ECLI:NL:GHSHE:2018:2823
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van vonnis inzake verkrachting met betrekking tot de op te leggen straf en vordering benadeelde partij
Op 9 juli 2018 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 13 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen Vught, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor verkrachting van de aangeefster. De rechtbank had ook de civiele vordering van de aangeefster volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd, waarbij de verdediging verzocht heeft om de vordering van de benadeelde partij te matigen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde straf van vier jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is.
Het hof heeft in zijn overwegingen bijzondere aandacht besteed aan de omstandigheden waaronder de verkrachting heeft plaatsgevonden, waaronder de manier waarop de verdachte toegang tot de woning van de aangeefster heeft verkregen en de bedreigingen die hij heeft geuit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen berouw heeft getoond en dat de aangeefster nog steeds de gevolgen van zijn daden ondervindt. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof de beslissing van de rechtbank bevestigd en de vordering van de benadeelde partij niet gematigd, aangezien deze niet inhoudelijk was betwist.