ECLI:NL:GHSHE:2018:297

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
200.223.156_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep na onttrekking advocaat en incomplete processtukken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vrouw, hierna aangeduid als appellante, had haar hoger beroep ingesteld op 11 september 2017, maar haar advocaat, mr. P.F.M. Gulickx, had zich op 21 november 2017 onttrokken. De vrouw gaf aan dat zij om financiële redenen geen advocaat meer had en dat zij niet over het procesdossier van de eerste aanleg beschikte. Het hof had eerder aan de vrouw verzocht om ontbrekende stukken aan te leveren, maar deze waren niet ingediend. De advocaat van de man stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat zij niet had voldaan aan de verzoeken van het hof om de stukken aan te leveren. Het hof overwoog dat de vrouw voldoende tijd had gehad om haar verzuim te herstellen, maar dat de onttrekking van haar advocaat en de omstandigheden rondom haar financiële situatie een rol speelden. Het hof oordeelde dat het enkele feit dat de vrouw niet had voldaan aan de verzoeken van het hof onvoldoende grond vormde voor niet-ontvankelijkheid. De vrouw werd ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep, en het hof stelde de man in de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen. Tevens werd een nieuwe mondelinge behandeling bepaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 25 januari 2018
Zaaknummer: 200.223.156/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/324667 FA RK 16-7287
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat ten tijde van instellen hoger beroep: mr. P.F.M. Gulickx,
thans zonder advocaat,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.A.E. Bregonje-Voermans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 21 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Op 11 september 2017 is het appelschrift van de vrouw tegen voormelde beschikking ter griffie van het hof ingekomen.
2.2.
Bij brief van 18 september 2017 heeft de griffier van het hof aan mr. Gulickx bericht dat het hof de zaak niet verder in behandeling kan nemen, omdat de stukken niet compleet zijn en heeft het hof mr. Gulickx verzocht uiterlijk op 2 oktober 2017 in zevenvoud, kort gezegd, het complete procesdossier in eerste aanleg per post toe te zenden.
Het hof heeft hierop niets vernomen.
2.3.
Op 6 oktober 2017 heeft het hof nogmaals de ontbrekende stukken opgevraagd aan mr. Gulickx met het verzoek deze uiterlijk op 16 oktober 2017 in te dienen bij het hof.
Het hof heeft hierop niets vernomen.
2.4.
Op 21 november 2017 heeft mr. Gulickx zich onttrokken als advocaat van de vrouw.
2.5.1.
Vervolgens heeft hof partijen en de raad opgeroepen voor de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 14 december 2017 met het bericht dat tijdens deze zitting slechts de ontvankelijkheid van de vrouw in het hoger beroep zal worden behandeld.
2.5.2.
Mr. Bregonje-Voermans heeft tweemaal (op 24 november 2017 en op 28 november 2017) verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling.
Het hof heeft dit beide keren afgewezen.
2.5.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • de vrouw;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is niet verschenen.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat mr. Gulickx haar om financiële redenen niet langer bijstaat als advocaat. Mr. Gulickx heeft de toevoeging beëindigd, omdat hij er niet mee instemde dat de vrouw de eigen bijdrage in termijnen wenste te betalen. De vrouw vindt dat zij te weinig tijd heeft gehad om tijdig een nieuwe advocaat te vinden. Tot slot heeft de vrouw verklaard dat zij niet over het procesdossier eerste aanleg beschikt.
3.2.
Ter zitting heeft de advocaat van de man zich op het standpunt gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient worden verklaard in haar verzoek. Het hoger beroep is in september 2017 ingesteld en aan de vrouw zijn twee termijnen gegeven om de aanvullende stukken in te dienen. De termijnen waren al verstreken voordat mr. Gulickx zich onttrok. De vrouw heeft voldoende tijd gehad om haar verzuim te herstellen.
Het hof overweegt als volgt.
3.3.1.
