ECLI:NL:GHSHE:2018:2850

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
200.238.130_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellant en de verplichtingen jegens de bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds is beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen, onder andere door het niet verstrekken van noodzakelijke financiële informatie aan de bewindvoerder. De appellant heeft in hoger beroep verzocht om herziening van deze beslissing en om toelating tot de schuldsaneringsregeling, eventueel met een verlenging van de looptijd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant zijn situatie toegelicht en aangegeven dat hij inmiddels een fulltime dienstbetrekking heeft en bereid is om zijn verplichtingen na te komen. De bewindvoerder heeft echter aangegeven dat de informatievoorziening van de appellant gedurende de schuldsaneringsregeling gebrekkig is geweest en dat er een aanzienlijke boedelachterstand is. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak aan te houden en de bewindvoerder op te dragen de recent overgelegde stukken van de appellant te bestuderen. Het hof zal op een later moment een beslissing nemen over de verlenging van de schuldsaneringsregeling en de hoogte van de boedelachterstand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 juli 2018
Zaaknummer : 200.238.130/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/16.621
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Veldman te Breda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 april 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem wederom toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, indien noodzakelijk geacht met een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Veldman,
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 april 2018;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 7 mei 2018;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 7 mei 2018 en 15 juni 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 1 december 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 23 januari 2018 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.5.2 Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam komen vast te staan dat schuldenaar vanaf aanvang van de regeling niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting, nu hij de bewindvoerder in het geheel geen informatie heeft verstrekt. Zo ontbreken onder meer de inkomensspecificaties over een volledig jaar, waardoor het voor de bewindvoerder niet mogelijk is juiste berekeningen te maken van het vrij te laten bedrag en de boedelachterstand. Een en ander klemt temeer nu schuldenaar bij brief van de rechter-commissaris van 23 januari 2018 uitdrukkelijk is gewezen op zijn inlichtingenverplichting en hem een laatste termijn van vier weken is gegund om de bewindvoerder alle ontbrekende stukken en informatie te verstrekken. De rechtbank moet thans vaststellen dat schuldenaar van deze laatste kans geen gebruik heeft gemaakt. De stelling van schuldenaar dat hij bewust heeft gewacht met het verstrekken van informatie omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij op 12 april 2018 buiten aanwezigheid van de bewindvoerder zou worden gehoord komt de rechtbank hoogst ongeloofwaardig voor. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de brief van de rechter-commissaris van 23 januari 2018 en de oproep voor de zitting van 12 april 2018 op dit punt aan duidelijkheid niets te wensen overlaten.
3.5.3
De rechtbank overweegt voorts dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de inspanningsverplichting, nu hij over de periode vanaf maart 2017 niet heeft aangetoond dat hij fulltime arbeid heeft verricht dan wel heeft gesolliciteerd.
3.5.4
Vorenstaande vormt op zich reeds voldoende aanleiding voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat bovendien sprake is van een boedelachterstand en nieuwe schulden, waarvan de hoogte niet exact bekend is. In het licht van het vorenstaande behoeft de vraag om welke bedragen het hier gaat geen beantwoording meer.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij de brief van 23 januari 2018 niet heeft ontvangen waardoor hij niet (alsnog) de gevraagde gegevens (tijdig) heeft kunnen overleggen. De mogelijkheid tot een verlenging van de schuldsanering is niet aan de orde gekomen ter zitting en biedt wellicht soelaas. Tijdens een verlenging kan [appellant] alsnog voldoen aan de verplichtingen welke voor hem gelden met betrekking tot de schuldsanering. Hij heeft momenteel een fulltime-dienstbetrekking en zal zich terdege inspannen om gedurende de verdere looptijd van de schuldsaneringstraject, mocht dit hem gegund worden, aan zijn verplichtingen te voldoen en de bewindvoerder correct en volledig te informeren alsmede de boedelachterstand in te lopen en de nieuw ontstane schulden af te lossen binnen het tijdsbestek van de regeling. [appellant] is ervan op de hoogte dat hij - nu hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van 23 april 2018 - zich 'gewoon' dient te houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het schuldsaneringstraject. Hij zal deze verplichtingen naar behoren blijven naleven en de benodigde gegevens alsnog aanleveren bij de bewindvoerder. Mocht [appellant] wederom worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling dan is hij van mening dat hij voldoende aannemelijk kan maken dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen wel naar behoren kan nakomen en dat hij zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, dat hij de gevraagde en benodigde gegevens tijdig en correct zal aanleveren bij de bewindvoerder alsmede de schulden af kan lossen en de boedelachterstand in kan lopen. [appellant] neemt zijn financiële problemen zeer serieus en hij wil er alles aan doen om deze periode achter zich te laten, aldus [appellant] .
