In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in een civiele procedure. De zaak betreft een geschil tussen ex-partners over een financiële verplichting die [appellant] zou hebben jegens [geïntimeerde]. De partijen hadden een affectieve relatie van 2004 tot medio 2009, waaruit een dochter is geboren. Tijdens hun samenwoning hebben zij verbouwingen aan de woning van [appellant] uitgevoerd. In een handgeschreven stuk van 13 november 2009 verklaarde [appellant] € 12.000,-- aan [geïntimeerde] schuldig te zijn, maar [appellant] betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] moest betalen, maar [appellant] ging in hoger beroep.
Het hof oordeelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat [geïntimeerde] het aanbod van [appellant] niet tijdig heeft aanvaard. Het hof concludeert dat de vordering van [geïntimeerde] verjaard is, omdat deze niet tijdig is gestuit. Het hof verwijst naar de relevante data, waaronder de datum van de sommatiebrief en de stuitingsbrief. Het hof houdt de zaak aan voor verdere behandeling, waarbij [appellant] de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over een nieuwe grondslag die [geïntimeerde] heeft ingeroepen.