Bij genoemd tussenarrest, gewezen in het incident ex art. 843a Rv, heeft het hof [geïntimeerde] veroordeeld om:
“aan [ex-partner van geïntimeerde] te overleggen een uittreksel van het kadaster te Suriname (Domeinkantoor) waarop vermeld staat of en zo ja welk onroerend goed in bezit van [geïntimeerde] was op 18 november 2013, 1 oktober 2014 en 26 mei 2015”.
6.5.1.[appellant] q.q.betoogt met zijn grief dat de rechtbank in rov. 3.28. ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] van de gelden geen huis in Suriname heeft laten bouwen, maar dat het geld is gebruikt en thans “op” is. [appellant] q.q. voert hiertoe het volgende aan.
[ex-partner van geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] voor de huwelijksdatum € 200.000,-- geleend in verschillende maandelijkse betalingen. Deze betalingen zijn niet door [geïntimeerde] weersproken. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat het geld bedoeld was om een huis in Suriname te bouwen. Zij heeft steeds kenbaar gemaakt dat het geld gebruikt is voor het aankopen van onroerend goed in Suriname. Door na te laten bankafschriften in het geding te brengen, heeft zij niet aangetoond dat de gelden daadwerkelijk “op” zijn. Bovendien kan uit de door [appellant] q.q. overgelegde producties bij memorie van grieven (1, 2, 4, 5 en 6) worden afgeleid dat [geïntimeerde] eigenaar is c.q. was van onroerend goed in Suriname.
[geïntimeerde] heeft voorts niet voldaan aan de veroordeling in het arrest in het incident. Zij heeft alleen een uittreksel van de actuele staat van haar persoon ten tijde van het opvragen van dit uittreksel overgelegd. Bovendien heeft zij deze informatie niet opgevraagd bij het Domeinkantoor in Suriname maar bij het Management Instituut Grondregistratie en Landinformatie (hierna: MI-GLIS).
Nu onvoldoende is aangetoond dat het geleende bedrag van € 220.000,-- is verteerd, moet ervan worden uitgegaan dat dit vermogen op de peildatum nog (op een bankrekening of in de vorm van onroerend goed in Suriname) aanwezig was. Dit vermogen moet worden betrokken bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap. [appellant] q.q. heeft aldus een vordering van € 110.000,-- op [geïntimeerde] . De veroordeling van [appellant] q.q. tot betaling van € 169.493,-- moet met dit bedrag worden verminderd, in die zin dat [appellant] q.q. nog aan [geïntimeerde] € 59.493,-- dient te voldoen.
6.5.3.Het
hofoverweegt als volgt.
6.5.3.1. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de betaling van € 220.000,-- door [ex-partner van geïntimeerde] aan [geïntimeerde] moet worden aangemerkt als een geldlening, zijn geen grieven gericht. Het hof zal daar dan ook van uitgaan. Het verweer van [geïntimeerde] dat sprake was van een schenking zal daarom worden gepasseerd.
6.5.3.2 In geschil is of de geldlening van € 220.000,-- nog als een actief van de huwelijksgemeenschap moet worden aangemerkt, in die zin dat sprake is geweest van (i) zaaksvervanging door de aanschaf van onroerend goed door [geïntimeerde] of (ii) dat dit bedrag zich nog op een bankrekening van [geïntimeerde] bevindt (of dat zij anderszins daarover nog beschikt, bijvoorbeeld in contanten of door zaaksvervanging) en [geïntimeerde] het geleende geld dus niet heeft opgemaakt.
(i) Aanschaf onroerend goed
6.5.3.3. Voor zover komt vast te staan dat met het bedrag dat door de geldlening die aan [geïntimeerde] ter beschikking is gesteld onroerend goed (een actief van de huwelijksgemeenschap) is verworven, valt dit actief, althans de waarde daarvan, voor zover het op de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap (i.e. de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, 1 oktober 2014) nog (mede)eigendom was van [geïntimeerde] , in de huwelijksgemeenschap en dient dit bij de verdeling te worden betrokken.
6.5.3.4. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] na het tussenarrest contact heeft opgenomen met MI-GLIS (ingesteld bij de “Wet Grondregistratie en Land Informatie Systeem; hierna: GLIS-wet van 25 mei 2009, SB 2009, nr. 149). MI-GLIS heeft tot taak “
het houden en bijhouden van de openbare registers, waarin bij of krachtens wet feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden overgeschreven, ingeschreven of aangetekend” (art. 5 lid 1 onder a GLIS-wet). De Bewaarder van MI-GLIS is krachtens art. 18 onder a GLIS-wet belast met het verrichten van die overschrijvingen, inschrijvingen en het plaatsen van aantekeningen of doorhalingen in die registers.
