdekselvat/(gemodificeerde) gaswasser (A1) is N-formylamfetamine aangetroffen. In jerrycans (A2, A9, A17) is zwavelzuur aangetroffen. In een elektrische verwarmingsmantel (A7) zijn amfetamine gerelateerde syntheseverontreinigingen en een lage concentratie N-formylamfetamine aangetroffen. In flessen (A8) is methanol aangetroffen. In een andere verwarmingsketel (A12) zijn amfetamine gerelateerde syntheseverontreinigingen en een lage concentratie amfetamine en N-formylamfetamine aangetroffen. In een monster van een vacuümsealmachine (A14) is amfetamine aangetroffen. In een slang van het IBC vat 1000 liter (A15) is BMK en Apaan aangetroffen. In jerrycans (A16) is zoutzuur aangetroffen.
8.
Het NFI heeft gerapporteerd dat het onderzoeksmateriaal AAHF6644NL bestaat uit een zwarte werkhandschoen. In deze werkhandschoen bevinden zich twee latex handschoenen, verder in het rapport handschoen C en handschoen D genoemd. De handschoenen C (SIN AAHF6644NL#01 en AAHF6644NL#02) en D (AAHF6644NL#03 en AAHF6644NL#04) en de werkhandschoen (SIN AAHF6644NL#05) zijn ter hoogte van de handrug en de handpalm bemonsterd op de aanwezigheid van celmateriaal, ter verkrijging van een DNA-profiel. De bemonstering van de werkhandschoen (SIN AAHF6644NL#05) betreft een bemonstering van de binnenzijde van de werkhandschoen.
Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
In de bemonstering AAHF6644NL#05 van de werkhandschoen is een DNA-mengprofiel van ten minste twee personen aangetroffen. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-profiel afgeleid met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Dit afgeleide DNA-profiel komt overeen met het DNA-profiel van verdachte. Naast dat het celmateriaal van deze bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte heeft er tenminste één andere persoon bijgedragen.
Uit de bemonsteringen AAHF6644NL#02 en AAHF6644NL#04 is geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel verkregen. Uit de bemonstering AAHF6644NL#01 is een onvolledig DNA-profiel van een man verkregen, waarbij het NFI heeft geconcludeerd dat [naam] , niet zijnde de verdachte, niet kan worden uitgesloten als degene van wie het celmateriaal afkomstig kan zijn. Ook uit de bemonstering AAHF6644NL#03 is een onvolledig DNA-profiel van een man verkregen. Het celmateriaal kan volgens het NFI afkomstig zijn van [naam] (pg. 248-253).
9.
De toppen van de duim en middelvinger van de zwarte werkhandschoen en de binnenzijde van de latex handschoenen, ter hoogte van de duim en wijsvinger, zijn daarnaast onderzocht op sporen van verdovende middelen (respectievelijk de werkhandschoen (SIN AAHF6644NL#05) en de binnenzijde van de latex handschoenen C (SIN AAHF6644NL#01) en D (AAHF6644NL#03)). Daarbij heeft het NFI geconcludeerd dat het onderzoeksmateriaal amfetamine bevat (pg. 257-261).
10.
Op het terrein [adres] te Tilburg bleken vier camera's aanwezig te zijn. De beelden van die camera's zijn in beslag genomen voor nader onderzoek. Bij het bekijken van de beelden heeft de politie geconcludeerd dat in de periode van 18 maart 2014 tot en met 18 april 2014 in totaal op dertien dagen een rode [auto] het terrein op rijdt of voor het terrein stopt. In enkele gevallen gebeurde dit meerdere keren op een dag. Enkele malen wordt waargenomen dat een persoon naar loods A gaat en soms worden er spullen in- of uitgeladen (pg. 186-192).
Uit verschillende verklaringen, waaronder die van de verdachte zelf, volgt dat hij wel eens in de loods, aangeduid als loods A, aan de [adres] te Tilburg kwam.
De verdachte heeft ontkend dat hij iets te maken heeft gehad met (voorbereidingshandelingen ten aanzien van) de productie van synthetische drugs. Hij kwam slechts naar de loods om aan zijn auto te (laten) sleutelen of voor sociale contacten. Hij zal de werkhandschoen aan hebben gehad bij het sleutelen aan zijn auto.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte met de aangetroffen voorwerpen en stoffen in verband kan worden gebracht, in die zin dat hij deze – al dan niet via medeplegen – voorhanden heeft gehad.
