ECLI:NL:GHSHE:2018:303
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vader in een zaak betreffende ondertoezichtstelling van een minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. De vader, die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar. De rechtbank had eerder besloten dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd werd tot 22 augustus 2018. De vader was het niet eens met de motivering van de rechtbank en stelde dat hij belang had bij het hoger beroep, omdat de feiten die in de procedure omtrent de ondertoezichtstelling werden vastgesteld ook relevant waren voor de procedure over het ouderlijk gezag.
De mondelinge behandeling vond plaats op 19 december 2017, waarbij de vader niet verscheen, en de moeder zich schriftelijk refereerde aan het oordeel van het hof. Het hof oordeelde dat de vader geen voldoende belang had bij het hoger beroep, aangezien de rechtbank in de door de vader gewenste zin had beslist. Het hof benadrukte dat degene die hoger beroep aanwendt, voldoende belang moet hebben, en dat bij gebrek aan voldoende belang, een niet-ontvankelijkverklaring volgt. Het hof verklaarde de vader dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De uitspraak werd gedaan door de rechters P.M.M. Mostermans, C.A.R.M. van Leuven en H.J. Witkamp, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.