In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vrouw in hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 juli 2016 en 19 april 2017. De vrouw, hierna te noemen 'de vrouw', heeft hoger beroep ingesteld omdat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank om de man ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling voor hun minderjarige kind, [minderjarige]. De rechtbank had eerder de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning door [belanghebbende] en had de behandeling van het verzoek tot omgangsregeling aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft de mondelinge behandeling op 12 april 2018 aangehouden omdat [belanghebbende] niet in de gelegenheid was gesteld om een verweerschrift in te dienen. De behandeling is vervolgens voortgezet op 16 mei 2018. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en de eerdere beschikkingen van de rechtbank. Het hof oordeelt dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn om een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige aan te nemen, en verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek tot omgang.
Daarnaast heeft het hof besloten dat er een bijzondere curator moet worden benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen. Drs. E. Strikkers is benoemd als bijzondere curator en zal onderzoeken of statusvoorlichting in het belang van de minderjarige is en op welke wijze dit dient plaats te vinden. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 20 september 2018, waarbij de bijzondere curator verslag moet uitbrengen van haar bevindingen.