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent hetgeen door de rechtbank bij vonnis waarvan beroep is overwogen. Derhalve verzoekt hij thans in hoger beroep ook uitsluitend om een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling teneinde deze geconstateerde en erkende tekortkomingen te compenseren. Een dag voor deze mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij de bewindvoerder van alle ontbrekende stukken voorzien. [appellant] leefde naar eigen zeggen naar aanleiding van een mededeling van het juridisch loket in de veronderstelling dat hij deze stukken bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep moest, althans kon, overhandigen en pas nadat zijn advocaat hem had bericht dat deze stukken op voorhand aan de bewindvoerder toegezonden diende te worden, heeft hij dit alsnog gedaan. Omdat hij zelf geen computer heeft en hij dit via de computer van zijn ouders moest doen is een en ander vervolgens pas in een zeer laat stadium, één dag voor de betreffende zitting, gerealiseerd. [appellant] voert voorts aan dat hij binnen de schuldsaneringsregeling in nieuwe financiële problemen is geraakt omdat er bij de vaststelling van zijn vrij te laten bedrag (vtlb) door de bewindvoerder geen rekening is gehouden met de door hem gemaakte woon-werk reiskosten. Nu de bewindvoerder inmiddels wel over alle voorheen ontbrekende informatie beschikt kan deze het vtlb opnieuw vaststellen. [appellant] is de mening toegedaan dat dan ook de boedelachterstand, zo daar al sprake van zou zijn, een stuk lager is dan thans door de bewindvoerder, bij gebreke aan alle relevante informatie, is geschat. Voorts stelt [appellant] dat zijn partner haar betalingsplicht zoals die bij de vaststelling van zijn vtlb is meegenomen niet altijd consequent en volledig nakomt. Zij dient hem per maand een bedrag van € 200,00 te betalen, maar omdat zij zelf ook schulden heeft kan zij dit bedrag eigenlijk niet missen. [appellant] vindt het echter lastig om haar te veel onder druk te zetten omdat zij de moeder van zijn kind is en hij niet wil dat zij en hun gezamenlijke kind, bijvoorbeeld naar aanleiding van een beëindiging van de relatie, op straat zouden komen te staan. Vervolgens stelt [appellant] dat hij, behoudens de schuld aan de Belastingdienst en ziektekostenverzekeraar, zijn nieuwe schulden nagenoeg allemaal heeft ingelopen dan wel hier een betalingsregeling voor is getroffen. Ten aanzien van zijn nieuwe fiscale schulden, veelal ziende op gemeentelijke belastingen en heffingen, heeft hij een kwijtscheldingsverzoek ingediend waarop hij evenwel nog geen beslissing heeft mogen ontvangen. Ten aanzien van zijn schuld aan zijn zorgverzekeraar is hij doende om met de deurwaarder, aan wie deze vordering inmiddels uit handen is gegeven, eveneens tot een betalingsregeling te komen. [appellant] heeft ook via de GKB een verzoek tot budgetbeheer ingediend, maar zij hebben hem te verstaan gegeven dat zij, zolang zijn inkomen lager is dan zijn vtlb, niets voor hem kunnen doen. [appellant] verzoekt tot slot om een aanhouding van de zaak zodat de bewindvoerder in de gelegenheid kan worden gesteld om alle door [appellant] één dag voor de zitting overgelegde informatiebescheiden te bestuderen en op basis hiervan een nieuw vtlb en boedelachterstand vast te stellen. Zodra [appellant] dan weet hoe hoog deze bedragen zijn kan hij vervolgens een plan van aanpak opstellen ten aanzien van het binnen de (maximaal) verlengde looptijd van zijn schuldsaneringsregeling inlopen van zijn nieuwe schulden en eventuele boedelachterstand. [appellant] stelt dat hij thans ook in staat is om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling beter na te komen dan voorheen het geval is geweest. Door het als gevolg van de executieverkoop van zijn voormalige koopwoning ontstaan van een forse restschuld heeft hij enige tijd “in zak en as” gezeten en een aantal zaken op zijn beloop gelaten. Nu gaat het weer beter met hem. Hij heeft een fulltime dienstbetrekking, hij is op zoek naar hulp in de vorm van een budgetbeheer en/of beschermingsbewind en, mede in het belang van zijn dochtertje, ook tot het uiterste gemotiveerd, aldus [appellant] .
