In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vrouw, hierna aangeduid als appellante, had haar hoger beroep ingesteld op 11 september 2017, maar haar advocaat, mr. P.F.M. Gulickx, had zich op 21 november 2017 onttrokken. De vrouw gaf aan dat zij om financiële redenen geen advocaat meer had en dat zij niet over het procesdossier van de eerste aanleg beschikte. Het hof had eerder aan de vrouw verzocht om ontbrekende stukken aan te leveren, maar deze waren niet ingediend. De advocaat van de man stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat zij niet had voldaan aan de verzoeken van het hof om de stukken aan te leveren. Het hof overwoog dat de vrouw voldoende tijd had gehad om haar verzuim te herstellen, maar dat de onttrekking van haar advocaat en de omstandigheden rondom haar financiële situatie een rol speelden. Het hof oordeelde dat het enkele feit dat de vrouw niet had voldaan aan de verzoeken van het hof onvoldoende grond vormde voor niet-ontvankelijkheid. De vrouw werd ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep, en het hof stelde de man in de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen. Tevens werd een nieuwe mondelinge behandeling bepaald.