ECLI:NL:GHSHE:2018:3033

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
200.216.960_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin is bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader zal zijn. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Poort-van der Meeren, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en te bepalen dat de minderjarige bij haar zal wonen. De vader, vertegenwoordigd door mr. W.J. Jurgers, verzoekt de grieven van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure en heeft geadviseerd dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader blijft, gezien de huidige situatie en de ontwikkeling van het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2018 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad. De moeder stelt dat zij beter in staat is om de minderjarige de nodige stabiliteit en structuur te bieden, terwijl de vader betoogt dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in zijn zorg. Het hof overweegt dat beide ouders in staat zijn om de minderjarige goed op te voeden, maar dat het in het belang van het kind is om in de vertrouwde omgeving bij de vader te blijven wonen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, aangezien er geen wijziging in het hoofdverblijf van de minderjarige zal plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 juli 2018
Zaaknummer: 200.216.960/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/303462/ FA RK 15-5364
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J. Jurgers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 mei 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het de hoofdverblijfplaats van de hierna nader te noemen [minderjarige] betreft en voor zover het de kinderalimentatie betreft. De moeder heeft verzocht opnieuw rechtdoende te bepalen:
  • dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder;
  • dat de vader dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met € 419,- per maand, of met een bedrag (hoger) dat het hof juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juli 2017, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder af te wijzen als onbewezen en/of ongegrond en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
  • de vader, bijgestaan door mr. Jurgers;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 februari 2017;
  • de brief van de raad d.d. 12 juni 2017 met bijgevoegd het raadsrapport van 29 november 2016 en dat van 6 april 2016;
  • de brief van de raad d.d. 20 juni 2017 met bijgevoegd het raadsrapport van 29 november 2016 en dat van 6 april 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 maart 2018;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 21 maart 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 19 juli 2005 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 24 februari 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg:
  • partijen verwezen naar Juzt voor een traject “Ouderschap Blijft”, gericht op het houden van intensieve oudergesprekken;
  • de raad verzocht om een onderzoek in te stellen omtrent de vraag welke hoofdverblijfplaats van [minderjarige] het meest tegemoet komt aan haar belangen.
Bij beschikking van 11 mei 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 3 juni 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
  • afgewezen het verzoek van de moeder tot bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift ten aanzien van het hoofdverblijf – samengevat weergegeven – het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijf heeft bij de moeder. De moeder is (in tegenstelling tot de vader) in staat [minderjarige] de rust, regelmaat en structuur te bieden die ze nodig heeft. De moeder maakt zich zorgen over de opvoeding van [minderjarige] bij de vader en zij acht zich beter in staat om [minderjarige] zowel bewust als onbewust de boodschap mee te geven dat zij van beide ouders evenveel mag houden en om de vader de ruimte te geven [minderjarige] op zijn manier op te voeden. De vader diskwalificeert de moeder als moeder zijnde en lijkt de moeder uit het leven van [minderjarige] te willen wissen. Hij beperkt het contact tussen [minderjarige] en de moeder tot een minimum, is niet flexibel bij verzoeken van de moeder aangaande het contact tussen haar en [minderjarige] , informeert de moeder niet (uit eigen beweging) omtrent [minderjarige] en werkt de moeder op alle mogelijke manieren tegen. De vader handelt aldus niet in het belang van [minderjarige] . Hij laat zijn strijd tegen de moeder prevaleren en zet [minderjarige] zelfs in tegen de strijd met de moeder. [minderjarige] komt als gevolg van deze situatie meer en meer klem te zitten tussen de ouders. Zij zit in een loyaliteitsconflict en haar ontwikkeling wordt geschaad.
De moeder, die er alles aan doet om het contact tussen haar en de vader goed te houden, zal – als [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij haar – het contact tussen [minderjarige] en de vader bevorderen. Dat de moeder in [woonplaats] woont, vormt geen belemmering om het hoofdverblijf bij haar te bepalen. [minderjarige] is veerkrachtig genoeg om zich aan te passen aan een andere hoofdverblijfplaats.
De moeder heeft ter zitting van het hof onder meer het volgende naar voren gebracht.
Dat de situatie zo is gelopen dat [minderjarige] nu bij de vader woont, betekent niet dat dit zo moet blijven. Het belang van [minderjarige] dient leidend te zijn en zij geeft veel signalen dat ze – als gevolg van de huidige situatie – klem zit tussen de ouders. De vader diskwalificeert de moeder als moeder (zij wordt niet volledig als moeder erkend) en begrijpt niet dat dit schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Het is daarom in het belang van [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder te bepalen. De moeder – die nu niet de moeder kan zijn, die zij graag wil zijn – is beter in staat de vader een plek te geven in het leven van [minderjarige] , waardoor [minderjarige] bij de moeder meer zichzelf kan zijn. De moeder heeft nooit de kans gekregen om te laten zien dat [minderjarige] zich bij haar goed zal kunnen ontwikkelen.
3.5.
De vader voert in zijn verweerschrift ten aanzien van het hoofdverblijf – samengevat weergegeven – het volgende aan.
