In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige]. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, heeft verzocht om het gezag over zijn kind niet te beëindigen, ondanks dat hij erkent dat [minderjarige] in een pleeggezin verblijft. De rechtbank had eerder het gezag van beide ouders beëindigd, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig werd bedreigd en de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2018 is de situatie van [minderjarige] besproken. De vader heeft aangegeven dat hij bereid is om [minderjarige] in het pleeggezin te laten opgroeien, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om het gezag in stand te houden. Het hof benadrukt dat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over haar opvoedingsperspectief en dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is om haar die duidelijkheid te bieden. De vader heeft weliswaar een goede band met [minderjarige] en is betrouwbaar in zijn contacten, maar kan niet de stabiliteit en structuur bieden die zij nodig heeft.
Het hof concludeert dat de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag zijn voldaan en dat het in het belang van [minderjarige] is om haar een definitieve situatie te bieden. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] wordt beëindigd. De vader blijft echter de vader van [minderjarige] en het hof benadrukt het belang van contact tussen hen.