3.6.
De bewindvoerder heeft bij brief van 7 mei 2018 de voortgangsverslagen van 6 januari 2017, 6 juli 2017 en 4 januari 2018 overgelegd. De bewindvoerder heeft in aanvulling daarop bij brief van 15 juni 2018 - zakelijk weergegeven - nog het volgende aangevoerd. Gedurende de schuldsaneringsregeling is de informatievoorziening gebrekkig verlopen. Tijdens het aanvangsgesprek, ter vervanging van de door [appellant] geannuleerde huisbezoeken, had [appellant] de benodigde stukken niet paraat. Ook op de verzoeken daarna werd niet door hem gereageerd. Eerst op 10 april 2017 werd een gedeelte van die stukken overgelegd. Aan alle volgende verzoeken om informatie werd tot op heden geen gevolg gegeven. Zelfs hangende onderhavige behandeling werden geen van de opgevraagde stukken overgelegd, ook niet over de maanden die verstreken sinds de uitspraak in eerste aanleg. Met de schriftelijke herinnering van de bewindvoerder van 7 mei 2018 is kennelijk niets gebeurd. Naar aanleiding van een brief van [appellant] aan de rechter-commissaris van 7 november 2017 heeft de bewindvoerder bij brief van 6 december 2017 een toelichting met advies verstrekt. Bij brief van 23 januari 2018 heeft de rechter-commissaris aan [appellant] een laatste gelegenheid geboden om aan het gevraagde te voldoen. Elke reactie bleef uit. Hoewel bij het beroepschrift nog herstel wordt aangekondigd, bleef ook dit uit. Nu ontbreken in het dossier in elk geval de inkomstenspecificaties van alle inkomstenbronnen over de maanden december 2016 en april 2017 tot heden; de voorlopige aanslagen IB 2017 en 2018; de belastingteruggaven n.a.v. de beschikkingen van 15 september 2017 en 3 november 2017; de polis en maandspecificatie ziektekostenverzekering 2016 en 2017; de herberekening inkomensafhankelijke toeslagen 2017 op naam van [appellant] en/of toeslagpartner; de beschikking inkomensafhankelijke toeslagen 2018; de facturen kinderopvang vanaf aanvang schuldsaneringsregeling; de huurspecificatie woonruimte per 1 juli 2017; de specificatie werkelijke reiskosten woon-/werkverkeer; de toelichting wijziging werkgever of aanvullende werkgever ( [werkgever] ) en het verloop ontslag/vaststelling einde dienstverband [security] Security. Door het ontbreken van vrijwel alle loonstroken is ook niet aangetoond dat werd voldaan aan de arbeidseis van ten minste 36 uur per week. Evenmin werd door [appellant] aangetoond dat hij solliciteerde op de voorgeschreven wijze. Hij zond überhaupt geen sollicitatiebewijzen in en benadeelde zijn schuldeisers voor zover hij in onvoldoende mate trachtte een dienstverband te verwerven. Hij belemmerde dan wel frustreerde (ook) de uitvoering van de schuldsaneringsregeling in het geval dat hij zijn inspanningen niet (tijdig) aantoonde, waardoor de controle door de bewindvoerder op de naleving ervan niet mogelijk was. Aan nieuwe schulden is in elk geval een totaalbedrag van € 2.978,28 opgegeven. [appellant] heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de nieuwe schulden zijn voldaan of met betalingsregelingen onder controle zijn gebracht. [appellant] is er tot slot mee bekend (gemaakt) dat al het inkomen dat het vrij te laten bedrag te boven gaat maandelijks op de boedelrekening dient te worden gestort. Berekend tot en met de maand mei 2018 bestaat een geschatte achterstand in de boedelbijdrage ter hoogte van ruim € 11.650,00, aldus de bewindvoerder.