6.5.3.5. Als productie 1 bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] een verklaring van MI-GLIS d.d. 14 juni 2017 overgelegd. Hierin is vermeld:
“De Bewaarder verklaart bij deze dat onderzoek in de openbare registers niet heeft uitgewezen dat enig onroerend goed of enig Beperkt zakelijk recht op een onroerend goed is overgedragen aan de onderstaande genoemde persoon”.
Als onderstaand genoemde persoon is vermeld “ [achternaam geïntimeerde] , [voornamen geïntimeerde] ”.
Uit deze productie volgt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] op 14 juni 2017 geen onroerend goed in Suriname in eigendom had. Deze verklaring strekt zich, gelet op haar inhoud en datum van afgifte, niet uit tot het moment van de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap, 1 oktober 2014, en kan in zoverre niet dienen ter vaststelling van de omvang van de huwelijksgemeenschap.
6.5.3.6. In de als productie 3 bij memorie van antwoord overgelegde verklaring van MI-GLIS d.d. 6 september 2017 is vermeld:
“De Bewaarder verklaart bij deze dat onderzoek in de openbare registers niet heeft uitgewezen dat enig onroerend goed of enig beperkt zakelijk recht op een onroerend goed vanaf 30 augustus 2010 is overgedragen aan de onderstaand genoemd persoon.”
Als onderstaand genoemd persoon is vermeld “ [achternaam geïntimeerde] , [voornamen geïntimeerde] ”.
Op grond van deze verklaring kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat [geïntimeerde] op de peildatum van 1 oktober 2014 geen onroerend goed in Suriname in (mede)eigendom had.
Dat deze verklaring afkomstig is van MI-GLIS in plaats van het door het hof in zijn tussenarrest genoemde Domeinkantoor, kan daar niet aan afdoen nu het hof geen reden heeft te twijfelen aan de authenticiteit van de verklaring van de Bewaarder van 6 september 2017.
6.5.3.7. Op grond van de door [appellant] q.q. overgelegde producties kan evenmin worden vastgesteld dat [geïntimeerde] onroerend goed in Suriname in (mede)eigendom heeft. Facebookberichten kunnen immers niet dienen ter vaststelling van eigendom van (on)roerende zaken en de aanbiedingen voor de huur van de villa waarin de naam van [geïntimeerde] wordt genoemd als “owner” reeds omdat deze dateren van een periode ná de peildatum, te weten 2016 (productie 1 en 4), 23 februari 2017 (productie 5) of is ongedateerd (productie 6), nog daargelaten of uit die aanbiedingen de eigendom van [geïntimeerde] van het betreffende onroerend goed kan worden afgeleid.
6.5.3.8. Gelet op het voorgaande is derhalve niet komen vast te staan dat door de geldlening die aan [geïntimeerde] ter beschikking is gesteld door haar onroerend goed in (mede)eigendom is verworven.
(ii) Is het geleende geld verbruikt?
6.5.3.9. Het hof begrijpt de grief van [appellant] q.q. aldus dat [geïntimeerde] nog de beschikking heeft over de gelden die zij heeft geleend van [ex-partner van geïntimeerde] en dat die gelden moeten worden verdeeld. Het hof oordeelt daarover als volgt.
Voor zover zich op de bankrekeningen ten name van [geïntimeerde] op de peildatum een (positieve dan wel negatieve) saldi bevinden, vallen deze saldi in de huwelijksgemeenschap. Krachtens het bepaalde in art. 1:100 BW hebben echtgenoten (in dit geval [appellant] q.q. en [geïntimeerde] ) een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat die saldi bij helfte moeten worden verdeeld.
[geïntimeerde] heeft betwist dat de van [ex-partner van geïntimeerde] geleende gelden zich nog op (een van) haar bankrekening(en) bevinden. Zij stelt dat deze gelden “op” zijn, maar zij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Nu het, zoals blijkt uit de vordering in incident, gaat om bankrekeningen die enkel op naam van [geïntimeerde] staan, had het op haar weg gelegen deze stelling nader te onderbouwen aan de hand van bankrekeningoverzichten. [appellant] q.q. was hiertoe immers niet in staat.
Het hof zal gelet op het voorgaande op grond van het bepaalde in art. 22 Rv [geïntimeerde] (ambtshalve) bevelen de volgende bescheiden over te leggen:
- een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
- een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
- een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] t.n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt;
- een rekeningoverzicht behorende bij bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] .n.v. [geïntimeerde] , waaruit het saldo op 1 oktober 2014 blijkt.
Voor zover [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.