ECLI:NL:GHSHE:2018:2933

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
20-002471-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel door het aanzetten van een jonge vrouw tot prostitutie met veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel door een jonge vrouw te dwingen tot prostitutie. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat zij door de verdachte was geworven, vervoerd en gehuisvest met het oog op uitbuiting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer, die op zoek was naar onderdak en zich in een afhankelijke situatie bevond. De verdachte heeft ook geprofiteerd van de verdiensten van het slachtoffer, wat leidde tot de veroordeling. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer tot een bedrag van € 41.742,96 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002471-15
Uitspraak : 13 juli 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-700224-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze gedeeltelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft een verweer met betrekking tot de straf gevoerd. De verdediging heeft het hof verzocht het standpunt van de advocaat-generaal te volgen bij de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2011 tot en met 25 juni 2012 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen en/of elders, althans (telkens) in Nederland en/of te Gent en/of te Zomergem en/of elders, althans (telkens) in België (lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
een ander, te weten [slachtoffer]
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
en/of
(lid 1, onder 3°)
die [slachtoffer] heeft aangeworven en/of medegenomen, met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, die [slachtoffer] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] ,
en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middelen, te weten door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, door fraude, afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie die [slachtoffer] heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (één of meermalen) (terwijl hij, verdachte, een relatie had met die [slachtoffer] )
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat er veel geld te verdienen was in de prostitutie en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten om bij hem/hen onderdak te verkrijgen en/of om geld te verdienen voor hun gezamenlijke toekomst, terwijl die [slachtoffer] op dat moment geen ander onderdak had en/of
- zodanig op die -door persoonlijke omstandigheden kwetsbare en beïnvloedbare- [slachtoffer] ingepraat dat zij geen andere uitweg zag dan prostitutiewerkzaamheden verrichten en/of
- die [slachtoffer] gehuisvest in zijn/hun woning en/of
- die [slachtoffer] naar een of meer (seks)club(s) ([naam] en/of [naam] en/of [naam]) in België gebracht en/of laten brengen en/of over de grens gebracht en/of laten brengen en/of medegenomen en/of laten medenemen, om als prostituee te gaan werken in voornoemde club(s) en/of
- ( telkens) het woord gevoerd ten opzichte van de uitbater(s) van een of meer (seks)club(s) en/of
- regelmatig ter controle met de auto langs de vitrine(s) waarachter die [slachtoffer] zich bevond, gereden en/of
- gecontroleerd hoeveel klanten die [slachtoffer] had en/of de werktijden van die [slachtoffer] bepaald en/of
- het door [slachtoffer] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend) voor zijn eigen gebruik en/of van dit geld een grote hoeveelheid goederen gekocht - onder meer een of meer personenauto('s) en/of
- die [slachtoffer] bedreigd, terwijl zij met haar prostitutie-werkzaamheden bezig was, door haar de woorden toe te voegen dat hij, verdachte haar soort zou uitroeien, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] achter de webcam laten werken (zogenaamde webcamseks) – nadat zij een zogenaamde SOA (seksueel overdraagbaar aandoening) had opgelopen en/of daardoor haar prostitutiewerkzaamheden niet kon verrichten – en/of de opbrengst daarvan op zijn, verdachtes, rekening laten storten;
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn mededaders heeft kunnen bieden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 augustus 2011 tot en met 25 juni 2012 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen en te Gent en te Zomergem
een ander, te weten [slachtoffer]
(lid 1, onder 1°)
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
en
(lid 1, onder 3°)
die [slachtoffer] heeft aangeworven en medegenomen, met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling
en
(lid 1, onder 4°)
telkens met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, die [slachtoffer] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
en
(lid 1, onder 6°)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer],
en
(lid 1, onder 9°)
telkens met één of meerdere van de onder 1° genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie die [slachtoffer] heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft verdachte, terwijl hij, verdachte, een relatie had met die [slachtoffer]
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat er veel geld te verdienen was in de prostitutie en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten om bij hem onderdak te verkrijgen en om geld te verdienen voor hun gezamenlijke toekomst, terwijl die [slachtoffer] op dat moment geen ander onderdak had en
- zodanig op die -door persoonlijke omstandigheden kwetsbare en beïnvloedbare- [slachtoffer] ingepraat dat zij geen andere uitweg zag dan prostitutiewerkzaamheden verrichten en
- die [slachtoffer] gehuisvest in zijn woning en
