In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2017. De appellant, die in beroep was gekomen, was eerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen het griffierecht dat door de griffier van de rechtbank in rekening was gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat artikel 29 lid 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) bepaalt dat er geen hogere voorziening is toegelaten tegen een beslissing die inhoudt dat iemand niet-ontvankelijk is verklaard. De appellant heeft geen redenen aangevoerd om van deze wettelijke regeling af te wijken. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2018 heeft de appellant verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij in een andere procedure zou worden gehoord, maar het hof heeft hem erop gewezen dat er geen beroep openstond tegen de beslissing van de rechtbank. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.