3.11.1.Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.5.Uit de stukken en hetgeen ter zitting bij het hof is besproken volgt echter dat partijen in de afgelopen jaren onmogelijk op een constructieve manier met elkaar hebben kunnen communiceren.
De ouders hebben zich, nadat zij voor hun huwelijk en korte tijd tijdens het huwelijk in [woonplaats] , Polen, hebben gewoond, gevestigd in Nederland en vormden samen met de zoon van de moeder uit een vorige relatie, [halfbroer van de minderjarige] , een gezin.
Gebleken is dat deze periode turbulent was voor het gezin en werd gekenmerkt door begeleiding van de ouders vanuit BJG ten aanzien van de opvoeding van [halfbroer van de minderjarige] , een raadsonderzoek ten aanzien van [halfbroer van de minderjarige] en waarin zij zijn gestart met relatietherapie.
Dit alles heeft niet kunnen voorkomen dat de ouders hebben besloten om te gaan scheiden.
Over en weer zijn er beschuldigingen geuit van huiselijk geweld en is er door de politie bemiddeld en een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis.
Na een escalatie medio januari 2016 is de moeder omstreeks 12 februari 2016 met [halfbroer van de minderjarige] en [minderjarige] vertrokken naar Polen. Nadat de moeder aan het verzoek van de vader om [minderjarige] terug te laten keren naar Nederland geen gevolg had gegeven, heeft de vader een verzoek gedaan tot terug geleiding op voet van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) bij de Centrale Autoriteit.
In het besluit van 30 september 2016 van de districtsrechtbank in Warschau, afdeling gezinszaken en minderjarigen, is de moeder bevolen om [minderjarige] binnen 10 dagen over te dragen aan de vader en is de moeder belast met de proceskosten. Vervolgens is bij besluit van 18 oktober 2016 van diezelfde rechtbank het verzoek van de moeder voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het besluit afgewezen en tot slot is het appel van de moeder bij besluit van 13 december 2016 afgewezen en is bepaald dat [minderjarige] teruggeleid dient te worden naar de vader in Nederland.
Voordat het besluit van de Poolse rechter echter uitgevoerd kon worden vertrok de moeder, in december 2016 met [minderjarige] naar Groot-Brittannië. Uiteindelijk heeft de Engelse rechter op 5 mei 2017 de moeder bevolen om [minderjarige] over te dragen aan de vader, aan welk verzoek de moeder gevolg heeft gegeven.
[minderjarige] verblijft sinds 7 mei 2017 bij de vader in [woonplaats] .
Hoewel de moeder stelt dat het de vader is die een onjuiste voorstelling van zaken geeft en zij open en eerlijk is geweest over de verblijfplaats van [minderjarige] , is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken, dat het de moeder was die [minderjarige] aan het gezag van de vader heeft onttrokken. Haar vertrek medio januari 2016 naar Polen zou volgens de moeder met instemming van de vader zijn gebeurd. Wat hier ook van zij, duidelijk is dat zij, de besluiten van de rechter in Polen ten aanzien het verzoek tot terug geleiding negerend, bewust met [minderjarige] naar Engeland is vertrokken zonder de vader daarover te informeren. Hierdoor hebben de vader en [minderjarige] elkaar meer dan een jaar niet gezien.
De enkele ontkenning van de moeder dat zij dit heeft gedaan, is naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende.
Uit de brief van 30 maart 2018 van de advocaat van de moeder blijkt dat de meest recent door de moeder in Polen gestarte procedure is geëindigd nu de Poolse rechter heeft bepaald dat hij geen rechtsmacht heeft en niet bevoegd is om op het verzoek te kunnen beslissen. Ook volgt uit deze brief dat de moeder niet voornemens is een nieuwe procedure in Polen te starten. Dit laat echter onverlet dat de moeder in Polen meerdere malen procedures is gestart, terwijl zij op de hoogte was, althans kon zijn, van het feit dat de Poolse rechter geen rechtsmacht had aangezien [minderjarige] in Nederland verbleef. Mede hierdoor is de verhouding tussen de ouders nog meer verslechterd.
Uit het door de raad overgelegde raadsrapport d.d. 20 februari 2018 volgt dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders en veel last ervaart van de strijd om hem tussen zijn ouders. Dit is, mede in het kader van de bij de rechtbank Oost-Brabant lopende procedure omtrent de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] , reden geweest voor het raadsonderzoek.
Hoewel er over de opvoedingssituatie bij de vader bij de raad geen zorgen bestaan, heeft de raad besloten om een ondertoezichtstelling te verzoeken. Dit om de vader te steunen en te bevestigen als gezaghebbende ouder. Hij wordt belast door de houding van de moeder, doordat zij de kwaliteit van opvoeding en verzorging van [minderjarige] bij de vader openlijk in twijfel trekt.
Dit zorgt bij de vader voor een grote mate van onveiligheid, wat volgens de raad een grote zorg oplevert in het leven van [minderjarige] . Daarnaast is de raad van mening dat de voortdurende strijd die de moeder voert tegen het feit dat de vader voor [minderjarige] zorgt op den duur zal leiden tot verdere toename van loyaliteitsproblemen bij [minderjarige] .
Verder acht de raad het kwalijk dat de moeder op geen enkel moment blijk geeft van enige zelfreflectie op haar handelen, dit in tegenstelling tot de vader.
Het is tevens een grote zorg, dat door of ondanks de vele zittingen, die worden aangespannen door de moeder, en waarbij er grote kosten worden gemaakt, er geen voortschrijdend inzicht bij de moeder ontstaat. Het geld dat nu door de vader moet worden besteed aan proces- en advocaatkosten, kan niet worden besteed aan [minderjarige] en ook dit zorgt voor stress bij de vader.
3.11.6.Het hof begrijpt dat het voor de moeder moeilijk is dat zij niet meer de dagelijkse verzorging van [minderjarige] op zich kan nemen en dat zij [minderjarige] , in het kader van de door rechtbank voorlopige begeleide omgangsregeling, minder vaak ziet dan zij zou willen . Ook begrijpt het hof de wens van de moeder dat [minderjarige] en zijn halfbroer [halfbroer van de minderjarige] elkaar vaker zouden moeten zien.
Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de vader.
In tegenstelling tot hetgeen de moeder stelt, blijkt niet dat de vader haar op afstand houdt of niet betrekt bij ontwikkelingen omtrent [minderjarige] . Duidelijk is geworden dat de vader afspraken maakt met de moeder over de omgang tussen haar en [minderjarige] .
Het hof ziet derhalve, gelet op de bestaande situatie, geen reden om, zoals de moeder verzoekt, een nader raadsonderzoek naar de opvoedsituatie bij de moeder te bepalen. Uit het voornoemde raadsonderzoek volgt dat de situatie van [minderjarige] thans stabiel is en door de vader, in overleg met het consultatiebureau, het kinderdagverblijf en zijn netwerk een duidelijke, veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving voor [minderjarige] is gecreëerd.
Gelet op de vele wisselingen die [minderjarige] in zijn jonge leven al mee heeft gemaakt, is het hof, met de raad, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om deze situatie nu te handhaven.