ECLI:NL:GHSHE:2018:3028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
200.237.573_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duur van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de duur van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige [appellant]. De rechtbank Oost-Brabant had op 13 april 2018 een machtiging verleend voor een periode van zes maanden, welke door [appellant] in hoger beroep werd aangevochten. Hij verzocht om verkorting van de termijn naar twee of vier maanden, omdat hij vond dat hij voldoende vooruitgang had geboekt in zijn behandeling. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, als verweerder, verzocht de beschikking te bekrachtigen, stellende dat de volledige termijn noodzakelijk was voor het behalen van de behandeldoelen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2018 werd duidelijk dat [appellant] recentelijk was gestart met een agressieregulatietraining en dat er twijfels bestonden over zijn inzicht in de reden van zijn plaatsing. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de machtiging door te laten lopen, zodat er voldoende tijd was om de behandeling en de thuissituatie goed voor te bereiden. De ouders van [appellant] gaven aan dat de maatregel zo lang als noodzakelijk moest doorlopen, maar ook zo kort als mogelijk.

Het hof oordeelde dat de volledige looptijd van de machtiging wellicht nodig was om het huidige traject naar behoren af te ronden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij het belang van een goede overgang naar de thuissituatie en de voortgang van de behandeling vooropstonden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 juli 2018
Zaaknummer : 200.237.573/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/332652 / JE RK 18-498
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
thans verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Icarus te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. T. Kemper,
tegen
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch,
verweerder,
hierna te noemen: het college.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 13 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 april 2018, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de termijn van een half jaar van de door de rechtbank afgegeven machtiging gesloten jeugdhulp. [appellant] verzoekt het hof opnieuw rechtdoende te bepalen dat de duur van voornoemde machtiging wordt verkort naar een periode van twee dan wel vier maanden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2018, heeft het college verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Kemper;
- het college, vertegenwoordigd door mr. Brill en [medewerker namens het collega] ;
- de vader en de moeder van [appellant] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 25 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] [appellant] geboren. Het ouderlijk gezag over [appellant] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
Bij beschikking van 31 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant op verzoek van het college een spoedmachtiging afgegeven tot uithuisplaatsing van [appellant] in een voorziening voor gesloten jeugdhulp, met ingang van 31 maart 2018 tot 28 april 2018. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot aan de zitting van 13 april 2018.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende de minderjarige [appellant] met ingang van 13 april 2018 tot uiterlijk 13 oktober 2018.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[appellant] voert in het beroepschrift - kort samengevat - aan dat hij het weliswaar inhoudelijk eens is met de door de rechtbank afgegeven machtiging tot gesloten plaatsing, maar dat hij de termijn van zes maanden te lang vindt. Volgens [appellant] is hij tot inkeer gekomen sinds de gesloten plaatsing en zijn de eerste goede stappen gemaakt. Een termijn van twee of vier maanden is volgens [appellant] genoeg. [appellant] wil graag een doel in de nabije toekomst. De noodzaak voor een machtiging van zes maanden is door het college niet of onvoldoende toegelicht.
3.5.1.
Ter zitting heeft [appellant] aanvullend nog het volgende naar voren gebracht.
[appellant] is drie weken geleden gestart met de agressieregulatietraining waar hij voor op de wachtlijst stond.
[appellant] wil heel graag in september van dit jaar tegelijkertijd met zijn klasgenoten beginnen aan het nieuwe schooljaar aan het [college] College te [vestigingsplaats] . Volgens [appellant] is het mogelijk om het lopende hulpverleningstraject binnen de gesloten setting, zoals dat thans loopt, tijdig af te ronden voor 1 september. [appellant] doet er zijn uiterste best voor. Mocht de tijd toch te kort blijken en uitloop onvermijdelijk zijn, dan zal [appellant] zich hierbij neerleggen, omdat hij het traject goed wenst te doorlopen en niet wil afraffelen.
3.6.
Het college voert in het verweerschrift - kort samengevat - aan dat de bestreden beschikking op goede gronden is afgeven. Er is een trajectplan opgesteld voor [appellant] , waarvan een agressieregulatietraining onderdeel uitmaakt. [appellant] staat thans op de wachtlijst voor een dergelijke training en werkt aan de overige behandeldoelen.
Om de behandeldoelen te behalen zijn minstens drie maanden nodig en het onderdeel agressieregulatie dient binnen de geslotenheid plaats te vinden. De door de rechtbank afgegeven termijn van zes maanden is nodig om de behandeldoelen te halen en te bezien of deze beklijven. Het college wil de gesloten jeugdhulp zo kort als mogelijk inzetten, maar wel zo lang als nodig. Het college geeft voorts aan twijfels te hebben over de knop die zou zijn omgegaan bij [appellant] en het bijbehorende inzicht in de reden van zijn plaatsing, nu hij met een medegeplaatste jeugdige in april nog is weggelopen van de instelling.
