ECLI:NL:GHSHE:2018:3014

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
200.239.269_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in civiele procedure tussen Retail Real Estate B.V. en DPZ Holding B.V.

Op 17 juli 2018 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een incident tot voeging in een civiele procedure. De zaak betreft een hoger beroep van Retail Real Estate B.V. tegen DPZ Holding B.V. en een andere geïntimeerde. Retail Real Estate B.V. heeft in het incident een vordering tot voeging ingediend, stellende dat de onderhavige procedure inhoudelijk verknocht is aan een andere procedure die bij het hof aanhangig is onder zaaknummer 200.237.251/01. De vordering is onderbouwd met verwijzing naar de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft vastgesteld dat beide procedures aanhangig zijn tussen dezelfde partijen en betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, en heeft geoordeeld dat er sprake is van verknochtheid. De vordering tot voeging is toegewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven op 14 augustus 2018, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.239.269/01
arrest van 17 juli 2018
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
in de zaak van
[Retail Real Estate] Retail Real Estate B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als: [Retail Real Estate] ,
advocaat: mr. A. Teune te Harderwijk,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
DPZ Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde 1] en DPZ,
advocaat: mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 mei 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 februari 2018, gewezen tussen [Retail Real Estate] als eiseres en [geïntimeerde 1] en DPZ als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6230361 / 17-3667)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 13 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de incidentele conclusie tot voeging van zaken van [Retail Real Estate] ;
  • het antwoord in het incident van [geïntimeerde 1] en DPZ.
Het hof heeft daarna een datum bepaald voor arrest in het incident.

3. De beoordeling

In het incident
3.1.
De vordering van [Retail Real Estate] strekt tot voeging van de onderhavige procedure met de bij dit hof onder zaaknummer 200.237.251/01 aanhangige procedure tussen [Retail Real Estate] als appellante en [geïntimeerde 1] en DPZ als geïntimeerden. Ter onderbouwing van haar vordering stelt [Retail Real Estate] kort gezegd dat beide procedures inhoudelijk verknocht zijn en dat zij daarom op grond van artikel 353 lid 1 juncto 222 lid 1 juncto 220 lid 2 Rv gerechtigd is voeging te vorderen.
3.2.
[geïntimeerde 1] en DPZ hebben geen bezwaar tegen de gevorderde voeging wegens verknochtheid.
3.3.
Omdat beide procedures aanhangig zijn tussen dezelfde partijen en betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, is naar het oordeel van het hof sprake van verknochtheid. Nu verder [geïntimeerde 1] en DPZ geen bezwaar hebben tegen de gevorderde voeging, zal de incidentele vordering tot voeging worden toegewezen.
Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat de vorderingen, ondanks de formele voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500) en wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904). Dat betekent dat partijen door vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken op welke procedure hun memories en/of akten betrekking hebben.
3.4.
Omdat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
3.5.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de onderhavige zaak met zaaknummer 200.239.269/01 met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.237.251/01 tussen [Retail Real Estate] als appellante en [geïntimeerde 1] en DPZ als geïntimeerden;
compenseert de proceskosten van het incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 14 augustus 2018 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 juli 2018.
griffier rolraadsheer