In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen twee appellanten, [appellante 1] en [appellante 2], en de geïntimeerde [geïntimeerde], een advocaat. De appellanten hebben een hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van onbetaalde facturen werd behandeld. De zaak betreft juridische bijstand die [geïntimeerde] heeft verleend aan [appellante 1] c.s. in een geschil over een paard. De advocaat heeft facturen gestuurd ter hoogte van € 9.869,15, die onbetaald zijn gebleven. De appellanten betwisten de vordering en stellen dat er geen opdracht was gegeven voor bepaalde werkzaamheden en dat de facturen buitensporig zijn.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. Het hof concludeert dat de appellanten onvoldoende onderbouwd hebben dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd of dat de facturen onterecht zijn. De appellanten hebben ook niet aangetoond dat er geen overeenkomst was met betrekking tot de werkzaamheden van [geïntimeerde]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de facturen toe, met veroordeling van de appellanten in de proceskosten.
De uitspraak van het hof bevestigt dat de appellanten verantwoordelijk zijn voor de betaling van de facturen en dat de advocaat recht heeft op de vergoeding van de door haar gemaakte kosten. Het hof heeft de appellanten ook veroordeeld in de kosten van het principaal appel en de geïntimeerde in de kosten van het incidenteel appel, waarbij de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.