Voor het voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen en/of stoffen, bestemd om een feit bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, geldt dat is vereist dat er een bepaalde machtsrelatie dient te bestaan tussen de verdachte en de betreffende voorwerpen en/of stoffen en dat de verdachte wetenschap heeft gehad ten aanzien van de bestemming van die voorwerpen en/of stoffen.
Het hof stelt in dat verband het volgende vast.
Het team van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) heeft tijdens het onderzoek geconcludeerd dat de op de locatie aangetroffen productiemiddelen vermoedelijk zijn gebruikt op een locatie waar synthetische drugs zijn vervaardigd en/of bewerkt, maar er zijn geen aanwijzingen dat de productiemiddelen op deze locatie zijn gebruikt (pg. 205).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van de LFO en de daarbij gevoegde foto’s volgt dat op een aantal plaatsen in loods A goederen stonden opgeslagen, die met een kleed of met andere goederen, waren bedekt. Het ging daarbij om jerrycans met chemicaliën, gasflessen, een gasbrander en productieapparatuur.
Uit zijn proces-verbaal en de daarbij gevoegde foto’s volgt onder meer dat een in de tenlastelegging genoemde gemodificeerde behangstoommachine werd aangetroffen in een kartonnen doos, die gezamenlijk met drie andere dozen, met daarin nog een gemodificeerde behangstoommachine, een elektrische verwarmingsmantel en een vacuüm sealmachine, was opgestapeld in de rechterhoek van de loods. De dozen waren afgedekt met een aantal verpakkingen met isolatieplaten. Naast die dozen lag een gasbrander. Uit de plattegrond die van de loods is bijgevoegd en de foto’s volgt dat voornoemde voorwerpen
achter een aanhanger stonden.
Drieëntwintig jerrycans met een etiket waarop onder meer het woord 'zoutzuur' was vermeld, een jerrycan met zwavelzuur en zeven propaanflessen aan de linkerzijde van de loods waren afgedekt door een dekzeil (pg. 203-204, 212 en 119).
Uit foto 8 (pg. 211) met onderschrift: 'Verstopt productiemiddelen onder kleed o.a. gaswasser A1', en de plattegrond (pg. 119) maakt het hof op dat ook de voorwerpen die aan de rechterzijde van de loods stonden waren verstopt onder een kleed.
Het hof concludeert dan ook dat met uitzondering van het IBC vat 1000 liter (A15) de voorwerpen die kunnen worden gebruikt voor de productie van amfetamine en/of synthetische drugs niet zichtbaar waren voor bezoekers van de loods, maar waren afgedekt.
Uit het dossier volgt verder dat de loods, ook wel aangeduid als loods A, op het perceel aan de [adres] te Tilburg werd gehuurd door een ander dan de verdachte, te weten medeverdachte [naam] . De medeverdachte, die inmiddels onherroepelijk is veroordeeld, is op 13 juli 2017 gehoord door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof. Hij heeft tijdens dit verhoor verklaard: 'Ik huurde een loods aan de [adres] te Tilburg. Ikzelf en de eigenaresse van het pand had de sleutel van de loods en een oude vriend van mij die tegenover mij een loods huurde. [verdachte] had voor zover ik weet geen sleutel van het pand. (...) [verdachte] kwam af en toe wel eens langs. Hij kwam voor de gezelligheid of om zijn auto te laten repareren. (...) In de loods en buiten de loods lagen handschoenen die een ieder kon aantrekken. (...) De spullen die met het vervaardigen van synthetische drugs te maken hadden stonden voor een deel onder zeil en voor het andere deel stonden spullen in dozen achter de gestolen auto, de BMW X5. Voor zover ik weet stond er niets in het zicht. (...) De spullen waren afgedekt om aan het oog te onttrekken van mensen die daar over de vloer kwamen. Ik denk niet dat [verdachte] op de hoogte was van de aanwezigheid van de spullen voor het vervaardigen van synthetische drugs. [verdachte] heeft geen bijdrage geleverd aan de voorbereidingshandelingen ter zake synthetische drugs.'
