ECLI:NL:GHSHE:2018:2997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
200.207.466_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en de gevolgen van een lening binnen het huwelijk

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de erfgenaam van de overleden ex-partner van de geïntimeerde en de geïntimeerde zelf. De appellant, als erfgenaam, heeft de procedure overgenomen na het overlijden van de ex-partner van de geïntimeerde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat een bedrag van € 200.000, dat door de ex-partner aan de geïntimeerde was betaald, als een lening moest worden aangemerkt. Dit bedrag viel in de huwelijksgemeenschap, wat leidde tot een vordering van de appellant op de geïntimeerde.

Het hof heeft in een tussenarrest bepaald dat de geïntimeerde verplicht was om bepaalde documenten over te leggen, waaronder een uittreksel van het kadaster in Suriname. De appellant betoogde dat de geïntimeerde de gelden niet had aangewend voor de bouw van een huis, maar dat deze nog steeds beschikbaar waren. De geïntimeerde daarentegen stelde dat het geld was verbruikt en dat er geen verdere verplichtingen waren.

Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet voldoende had aangetoond dat de gelden daadwerkelijk 'op' waren en dat de vordering van de appellant op de geïntimeerde moest worden herzien. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en heeft de geïntimeerde bevolen om rekeningoverzichten over te leggen om de saldi op de peildatum vast te stellen. De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van transparantie in financiële zaken binnen de huwelijksgemeenschap en de verplichtingen van partijen om relevante informatie te verstrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.207.466/01
arrest van 10 juli 2018
in de zaak van
[erfgenaam] i.z.h.v. erfgenaam van [ex-partner van geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M. Timmermans-Roelands te Roosendaal,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer te Rijen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 april 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/307991/HAZA 15-771 gewezen vonnis van 13 juli 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 25 april 2017;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte tot schorsing ex art. 225 lid 1a Rv van de zijde van appellant;
  • de akte uitlating schorsing;
  • de akte ex art. 227 Rv.
Gedaagde in eerste aanleg, [ex-partner van geïntimeerde] is gedurende de procedure in hoger beroep overleden. [appellant] is aangemerkt als enig erfgenaam van [ex-partner van geïntimeerde] . [appellant] heeft in die hoedanigheid de procedure, in de stand waarin deze zich bevindt, overgenomen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Het gaat in deze zaak om de verdeling van de huwelijksgemeenschap van [ex-partner van geïntimeerde] en [geïntimeerde] .
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat het totaal door [ex-partner van geïntimeerde] aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 200.000,-- moet worden aangemerkt als een lening. De rechtbank heeft voorts overwogen dat deze lening door het huwelijk van [ex-partner van geïntimeerde] en [geïntimeerde] in de huwelijksgemeenschap is gevallen, waartegenover ook de ter zake aan de zijde van [geïntimeerde] ontstane schuld in die gemeenschap is gevallen. Daardoor zijn de vordering én de schuld teniet gegaan, aldus de rechtbank.
6.2.
Namens [ex-partner van geïntimeerde] is door zijn bewindvoerder tijdig hoger beroep ingesteld en een vordering in incident opgeworpen.
6.3.
Bij genoemd tussenarrest, gewezen in het incident ex art. 843a Rv, heeft het hof [geïntimeerde] veroordeeld om:
“aan [ex-partner van geïntimeerde] te overleggen een uittreksel van het kadaster te Suriname (Domeinkantoor) waarop vermeld staat of en zo ja welk onroerend goed in bezit van [geïntimeerde] was op 18 november 2013, 1 oktober 2014 en 26 mei 2015”.
6.4.1.
Namens [ex-partner van geïntimeerde] is vervolgens een memorie van grieven genomen. Daarin is geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt: voor zover het de geldlening van € 220.000,-- betreft) en bij arrest de verdeling te gelasten (het hof begrijpt: vast te stellen) in die zin dat [appellant] q.q. wordt veroordeeld € 59.493,-- (in plaats van € 169.493,--) aan [geïntimeerde] te voldoen.
[appellant] q.q. heeft hiertoe twee grieven (II) aangevoerd. De eerste grief betreft het gebruik van het bedrag van € 220.000,-- door [geïntimeerde] . De tweede grief betreft een zogenaamde veeggrief die geen afzonderlijke bespreking behoeft.
6.4.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven weersproken.
6.5.1.
[appellant] q.q.betoogt met zijn grief dat de rechtbank in rov. 3.28. ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] van de gelden geen huis in Suriname heeft laten bouwen, maar dat het geld is gebruikt en thans “op” is. [appellant] q.q. voert hiertoe het volgende aan.