De moeder beschuldigt de vader van precies datgene waar zij zich zelf aan schuldig maakt, te weten het voortdurend zwart maken en diskwalificeren van de vader en het blijven hangen in de strijd tegen de vader. De vader doet wel degelijk zijn best om de communicatie tussen de ouders naar behoren te laten verlopen, om de moeder goed op de hoogte te houden van zaken aangaande [minderjarige] en om haar te betrekken bij relevante zaken. Hij wil niets liever dan dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder goed verloopt en [minderjarige] zo min mogelijk last heeft van de echtscheiding.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de vader. De vader, die volledig beschikbaar is om voor [minderjarige] te zorgen, is goed in staat om [minderjarige] de benodigde rust, ritme en regelmaat te bieden.
In het geval dat de opvoedingsvaardigheden van beide ouders tegemoet komen aan de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] , is het belang van [minderjarige] er het meest mee gediend in haar vertrouwde omgeving (bij de vader) in [woonplaats] te blijven wonen. [minderjarige] heeft zelf ook te kennen gegeven liever bij de vader te wonen. Zij is erg gehecht aan de moeder, maar heeft een sterke band met de vader, ook omdat hij vanaf eind april 2014, toen hij arbeidsongeschikt thuis kwam te zitten, het grootste deel van de zorg en opvoeding van [minderjarige] voor zijn rekening neemt.
Ter zitting van het hof heeft de vader onder meer het volgende naar voren gebracht.
De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijf bij hem houdt. Zij woont daar al haar hele leven, heeft daar alles (school, vriendjes/vriendinnetjes, sport) en ontwikkelt zich goed. De vader betwist dat [minderjarige] problemen ervaart met de huidige situatie.
Hoewel de communicatie tussen de ouders nog altijd voor verbetering vatbaar is, hebben de ouders ten aanzien van bepaalde onderwerpen wel vooruitgang geboekt op dit vlak. Juridische procedures zijn daarbij evenwel niet helpend. Het zal goed zijn als hier een eind aan komt. De vader verwacht dat er rust zal komen als iedereen weet waar hij aan toe is.
3.6.
De raad heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.
De raad maakt zich zorgen over de manier waarop de ouders met elkaar communiceren en over het beeld dat zij van elkaar hebben. Zij hebben weinig vertrouwen in elkaar als opvoeder, hetgeen [minderjarige] aanvoelt. In het belang van [minderjarige] zal dit dan ook moeten veranderen. [minderjarige] dient weer de verbinding tussen de ouders te gaan voelen. Als dit niet gebeurt, vreest de raad dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders.
De raad, die de moeder op zichzelf even zeer als de vader in staat acht om [minderjarige] op een goede manier op te voeden, adviseert om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te laten, omdat bovenstaande problematiek tussen de ouders niet zal verdwijnen als [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft en de raad het in het belang van [minderjarige] acht dat zij in haar vertrouwde omgeving kan blijven wonen.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.
Het hof acht het met de rechtbank in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijf bij de vader houdt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De raad concludeert in zijn rapport van 29 november 2016 dat beide opvoedingssituaties tegemoet komen aan de behoefte van [minderjarige] , hetgeen het hof onderschrijft. Het hof ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de moeder niet evenzeer als de vader in staat is [minderjarige] een goede verzorging en opvoeding te bieden. Het hof ziet echter evenmin aanleiding voor het oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is haar hoofdverblijf bij de vader te houden. [minderjarige] , zo concludeert ook de raad in zijn rapport van 29 november 2016, ontwikkelt zich bij de vader goed op de verschillende ontwikkelingsgebieden. Gelet hierop acht het hof het – met de raad – van belang dat [minderjarige] in de voor haar vertrouwde omgeving blijft wonen, waar zij reeds vanaf haar geboorte woont en welke plek voor haar een ankerpunt vormt. Het hof acht het temeer van belang dat hier geen wijziging in wordt gebracht, met onrust voor [minderjarige] tot gevolg, gezien de niet in geschil zijnde problematiek tussen de ouders, die niet zal verdwijnen bij een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] van de vader naar de moeder.
Het hof acht het overigens in het belang van [minderjarige] dat beide ouders de stap zetten om (intrinsiek gemotiveerd) aan hun onderlinge verstandhouding te gaan werken, om te voorkomen dat [minderjarige] , die wellicht nu nog weinig last lijkt te ervaren van de strijd tussen de ouders, in de toekomst klem komt te zitten tussen de ouders, met een (mogelijke) ontwikkelingsbedreiging tot gevolg.
3.10.
Het hof heeft de moeder ter zitting de vraag voor gehouden of haar verzoek om een bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] alleen speelt in de situatie dat het hof het hoofdverblijf van [minderjarige] zou wijzigen, waarop de moeder bevestigend heeft gereageerd. Nu uit het vorenstaande is gebleken dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, voor zover het de beslissing omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] betreft, en er derhalve – als gevolg van onderhavige beslissing – geen wijziging komt in het hoofdverblijf van [minderjarige] , gaat het hof ervan uit dat het verzoek van de moeder om een onderhoudsbijdrage niet wordt gehandhaafd en dit verzoek als ingetrokken moet worden beschouwd. Dit brengt mee dat de moeder in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen conform hetgeen hierna in het dictum is bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep, voor zover het haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] betreft;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 maart 2017, voor zover het het hoofdverblijf van [minderjarige] betreft;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, P.M.M. Mostermans en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, bijgestaan door de griffier, en is op 12 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.