ECLI:NL:GHSHE:2018:2823

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
20-003226-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake verkrachting met betrekking tot de op te leggen straf en vordering benadeelde partij

Op 9 juli 2018 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 13 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen Vught, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor verkrachting van de aangeefster. De rechtbank had ook de civiele vordering van de aangeefster volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd, waarbij de verdediging verzocht heeft om de vordering van de benadeelde partij te matigen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde straf van vier jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is.

Het hof heeft in zijn overwegingen bijzondere aandacht besteed aan de omstandigheden waaronder de verkrachting heeft plaatsgevonden, waaronder de manier waarop de verdachte toegang tot de woning van de aangeefster heeft verkregen en de bedreigingen die hij heeft geuit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen berouw heeft getoond en dat de aangeefster nog steeds de gevolgen van zijn daden ondervindt. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof de beslissing van de rechtbank bevestigd en de vordering van de benadeelde partij niet gematigd, aangezien deze niet inhoudelijk was betwist.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003226-17
Uitspraak : 9 juli 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 oktober 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-865043-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren [in het jaar] 1986,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen Vught te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van verkrachting van [aangeefster] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de civiele vordering van [aangeefster] als benadeelde partij bij voormeld vonnis volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de rechtbank op vordering van de officier van justitie gelast dat de vrijheidsstraf in de zaak met v.i.-zaaknummer 99-000409-49, die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 260 dagen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit en is geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen. Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i.-zaaknummer 99-000409-99 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met inachtneming van de hierna te noemen aanvullingen.
Aanvullende bewijsoverweging
In hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe zijn de in eerste aanleg gevoerde verweren – te weten enerzijds betreffende de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en [getuige] en anderzijds betreffende de conclusies die uit het beschikbare DNA-materiaal al dan niet mogen worden getrokken – ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw naar voren gebracht.
Deze verweren vinden naar het oordeel van het hof hun weerlegging in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, alsmede in de bewijsmotivering van de rechtbank, waarmee het hof zich verenigt. Aldus behoeven deze verweren thans geen verdere bespreking.
Aanvullende overweging met betrekking de op te leggen straf
Door de verdediging is verweer gevoerd tegen de door de rechtbank opgelegde straf. Ter onderbouwing daarvan is – conform het pleidooi in eerste aanleg – aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, zoals opgelegd door de rechtbank, te zeer afwijkt van de LOVS-oriëntatiepunten (LOVS) en bovendien ook gelet op de concrete omstandigheden van het geval, te weten -kort samengevat- de aard van de verkrachting te hoog is.
Het hof overweegt dienaangaande, in aanvulling op hetgeen de rechtbank reeds met betrekking tot de op te leggen straf heeft overwogen, als volgt.
In de eerste plaats komt naar het oordeel van het hof bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid dat de verdachte niet alleen, zoals de rechtbank heeft overwogen, ’s avonds laat onder valse voorwendselen de woning van aangeefster is binnengedrongen, maar ook aan de omstandigheid dat hij dat kennelijk doelbewust en aan de hand van een vooropgezet plan heeft gedaan, waarbij hij heeft ingespeeld op de zogenaamde zwakke plek van aangeefster, te weten haar liefde voor katten. Verdachte heeft immers toegang gekregen tot de woning van aangeefster– alwaar zij zich veilig en onaantastbaar zou moeten kunnen voelen – door haar wijs te maken dat één van de katten die zij verzorgde overreden op straat lag.
Ook heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd met de dood als zij niet op zou houden met gillen of lawaai maken.
Tot slot heeft het hof vastgesteld dat aangeefster, blijkens haar slachtofferverklaring ter terechtzitting in hoger beroep, tot op heden de nadelige consequenties van het handelen van verdachte ondervindt, terwijl verdachte ook bij gelegenheid van die terechtzitting geen berouw heeft getoond en evenmin enig gevoel voor empathie met aangeefster.
Alles afwegende is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de duur van vier jaren, zoals ook door de advocaat-generaal gevorderd.
Al hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Aanvullende overweging met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [aangeefster]
Door de verdediging is verzocht de vordering van benadeelde partij [aangeefster] te matigen. Echter nu de civiele vordering door de verdediging niet inhoudelijk is betwist, ziet het hof noch in het pleidooi van de verdediging, noch anderszins aanleiding om te komen tot een andere beslissing dan de rechtbank.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. H.A.W. Vermeulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.E.J. Hendricksen, griffier,
en op 9 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.