[ex-partner van geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] voor de huwelijksdatum € 200.000,-- geleend in verschillende maandelijkse betalingen. Deze betalingen zijn niet door [geïntimeerde] weersproken. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat het geld bedoeld was om een huis in Suriname te bouwen. Zij heeft steeds kenbaar gemaakt dat het geld gebruikt is voor het aankopen van onroerend goed in Suriname. Door na te laten bankafschriften in het geding te brengen, heeft zij niet aangetoond dat de gelden daadwerkelijk “op” zijn. Bovendien kan uit de door [appellant] q.q. overgelegde producties bij memorie van grieven (1, 2, 4, 5 en 6) worden afgeleid dat [geïntimeerde] eigenaar is c.q. was van onroerend goed in Suriname.
[geïntimeerde] heeft voorts niet voldaan aan de veroordeling in het arrest in het incident. Zij heeft alleen een uittreksel van de actuele staat van haar persoon ten tijde van het opvragen van dit uittreksel overgelegd. Bovendien heeft zij deze informatie niet opgevraagd bij het Domeinkantoor in Suriname maar bij het Management Instituut Grondregistratie en Landinformatie (hierna: MI-GLIS).
Nu onvoldoende is aangetoond dat het geleende bedrag van € 220.000,-- is verteerd, moet ervan worden uitgegaan dat dit vermogen op de peildatum nog (op een bankrekening of in de vorm van onroerend goed in Suriname) aanwezig was. Dit vermogen moet worden betrokken bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap. [appellant] q.q. heeft aldus een vordering van € 110.000,-- op [geïntimeerde] . De veroordeling van [appellant] q.q. tot betaling van € 169.493,-- moet met dit bedrag worden verminderd, in die zin dat [appellant] q.q. nog aan [geïntimeerde] € 59.493,-- dient te voldoen.
6.5.2.
[geïntimeerde]heeft de grieven weersproken; er is geen wettelijke grondslag voor de vordering van [appellant] q.q. ter grootte van € 110.000,--. [ex-partner van geïntimeerde] heeft aan haar € 220.000,-- geschonken. Het stond haar vrij dit geldbedrag naar eigen inzicht te gebruiken. Voor zover sprake is van een overeenkomst van geldlening, dan zijn de vordering en de schuld teniet gegaan nu deze beide in de huwelijksgemeenschap vielen. Derhalve bestaat geen noodzaak verdere inzage te verschaffen in het verloop van de bankrekeningen. Zij betwist op de data 13 november 2013, 1 oktober 2014 en 26 mei 2015 onroerend goed in Suriname in bezit te hebben (gehad).
Aan de door [appellant] q.q. overgelegde informatie kan niet de conclusie worden verbonden dat [geïntimeerde] eigenaar is c.q. was van onroerend goed in Suriname. [geïntimeerde] is voor de eigenaar van een vakantiewoning in Paramaribo als contactpersoon opgetreden. Het feit dat haar telefoonnummer bij een advertentie voor deze vakantiewoning is vermeld, betekent niet dat zij eigenaar is van deze woning.
6.5.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
6.5.3.1. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de betaling van € 220.000,-- door [ex-partner van geïntimeerde] aan [geïntimeerde] moet worden aangemerkt als een geldlening, zijn geen grieven gericht. Het hof zal daar dan ook van uitgaan. Het verweer van [geïntimeerde] dat sprake was van een schenking zal daarom worden gepasseerd.
6.5.3.2 In geschil is of de geldlening van € 220.000,-- nog als een actief van de huwelijksgemeenschap moet worden aangemerkt, in die zin dat sprake is geweest van (i) zaaksvervanging door de aanschaf van onroerend goed door [geïntimeerde] of (ii) dat dit bedrag zich nog op een bankrekening van [geïntimeerde] bevindt (of dat zij anderszins daarover nog beschikt, bijvoorbeeld in contanten of door zaaksvervanging) en [geïntimeerde] het geleende geld dus niet heeft opgemaakt.
(i) Aanschaf onroerend goed
6.5.3.3. Voor zover komt vast te staan dat met het bedrag dat door de geldlening die aan [geïntimeerde] ter beschikking is gesteld onroerend goed (een actief van de huwelijksgemeenschap) is verworven, valt dit actief, althans de waarde daarvan, voor zover het op de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap (i.e. de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, 1 oktober 2014) nog (mede)eigendom was van [geïntimeerde] , in de huwelijksgemeenschap en dient dit bij de verdeling te worden betrokken.
6.5.3.4. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] na het tussenarrest contact heeft opgenomen met MI-GLIS (ingesteld bij de “Wet Grondregistratie en Land Informatie Systeem; hierna: GLIS-wet van 25 mei 2009, SB 2009, nr. 149). MI-GLIS heeft tot taak “
het houden en bijhouden van de openbare registers, waarin bij of krachtens wet feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden overgeschreven, ingeschreven of aangetekend” (art. 5 lid 1 onder a GLIS-wet). De Bewaarder van MI-GLIS is krachtens art. 18 onder a GLIS-wet belast met het verrichten van die overschrijvingen, inschrijvingen en het plaatsen van aantekeningen of doorhalingen in die registers.
6.5.3.5. Als productie 1 bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] een verklaring van MI-GLIS d.d. 14 juni 2017 overgelegd. Hierin is vermeld:
“De Bewaarder verklaart bij deze dat onderzoek in de openbare registers niet heeft uitgewezen dat enig onroerend goed of enig Beperkt zakelijk recht op een onroerend goed is overgedragen aan de onderstaande genoemde persoon”.
Als onderstaand genoemde persoon is vermeld “ [achternaam geïntimeerde] , [voornamen geïntimeerde] ”.
Uit deze productie volgt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] op 14 juni 2017 geen onroerend goed in Suriname in eigendom had. Deze verklaring strekt zich, gelet op haar inhoud en datum van afgifte, niet uit tot het moment van de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap, 1 oktober 2014, en kan in zoverre niet dienen ter vaststelling van de omvang van de huwelijksgemeenschap.
6.5.3.6. In de als productie 3 bij memorie van antwoord overgelegde verklaring van MI-GLIS d.d. 6 september 2017 is vermeld:
“De Bewaarder verklaart bij deze dat onderzoek in de openbare registers niet heeft uitgewezen dat enig onroerend goed of enig beperkt zakelijk recht op een onroerend goed vanaf 30 augustus 2010 is overgedragen aan de onderstaand genoemd persoon.”
Als onderstaand genoemd persoon is vermeld “ [achternaam geïntimeerde] , [voornamen geïntimeerde] ”.
Op grond van deze verklaring kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat [geïntimeerde] op de peildatum van 1 oktober 2014 geen onroerend goed in Suriname in (mede)eigendom had.
Dat deze verklaring afkomstig is van MI-GLIS in plaats van het door het hof in zijn tussenarrest genoemde Domeinkantoor, kan daar niet aan afdoen nu het hof geen reden heeft te twijfelen aan de authenticiteit van de verklaring van de Bewaarder van 6 september 2017.
6.5.3.7. Op grond van de door [appellant] q.q. overgelegde producties kan evenmin worden vastgesteld dat [geïntimeerde] onroerend goed in Suriname in (mede)eigendom heeft. Facebookberichten kunnen immers niet dienen ter vaststelling van eigendom van (on)roerende zaken en de aanbiedingen voor de huur van de villa waarin de naam van [geïntimeerde] wordt genoemd als “owner” reeds omdat deze dateren van een periode ná de peildatum, te weten 2016 (productie 1 en 4), 23 februari 2017 (productie 5) of is ongedateerd (productie 6), nog daargelaten of uit die aanbiedingen de eigendom van [geïntimeerde] van het betreffende onroerend goed kan worden afgeleid.
6.5.3.8. Gelet op het voorgaande is derhalve niet komen vast te staan dat door de geldlening die aan [geïntimeerde] ter beschikking is gesteld door haar onroerend goed in (mede)eigendom is verworven.
(ii) Is het geleende geld verbruikt?
6.5.3.9. Het hof begrijpt de grief van [appellant] q.q. aldus dat [geïntimeerde] nog de beschikking heeft over de gelden die zij heeft geleend van [ex-partner van geïntimeerde] en dat die gelden moeten worden verdeeld. Het hof oordeelt daarover als volgt.
Voor zover zich op de bankrekeningen ten name van [geïntimeerde] op de peildatum een (positieve dan wel negatieve) saldi bevinden, vallen deze saldi in de huwelijksgemeenschap. Krachtens het bepaalde in art. 1:100 BW hebben echtgenoten (in dit geval [appellant] q.q. en [geïntimeerde] ) een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat die saldi bij helfte moeten worden verdeeld.
[geïntimeerde] heeft betwist dat de van [ex-partner van geïntimeerde] geleende gelden zich nog op (een van) haar bankrekening(en) bevinden. Zij stelt dat deze gelden “op” zijn, maar zij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Nu het, zoals blijkt uit de vordering in incident, gaat om bankrekeningen die enkel op naam van [geïntimeerde] staan, had het op haar weg gelegen deze stelling nader te onderbouwen aan de hand van bankrekeningoverzichten. [appellant] q.q. was hiertoe immers niet in staat.
Het hof zal gelet op het voorgaande op grond van het bepaalde in art. 22 Rv [geïntimeerde] (ambtshalve) bevelen de volgende bescheiden over te leggen:
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] .n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt.
Voor zover [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
6.6.
Gelet op het voorgaande zal het hof de zaak verwijzen naar de rol van 7 augustus 2018 voor het nemen van een akte van de zijde van [geïntimeerde] teneinde te voldoen aan vorengenoemd bevel.
De zaak wordt voor het overige aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
beveelt [geïntimeerde] bij akte in het geding te brengen:
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
  • een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
verwijst de zaak naar de rol van 7 augustus 2018 voor het nemen van een akte aan de zijde van [geïntimeerde] en het vervolgens op de rol van 4 september 2018 nemen van een antwoordakte aan de zijde van [appellant] q.q.;
houdt de zaak aan voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juli 2018.
griffier rolraadsheer