Uit verschillende verklaringen en uit de camerabeelden die op het terrein zijn gemaakt, volgt dat het terrein en de loods werden bezocht door veel personen. Op de camerabeelden is weliswaar een aantal malen te zien dat een of meerdere perso(o)n(en) uit de rode [auto] naar loods A loopt/lopen, maar daarbij is niet vermeld dat de verdachte wordt herkend als één van die personen. Ook het kenteken van de rode [auto] is niet vermeld.
Het hof overweegt voorts dat een aantal malen is te zien dat er spullen worden in- en uitgeladen, maar dat uit de camerabeelden niet volgt dat het daarbij gaat om een of meer van de in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen of stoffen. Op de beelden is wel te zien dat op 28 maart 2014 een grote waterbak (IBC) met een heftruck buiten de loods wordt gezet, dat er daarna met die heftruck een auto uit de loods wordt gereden en dat de IBC vervolgens weer de loods in wordt gereden, maar van betrokkenheid bij die handelingen van een of meer personen uit de rode [auto] is niet gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan aldus niet worden bewezen dat de verdachte de aangetroffen voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad.
Voorts overweegt het hof met betrekking tot het forensisch onderzoek het volgende. Op basis van het onderzoek dat door verbalisant [verbalisant 1] is verricht, is niet vast te stellen wat de aard was van de stof(fen) in de zakken in de laadruimte van de auto van de verdachte. Het hof wijst er in dit verband op dat de indicatieve test(en) op die dag 18 april 2014 niet binnen tien minuten een positieve reactie voor de aanwezigheid van amfetaminen, opiaten en/of cocaïne gaven, waarop ze zijn weggegooid in een vuilnisbak voor de woning. Het latere resultaat in de MMC narcotest Opiaten/Amfetaminen (na 30 minuten) kan – temeer nu niets blijkt van de omstandigheden waaronder de tests opnieuw zijn bekeken en de tests slechts een indicatie geven – niet in belastende zin tegen de verdachte worden gebruikt.
Het aantreffen van een werkhandschoen met daarop celmateriaal, waarbij het verkregen DNA-mengprofiel een match geeft met het DNA-profiel van de verdachte, kan in deze zaak evenmin doorslaggevend zijn voor het bewijs van het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen en stoffen. Het hof overweegt dat deze werkhandschoen, waarop ook amfetamine is aangetroffen, in een tasje hangend aan de wand naast een koelvriescombinatie, maar niet in of nabij een productiemiddel is aangetroffen. Verder is het celmateriaal aangetroffen in de buitenste (werk)handschoen, terwijl in de latex handschoenen die aan de binnenkant in de werkhandschoen zaten celmateriaal van een man is aangetroffen dat niet overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte.
Als op een verplaatsbaar voorwerp zoals een handschoen, sporenmateriaal wordt aangetroffen waarvan het DNA-profiel een match oplevert met het DNA-profiel van verdachte, moet daarmee naar het oordeel van het hof, voor zover het betreft het toekennen van bewijswaarde, behoedzaam worden omgegaan. Het hof is van oordeel dat in dit geval dit enkele spoor van de verdachte (op de buitenste werkhandschoen) onvoldoende aanknopingspunten biedt om het bewijs te dragen dat hij betrokken was bij het ten laste gelegde. Het feit dat op de werkhandschoen ook sporen van amfetamine zijn aangetroffen maakt dit niet anders. Temeer niet nu er ook sporen van amfetamine zijn aangetroffen op de twee latexhandschoenen in de werkhandschoen, terwijl op de latexhandschoenen DNA-materiaal is aangetroffen van een andere man en niet van de verdachte. Het hof heeft daarbij de omstandigheid betrokken dat de door de verdachte gegeven verklaring, inhoudende dat hij de werkhandschoen heeft gedragen toen hij in de loods aan zijn auto kwam sleutelen, zodat bij die gelegenheid celmateriaal in de werkhandschoen kan zijn terechtgekomen, niet als zijnde volstrekt onaannemelijk terzijde kan worden geschoven.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is niet uit te sluiten dat de handschoen, net als de aangetroffen productiemiddelen, op een andere locatie en door andere personen is gebruikt voor de productie van amfetamine en/of synthetische drugs.
Het hof is alles overziend van oordeel dat het bewijs tekortschiet dat de verdachte de in de loods aangetroffen voorwerpen en/of stoffen – al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen – voorhanden heeft gehad en dat de verdachte wist, dan wel ernstige reden had te vermoeden, dat deze bestemd waren om een feit, bedoeld in het vierde lid van art. 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen.