Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[Webshops] Webshops thodn [usenetprovider] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het verloop van de procedure
- de spoedappeldagvaarding, tevens houdende incidenteel verzoek tot schorsing executie;
- de akte houdende producties zijdens [usenetprovider] ;
- de memorie van antwoord tevens eiswijziging met producties zijdens BREIN;
- het tussenarrest van 5 december 2017 waarbij het hof op verzoek van BREIN een pleidooi heeft gelast;
- het pleidooi van 11 april 2018. Het standpunt van [usenetprovider] is bepleit door mr. Alberdingk Thijm en mr. S.C. van Schaik. Het standpunt van BREIN is bepleit door mr. D.J.G. Visser en mr. P. de Leeuwe. [usenetprovider] en BREIN hebben daarbij pleitnotities overgelegd. [usenetprovider] heeft verder de producties 17 tot en met 22 in het geding gebracht. BREIN heeft de producties 30 tot en met 42 in het geding gebracht.
2.De beoordeling
Uit het overzicht van deze klant valt af te leiden welke regels van het overgelegde uittreksel betrekking hebben op voornaam/initialen, achternaam, adres, huisnummer, woonplaats, postcode, telefoonnummer en emailadres. Dat is van belang in verband met de wijze waarop de volgende twee uittreksels gelezen moeten worden.
onder 3 primair:
Bewijslevering is daarbij als regel niet aan de orde. Verder behoeven grieven welke zijn gericht tegen bepaalde overwegingen waarmee [usenetprovider] het niet eens is, niet alle te worden besproken; het gaat uiteindelijk om de beslissing op de vorderingen van BREIN in eerste aanleg, zoals aangevuld in hoger beroep. Dit leidt ertoe dat het hof niet alle grieven zal bespreken doch zich zal concentreren op de vraag of de vorderingen toewijsbaar zijn.
In dit verband zijn onder meer relevant:
- de zorgvuldigheidsverplichtingen welke conform het arrest HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4019 (Lycos-Pessers) op [usenetprovider] zouden rusten
- art. 28 lid 9 tweede volzin Aw.
Bij de vraag of en in hoeverre [usenetprovider] redelijkerwijze in staat is die gegevens te verschaffen kan onderscheid worden gemaakt tussen het verleden (vordering sub 1) en de toekomst (vordering sub 2). Het hof abstraheert, vooralsnog, van de vraag of en in hoeverre [usenetprovider] tot het verschaffen van die gegevens in staat is. Verderop komt dat onderscheid alsnog aan de orde.
welkevan haar abonnees achter de hiervoor genoemde aliassen schuil gaan. Deze afhankelijkheid wordt in hoger beroep niet door BREIN weersproken.
BREIN heeft evenwel niet gevraagd om allerlei mogelijke gegevens van allerlei mogelijke inbreukmakers, maar heeft concreet gevraagd om gegevens van drie specifiek aangeduide uploaders, waarvan zij onbetwist heeft gesteld dat die uploaders vele beschermde werken illegaal hebben geüpload. In dit geval is de verstrekking van de gegevens dus noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de auteursrechthebbenden. Die belangen wegen hier zwaarder dan het belang van de genoemde inbreukmakers bij bescherming van de gevraagde persoonsgegevens.
Voorts is gesteld noch gebleken dat kwesties als vrijheid van meningsuiting of vrije nieuwsgaring in het geding zijn; de uploaders hebben niets anders gedaan dan beschermde werken geüpload.
Gelet op het voorgaande kan in beginsel aan [usenetprovider] een bevel tot het verstrekken van de identificerende gegevens met betrekking tot [alias 1] c.s. worden gegeven.
Gelet op de primaire grondslag van de vordering is dat evenwel niet aan de orde, nu reeds op basis van de regels zoals verwoord in het arrest Lycos-Pessers tot het oordeel als hiervoor verwoord gekomen kan worden.
Uit de niet weersproken uitleg volgt dat [usenetprovider] bij gebreke van de klant ID’s of IP-adressen ook de overige gegevens niet kon verstrekken. Weliswaar beschikte [usenetprovider] over een complete eigen klantenadministratie, het ging er juist om dat zij haar eigen klantadressen kon koppelen aan gegevens die alleen bij [hostingprovider 1] voorhanden waren.
Inmiddels is [hostingprovider 1] veroordeeld de klant ID’s aan [news] News te verstrekken (zie overweging 2.1.20). [hostingprovider 1] heeft die gegevens vervolgens aan [news] News verstrekt, die deze op haar beurt aan BREIN heeft verstrekt. Nadat [usenetprovider] de klant ID’s van BREIN had gekregen, heeft zij aan BREIN de klantgegevens verstrekt waar zij over beschikte. BREIN heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat [usenetprovider] voor zover dat voor haar mogelijk was, aan de veroordeling tot het verstrekken van de gegevens heeft voldaan. Voor zover dat niet mogelijk was dringt BREIN niet langer op naleving van dat - met een dwangsom versterkte - gebod aan.
:
Zij kan niet aan de veroordeling voldoen, omdat zij als reseller niet over de IP-adressen beschikt (grief 1).
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte de toets uit het arrest van de Hoge Raad uit de zaak Lycos/Pessers toegepast. Die toets geldt alleen als de tussenpersoon de gevraagde gegevens heeft (grief 2).
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat er voor BREIN geen minder ingrijpende mogelijkheid was; BREIN had [hostingprovider 1] zelf kunnen en moeten aanspreken
(grief 3).
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat het belang van BREIN zwaarder dient te wegen dan dat van [usenetprovider] . [usenetprovider] heeft er namelijk belang bij niet veroordeeld te worden tot iets wat zij niet kan (grief 4).
Dit verweer gaat niet op. Verschillende partijen - [usenetprovider] , [news] News, [hostingprovider 1] - waren betrokken bij de doorgifte van beschermde content. Uit een oogpunt van effectieve bescherming van de rechten van auteursrechthebbenden kan het niet zo zijn dat de aangesproken partij degene die de procedure instelt verwijst naar een van de andere bij de doorgifte betrokken partijen. De omstandigheid dat BREIN ook [news] News en/of [hostingprovider 1] had kunnen aanspreken betekent niet dat bij voorbaat gezegd kan worden dat deze als eersten aangesproken hadden moeten worden. [hostingprovider 1] beschikte over klant ID’s, IP-adressen en inloggegevens; [usenetprovider] beschikte over NAW gegevens die na verkregen informatie van [hostingprovider 1] aan adressen uit het eigen bestand van [usenetprovider] konden worden gekoppeld.
Onjuist is dat het opvragen van gegevens bij [hostingprovider 1] als een minder ingrijpende mogelijkheid zou moeten worden beschouwd. [hostingprovider 1] immers kende op haar beurt de NAW-gegevens weer niet. Grief 3 faalt.
Dat artikel ziet op het voeren van een administratie door een ieder die een bedrijf of zelfstandig beroept uitoefent, is een nadere uitwerking van art. 2:20 BW en heeft primair betrekking op vermogensrechtelijke verplichtingen. Niet naleving van deze verplichting kan strafrechtelijke consequenties hebben (artt. 336, 342 en 343 Sr.) en kan voorts aanleiding geven tot aansprakelijkstelling conform art. 2:248 lid 2 BW.
Bedoelde artikelen beogen, uiteindelijk, waarborgen te bieden ten behoeve van schuldeisers. Een individueel recht van een schuldeiser om in rechte te vorderen dat een ondernemer zijn boekhouding op een bepaalde wijze inricht kan daaraan niet worden ontleend. Dat geldt ook voor art. 3:15i BW. Daarbij komt dat de vordering zoals BREIN deze instelt het toepassingsgebied van art. 3:15i BW ver te buiten gaat, aangezien dit artikel ziet op de vermogenssituatie alsmede, naar aangenomen moet worden, erop ziet dat er voldoende waarborgen bestaan dat bij die onderneming bewaarde gegevens veilig zijn, maar geen grondslag biedt voor een eis dat alle gegevens waarbij BREIN baat zou kunnen hebben door [usenetprovider] zouden moeten worden bewaard.