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder bevestigt dat hij, gisteren om 20:30 uur, inderdaad een grote hoeveelheid stukken van [appellant] heeft ontvangen, maar dat hij logischerwijs nog niet in de gelegenheid is geweest om deze stukken nader te bestuderen. Niet uitgesloten is dat op basis van deze nieuwe informatie het vtlb, en daarmee ook de hoogte van de boedelachterstand, moet worden herberekend. Voorts merkt de bewindvoerder op dat de hoogte van de partnerbijdrage, € 200,00 per maand, welke de partner van [appellant] aan hem zou moeten afdragen is berekend op basis van de door [appellant] bij aanvang van zijn schuldsaneringsregeling verstrekte informatie als zou er van een affectieve relatie geen sprake (meer) zijn, maar slechts nog van een tijdelijke inwoning. Nu inmiddels is gebleken dat er wel degelijk sprake is (geweest) van een duurzame relatie, althans van een duurzame samenwoning, dient dit bedrag natuurlijk ook te worden gecorrigeerd. De bewindvoerder voelt er maar weinig voor om de zaak aan te houden zodat hij de vlak voor de zitting door [appellant] alsnog overgelegde stukken kan bestuderen en op basis hiervan de nodige herberekeningen kan opstellen. [appellant] heeft immers genoeg kansen gehad om deze stukken in een veel eerder stadium te overleggen. Hiertoe is hij bovendien ook bij herhaling, door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris, aangespoord. Indien het hof echter toch tot een dergelijke aanhouding besluit is de bewindvoerder uiteraard wel bereid om hieraan zijn volledige medewerking te verlenen, aldus de bewindvoerder.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, te meer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, niet na behoren, feitelijk nagenoeg in het geheel niet, is nagekomen. Zo heeft [appellant] de bewindvoerder gedurende zijn schuldsaneringsregeling slechts éénmaal, op 10 april 2017, van informatiebescheiden voorzien. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Bij gebreke van diverse en bij herhaling opgevraagd informatie(bescheiden) is het voor de bewindvoerder immers niet mogelijk geweest om de exacte hoogte van het vtlb en de maandelijkse boedelbijdrage vast te stellen. Nu [appellant] tot op heden nog geen enkele boedelafdracht heeft verricht acht het hof het daarbij vooralsnog aannemelijk dat er, zoals door de bewindvoerder wordt gesteld, ook sprake is van een boedelachterstand.
Voorts heeft [appellant] structureel verzuimd aan te tonen dat hij in voldoende mate en op een juiste wijze (aanvullend) heeft gesolliciteerd en heeft [appellant] een fors aantal nieuwe, en gelet op de hoogte van zijn besteedbare inkomen bovendien ook als bovenmatig aan te merken, schulden laten ontstaan. Daarbij is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.3.
Daar staat evenwel tegenover dat [appellant] thans in ieder geval een aantal, naar eigen zeggen alle, ontbrekende informatie(bescheiden) alsnog aan zijn bewindvoerder heeft doen toekomen. Nu de bewindvoerder vanwege het feit dat deze informatie(bescheiden) slechts één dag voor de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn overgelegd begrijpelijkerwijs nog niet tot een bestudering en analyse hiervan heeft kunnen overgaan, is vooralsnog ongewis of op basis van deze informatie de hoogte van het vtlb en daaruit volgend de hoogte van de maandelijkse boedelbijdrage dient te worden herberekend. Een dergelijke herberekening zal vervolgens ook zijn weerslag hebben op de hoogte van de (eventuele) boedelachterstand. Eerst wanneer de actuele hoogte van deze (eventuele) boedelachterstand door de bewindvoerder zal kunnen worden vastgesteld, zal [appellant] in de gelegenheid zijn om met betrekking tot het inlopen hiervan, alsmede met betrekking tot het inlopen van zijn nieuwe schulden, een reëel en deugdelijk onderbouwd plan van aanpak op te stellen. Alsdan kan ook worden vastgesteld of een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, zoals door [appellant] thans in hoger beroep verzocht is, in beginsel überhaupt zinvol is.
3.8.4.