- die [slachtoffer] naar (seks)club(s) ([naam] en [naam] en [naam]) in België gebracht en/of laten brengen en/of over de grens gebracht en/of laten brengen en/of medegenomen en/of laten medenemen, om als prostituee te gaan werken in voornoemde clubs en
- telkens het woord gevoerd ten opzichte van de uitbaters van (seks)clubs en
- de werktijden van die [slachtoffer] bepaald en
- het door [slachtoffer] verdiende geld ingenomen en beheerd en (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik en van dit geld een hoeveelheid goederen gekocht – onder meer een personenauto en
- die [slachtoffer] achter de webcam laten werken (zogenaamde webcamseks) – nadat zij een zogenaamde SOA (seksueel overdraagbare aandoening) had opgelopen en daardoor haar prostitutiewerkzaamheden niet kon verrichten – en de opbrengst daarvan op zijn, verdachtes, rekening laten storten;
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en ten gevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna aangeduide bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 juni 2018;
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juni 2012 (pg. 57-79), inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] , afgelegd op 25 en 26 juni 2012, deel uitmakend van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, team Vreemdelingenpolitie, dossiernummer BVH-2012045644, onderzoek [naam], sluitingsdatum 9 september 2013, pg. 1-1620 (en twee ongenummerde bijlagen);
Het proces-verbaal van studioverhoor d.d. 20 november 2014 (pg. 1-49), inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , pg. 26-30, 32, 39, als bijlage gehecht aan het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, d.d. 15 december 2014.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mensenhandel.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof bij de straftoemeting rekening zal houden met de omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld. De verdediging heeft het hof verzocht aansluiting te zoeken bij het kader dat is geschetst in de 'Sneep zaken'. Daarbij geldt dat de verdachte, anders dan in een aantal van de 'Sneep zaken' geen geweld heeft toegepast of daarmee heeft gedreigd en dat hij [slachtoffer] ook niet heeft gecontroleerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich gedurende een periode van ruim tien maanden schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, door het slachtoffer te werven, te vervoeren en te huisvesten en door haar ertoe te bewegen om in België prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Hij heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin het slachtoffer verkeerde, nu zij een plek zocht om te wonen en van de gevoelens van verliefdheid die zij voor hem had. De verdachte heeft meegeprofiteerd van de verdiensten van het slachtoffer. Van het door haar verdiende geld hebben zij geleefd en de verdachte heeft in die periode ook een personenauto gekocht, terwijl hij zelf geen inkomsten had.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
 de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
 de mate waarin [slachtoffer] door het bewezen verklaarde handelen van verdachte is uitgebuit;
 de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte de geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] zijn aangetast;
 de omstandigheid dat bij slachtoffers van mensenhandel gevoelens van angst en onzekerheid kunnen blijven bestaan, waardoor zij ernstig kunnen worden belemmerd in hun intermenselijke relaties en hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. Aan het leed van [slachtoffer] en de doorwerking daarvan in haar dagelijks leven is in de verklaring die in hoger beroep in het kader van het spreekrecht is afgelegd ook uiting gegeven.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
 de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van strafbare feiten door een strafrechter is veroordeeld;
 de inhoud van het verdachte betreffende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 9 september 2013, opgemaakt door [naam], reclasseringswerker;
 de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden, nu het hof niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Oplegging van een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf eventueel gecombineerd met een (maximale) taakstraf, zoals bepleit door de verdediging, acht het hof gelet op het feit dat het hier gaat om een ernstig feit, te weten mensenhandel, geen passende reactie.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, in het bijzonder hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal daarnaast aan de verdachte de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vergoeding gevorderd van een totaalbedrag van € 121.628,92. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 71.485,92 aan materiële schade (vergoeding vanwege de afgedragen inkomsten uit prostitutie), een bedrag van € 50.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 143,- als eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat zij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft medegedeeld de vordering in hoger beroep te handhaven, maar wel te matigen. Uit de nadere toelichting die de advocate van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven, volgt dat de gevorderde materiële schade wordt teruggebracht tot een bedrag van € 64.711,-. Op het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 71.485,92 zijn kosten voor wonen en levensonderhoud in mindering gebracht. De gevorderde immateriële schade wordt verminderd tot een bedrag van € 20.000,-. De kosten voor rechtsbijstand van € 143,- worden gehandhaafd. In hoger beroep zijn deze kosten nihil. Verder wordt een vergoeding gevraagd voor de reiskosten die de benadeelde partij in het kader van de procedure heeft gemaakt. De reiskosten bedragen € 288,-.
Het totaalbedrag van de vordering komt daarmee op € 85.142,-, inclusief kosten voor rechtsbijstand en reiskosten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen. De benadeelde partij [slachtoffer] zou in totaal € 71.485,92 hebben verdiend met haar prostitutiewerkzaamheden. Indien men er van uitgaat dat de verdiensten gelijk verdeeld zijn tussen [slachtoffer] en de verdachte, zou zij ten minste een bedrag van
€ 35.742,96 niet hebben ontvangen, zodat de gevorderde materiële schade tot dit bedrag toewijsbaar is. De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 6.000,- aan immateriële schade kan worden toegewezen. Voor de meer gevorderde materiële en immateriële schade dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De kosten voor rechtsbijstand en de reiskosten kunnen volledig worden toegewezen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het toegewezen bedrag zal vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Overwegingen van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
In het financieel onderzoek, dat deel uitmaakt van het procesdossier, is berekend dat [slachtoffer] in totaal € 71.485,92 zou hebben verdiend met haar werkzaamheden in de prostitutie. In haar aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat de verdachte en zij haar verdiensten eerst door de helft deden (pg. 70). Na verloop van tijd ging het geld dat zij verdiende in een pot, die zij gebruikten om alle kosten mee te betalen (pg. 71-72). Het hof leidt uit de verklaring van [slachtoffer] af dat het daarbij onder meer ging om kosten voor algemeen levensonderhoud.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat zij ten minste de helft van het door haar verdiende bedrag niet heeft ontvangen. Meer concrete informatie over de verdere verdeling van het geld ontbreekt. Zo is niet duidelijk vanaf welk moment de verdiensten in een pot terechtkwamen en is evenmin duidelijk in hoeverre [slachtoffer] zelf heeft kunnen profiteren van haar verdiensten. Om daarover meer informatie te krijgen, is nader onderzoek nodig. Het hof is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. Om die reden zal het hof een bedrag van € 35.742,96 aan materiële schade toewijzen. Het hof acht het bestaan en de omvang van materiële schade tot dit bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Het hof zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer] door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, in haar persoon is aangetast en dat zij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden.
Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 6.000,00 voor schending van de geestelijke en lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] toewijzen.
Ten aanzien van het meer gevorderde is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof wijst in totaal een bedrag van € 41.742,96 toe.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof de toegewezen bedragen niet vermeerderen met de wettelijke rente. Uit de schriftelijke vordering en uit de toelichting daarop volgt niet dat de benadeelde partij uitdrukkelijk wettelijke rente heeft gevorderd.
Het hof acht de gevorderde kosten voor rechtsbijstand en reiskosten volledig toewijsbaar in het kader van proceskosten. Het hof veroordeelde de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot nu toe begroot op € 431,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof stelt vast dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van 41.742,96. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag. Het hof zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof bepaalt de ingangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 juli 2015, de datum waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend en voor de immateriële schade op 25 juni 2012, de laatste dag van de bewezen verklaarde periode.
Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 243 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 41.742,96 (eenenveertigduizend zevenhonderdtweeënveertig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 35.742,96 (vijfendertigduizend zevenhonderdtweeënveertig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 431,00(vierhonderdeenendertig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 41.742,96 (eenenveertigduizend zevenhonderdtweeënveertig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 35.742,96 (vijfendertigduizend zevenhonderdtweeënveertig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
243 (tweehonderddrieënveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
14 juli 2015 en van de immateriële schade op 25 juni 2012.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 13 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.