3.6.1.
Ter zitting heeft het college aanvullend nog het volgende gesteld. Het is juist dat [appellant] nu op de goede weg is en uiterst gemotiveerd is om de gestelde doelen te behalen. Het moet in beginsel dan ook mogelijk zijn om het huidige traject voor 1 september af te ronden, al wordt het wel krap. Het is van belang dat het traject goed en zorgvuldig wordt afgemaakt en ook zal er goed gekeken moeten worden de komende maanden naar de thuissituatie bij de moeder, zodat tegen het einde van de gesloten plaatsing een goede overgang plaats kan vinden. Ten behoeve hiervan is MST geadviseerd en dit zal spoedig worden opgestart.
Desgevraagd geeft het college aan niet te weten of het eventueel ook mogelijk is voor [appellant] om met zijn school te starten in september terwijl hij nog gesloten geplaatst is in afwachting van de afronding van het behandeltraject.
3.7.
De raad heeft ter zitting het volgende geadviseerd. De raad is het eens met het college. Er is nog een aantal losse eindjes en er zal de komende tijd goed gekeken moeten worden hoe het gaat met [appellant] en met de vorderingen binnen zijn hulpverleningstraject. Er zijn volgens de raad wel instellingen die in deeltijd werken, zodat bijvoorbeeld doordeweeks al thuis wordt verbleven en de minderjarige naar school kan gaan en er in het weekend binnen de gesloten setting aan sessies kan worden deelgenomen. Er is dus in de afrondende fase binnen de gesloten setting wel het een en ander mogelijk. Dit zal nagegaan moeten worden bij de betreffende instelling. De raad stelt zich op het standpunt dat indien september net niet haalbaar is, het goed is dat de machtiging nog even doorloopt om de puntjes op de i te kunnen zetten en niet naar spoedmaatregelen gegrepen hoeft te worden.
3.8.
Vanuit de ouders is ter zitting naar voren gebracht dat zij vinden dat de maatregel zo lang als dit noodzakelijk is dient door te lopen en zo kort als mogelijk. De moeder geeft aan dat er nog veel geregeld zal moeten worden om te zorgen dat de thuissituatie aansluit bij [appellant] , waarbij zij zelf ook de nodige begeleiding behoeft. Het vertrouwen in [appellant] moet groeien, dat is nu nog niet aan de orde. De moeder vertrouwt er wel op dat het goed komt met de tijd.
Desgevraagd geeft de vader aan dat hij vanuit de leiding van de instelling had begrepen dat indien [appellant] niet direct in september met school zou kunnen beginnen, hij op een later moment dat schooljaar alsnog kan instromen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [appellant] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.10.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
3.10.1.
Nu slechts de termijn van de machtiging gesloten plaatsing ter beslissing voorligt aan het hof, behoeven de wettelijke inhoudelijke gronden ten aanzien van de machtiging geen nadere bespreking.
3.11.
Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting overweegt het hof het volgende. Gebleken is dat de recent gestarte therapie van [appellant] drie maanden nodig heeft om te worden afgerond. Voorts is vanuit de instelling nog niet ingezet op de thuissituatie, welk traject op de korte termijn zal worden opgepakt en eveneens de nodige tijd behoeft om samen met de ouders en [appellant] te doorlopen. Een geleidelijke opbouw van verlofmomenten zal plaatsvinden met de nodige observaties binnen de thuissituatie. De moeder zal begeleiding moeten krijgen om een voor [appellant] geschikte thuissituatie te kunnen bieden, waar zij adequaat weet te handelen en hulp weet in te schakelen waar nodig.
Het hof is met de raad en het college van mening dat wellicht de volledige looptijd van de machtiging nodig zal zijn om het huidige traject naar behoren af te ronden.
Indien mogelijk zal van de machtiging al eerder geen gebruik meer worden gemaakt, zoals dit voor alle betrokkenen thans het streven is gelet op de positieve ontwikkelingen en de grote motivatie van [appellant] om dit traject zo snel en zo goed mogelijk af te ronden. Mocht september ondanks dit streven en de inspanning van een ieder onverhoopt niet gehaald worden, dan gaat het hof er vanuit dat de mogelijkheid onderzocht wordt voor [appellant] om binnen de termijn van de gesloten plaatsing middels een deeltijdplaatsing in ieder geval aan het onderwijs te kunnen deelnemen vanaf de aanvang van het schooljaar, waarbij eventuele verdere hulpverlening binnen de gesloten setting nog kan worden voortgezet.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 13 april 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis op 12 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.