Artikel 1.2.7. van het Procesreglement luidt als volgt:
Zolang een beroepschrift niet in het vereiste aantal en niet compleet, dat wil zeggen voorzien van de stukken uit de eerste aanleg, is ontvangen, wordt aan de andere belanghebbende(n) door de griffie slechts medegedeeld dat hoger beroep is ingesteld en dat, zodra de stukken compleet en in voldoende aantallen zijn ontvangen, de zaak in behandeling zal worden genomen.
Indien het hof het beroepschrift niet in het vereiste aantal of niet compleet heeft ontvangen, wordt aan verzoeker(s) in hoger beroep medegedeeld dat de gelegenheid wordt geboden de stukken alsnog binnen een door het hof te bepalen termijn te completeren dan wel in voldoende aantallen aan het hof te doen toekomen. Indien completering of aanlevering in het vereiste aantal dan nog steeds achterwege blijft, wordt de zaak geplaatst op een zitting ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep.
Eerst nadat de zaak in behandeling is genomen, begint de verweertermijn te lopen. Indien alleen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg ontbreekt, wordt de zaak niettemin als compleet aangemerkt.
3.3.2.
Artikel 34 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt:
Lid 1
Wanneer een procedure na verwijzing of na toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, is de aanlegger verplicht aan de rechter over te leggen:
a.
Een afschrift als bedoeld in artikel 231 onderscheidenlijk artikel 290 van het vonnis, het arrest of de beschikking waarbij de procedure is verwezen of waartegen het rechtsmiddel is aangewend;
b.
afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken.
Lid 2
De rechter kan nadere aanwijzingen geven over het tijdstip van overlegging.
Lid 3
Wanneer een procedure na verwijzing of toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, zendt de griffier van het gerecht waar de procedure aanhangig was afschriften van de op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van het gerecht waar de procedure wordt voortgezet. Desverzocht zendt de griffier de stukken in origineel.
3.3.3.
Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2005 (NJ 2005, 481) kan de sanctie van niet-ontvankelijkheid alleen uitgesproken worden als daartoe een wettelijke basis bestaat of als de goede procesorde zodanig geschonden is dat een dergelijke beslissing gerechtvaardigd is én niet zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waarin de ontvankelijkheid aan de orde is gekomen.
3.3.4.
Nu een wettelijke basis ontbreekt ligt aan het hof voor de vraag of de goede procesorde zodanig geschonden is dat het gerechtvaardigd is om een niet-ontvankelijkheid uit te spreken.
3.3.5.
Mede naar aanleiding van hetgeen de vrouw ter zitting heeft verklaard met betrekking tot de onttrekking van haar vorige advocaat is het hof van oordeel dat het enkele feit dat de (advocaat van de) vrouw tot tweemaal toe niet heeft voldaan aan het verzoek van het hof om de ontbrekende stukken over te leggen op dit moment onvoldoende grond vormt voor het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid.
Het hof zal de vrouw derhalve ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep.
3.3.6.
Het hof stelt de man in de gelegenheid om uiterlijk 1 maart 2018 een verweerschrift in te dienen.
3.3.7.
Het hof zal een nieuwe mondelinge behandeling bepalen en verzoekt de (advocaat van de) vrouw en de advocaat van de man uiterlijk 15 februari 2018 verhinderdata op te geven voor de maanden mei en juni 2018.
3.3.8.
Waar de vrouw heeft aangegeven dat zij niet in staat was om op zo korte termijn een nieuwe advocaat te vinden die haar belangen in de onderhavige procedure zou kunnen behartigen, overweegt het hof dat gelet op hetgeen in het dictum zal worden beslist, de vrouw thans voldoende tijd heeft om een nieuwe advocaat te zoeken die haar belangen in deze procedure zal behartigen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
stelt de man in de gelegenheid om uiterlijk 1 maart 2018 een verweerschrift in te dienen;
verzoekt de (advocaat van de) vrouw en de advocaat van de man uiterlijk 15 februari 2018 schriftelijk verhinderdata op te geven voor de maanden mei en juni 2018;
houdt de zaak voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens, E.H. Schijven-Bours en is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.