Het hof acht zich op grond van het vorengaande, mede in het licht van het bepaalde van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw en de in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak, op dit moment dan ook onvoldoende voorgelicht om in deze zaak reeds thans een beslissing te kunnen nemen nu vooralsnog niet kan worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van een boedelachterstand en zo ja, wat hiervan de exacte hoogte bedraagt en of [appellant] in staat moet worden geacht om deze achterstand, naast zijn nieuwe schulden, gedurende een eventueel (maximaal) verlengde looptijd van zijn schuldsaneringsregeling geheel in te kunnen lopen. Het hof overweegt derhalve als volgt.
3.8.5.
Het hof draagt de bewindvoerder hierbij op de op 20 juni 2018 door [appellant] overgelegde stukken op korte termijn te bestuderen en, indien van toepassing, om uiterlijk
binnen 10 dagen na de uitspraakdatum van dit arrestaan [appellant] kenbaar te maken welke informatie(bescheiden) hij nog van [appellant] wenst te ontvangen.
3.8.6.
In aansluiting hierop draagt het hof [appellant] op om
binnen 10 dagen na dagtekening van voornoemd informatieverzoek van de bewindvoerderde bewindvoerder de gevraagde informatie op de door de bewindvoerder verzochte wijze te doen toekomen.
3.8.7.
Voorts draagt het hof de bewindvoerder op om
uiterlijk 8 augustus 2018aan [appellant] schriftelijk kenbaar te maken wat de juiste hoogte van het maandelijks vrij te laten bedrag is over de afgelopen periode vanaf toelating, wat de juiste hoogte van de maandelijkse boedelbijdrage is over de afgelopen periode vanaf toelating en daaraan gekoppeld wat de actuele hoogte van de (eventuele) boedelachterstand thans is.
3.8.8.
Vervolgens draagt het hof [appellant] op om
uiterlijk 23 augustus 2018een reëel en deugdelijk onderbouwd plan van aanpak met betrekking tot het inlopen van de alsdan vastgestelde (eventuele) boedelachterstand en nieuwe schuldenlast aan zijn bewindvoerder te overleggen.
3.8.9.
Aansluitend daarop draagt het hof de bewindvoerder op om
uiterlijk 30 augustus 2018het hof te informeren middels overlegging van zijn berekeningen, inclusief toelichting, ten aanzien van met name doch niet uitsluitend de verdiscontering van de reiskostenvergoeding en de herbepaling van de maandelijkse partnerbijdrage van de partner van [appellant] , de actuele hoogte van het maandelijks vrij te laten bedrag, de maandelijkse boedelbijdrage en de (eventuele) boedelachterstand alsmede middels een afschrift van het door [appellant] ingediende plan van aanpak zoals in r.o. 3.8.8. van dit arrest omschreven vergezeld van een schriftelijke reactie van de bewindvoerder hierop. Tevens kan de bewindvoerder het hof informeren omtrent de naleving door [appellant] van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling vanaf de datum van de mondelinge behandeling bij dit hof. Een volledige kopie van deze informatie dient door de bewindvoerder gelijktijdig aan [appellant] te worden toegezonden.
3.8.10.
Tot slot draagt het hof [appellant] op om eveneens
uiterlijk 30 augustus 2018het hof schriftelijk en inclusief alle onderliggende bescheiden, te informeren met betrekking tot de door hem alsdan ondernomen en zo mogelijk reeds gerealiseerde stappen tot het inschakelen van hulp bij het nakomen van zijn kernverplichtingen, bijvoorbeeld in de vorm van een budgetbeheer of beschermingsbewind, indien zijn schuldsaneringsregeling zou worden verlengd. Ongetwijfeld ten overvloede wijst het hof er voorts op dat [appellant] gehouden is in ieder geval alle verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling vanaf de datum van de mondelinge behandeling thans onverkort na te komen en te blijven komen.
3.8.11.
Eerst nadat de bewindvoerder en [appellant] , uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof hebben geïnformeerd zoals in r.o. 3.8.9. respectievelijk 3.8.10. van dit arrest is omschreven zal het hof, al dan niet na een nadere mondelinge behandeling, nader beslissen.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt thans derhalve aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.8.4. tot en met 3.8.11. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 30 augustus 2018, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.