ECLI:NL:GHSHE:2018:2820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
200.234.697_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die het verzoek tot beëindiging van het gezag had afgewezen, te vernietigen. De moeder had het eenhoofdig gezag over de kinderen, maar de Raad stelde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De kinderen stonden sinds 22 juli 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en waren sinds 23 november 2016 uit huis geplaatst. De moeder had een problematische relatie met de heer [ex-relatie van de moeder], waarin huiselijk geweld speelde, en de Raad betoogde dat de moeder onvoldoende leerbaar was en niet in staat om een veilige opvoedomgeving te bieden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2018 was de moeder niet aanwezig, maar haar advocaat pleitte voor het behoud van het gezag. De GI bevestigde dat de kinderen in een goede omgeving bij de gezinshuisouders waren geplaatst en dat de moeder niet in staat was om aan de opvoedingseisen te voldoen. Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen was verstreken en dat het belang van de kinderen voorop stond. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en beëindigde het gezag van de moeder, waarbij de GI werd benoemd tot voogd over de kinderen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 juni 2018
Zaaknummer : 200.234.697/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/235065/ FA RK 17-1667
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie [locatie] ,
appellant,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G.S.N. Asselbergs.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)).
Als informanten zijn aangemerkt:
- de heer [gezinshuisouder 1] en mevrouw [gezinshuisouder 2] (hierna te noemen: de gezinshuisouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 december 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2018, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het gezag van de moeder over de hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt beëindigd en dat de GI tot voogd over voornoemde minderjarigen wordt benoemd.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 april 2018, heeft de moeder verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en het verzoek tot beëindiging van het gezag af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- mr. Asselbergs namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
De gezinshuisouders zijn, met berichtgeving vooraf, evenmin ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.1.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. De moeder heeft de advocaat laten weten dat zij zich niet goed genoeg voelde om op de zittingsdag te verschijnen, maar dat zij wel bij een nadere mondelinge behandeling aanwezig wil zijn.
Het hof wijst het verzoek om aanhouding af, nu daartoe geen klemmende reden onderbouwd is aangevoerd.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 oktober 2017;
  • de brief van de gezinshuisouders aan de rechtbank, ingekomen ter griffie van het hof op 21 maart 2018;
  • de brief van de gezinshuisouders aan het hof, ingekomen ter griffie op 18 april 2018.
2.4.1.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting meegedeeld dat zij niet de beschikking heeft over de brief van de gezinshuisouders aan de rechtbank. Hierop is, gelet op de eisen van een goede procesorde, aan de advocaat een exemplaar van bedoelde brief overhandigd, opdat nog vόόr aanvang van de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak van de inhoud van deze brief kon worden kennis genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de in juni 2016 verbroken relatie van de moeder met de heer M.P.J. Swinkels zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna ook te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
tezamen hierna aangeduid als de kinderen.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 22 juli 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 juli 2018.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 23 november 2016 uit huis geplaatst. Sinds 13 december 2016 wonen zij bij de (hiervoor genoemde) gezinshuisouders.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen afgewezen.
3.4.
De raad kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
Beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen is in hun belang noodzakelijk.
Vast staat dat de moeder onvoldoende leerbaar is en niet in staat binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Toen de moeder met de kinderen in het Ouder en Kind huis van Plurijn verbleef, kon zij de zorg en de veiligheid van de kinderen al niet waarborgen. Na de uithuisplaatsing lieten de kinderen zeer zorgelijk gedrag zien, welk gedrag waarschijnlijk voortkomt uit onveilige gehechtheid, uit verwaarlozing en uit onvoldoende adequate aandacht en stimulans.
Het was niet mogelijk om de kinderen weer bij de moeder terug te plaatsen, onder meer omdat zij er voor koos om bij de heer [ex-relatie van de moeder] te gaan wonen. Inmiddels is de relatie tussen de moeder en de heer [ex-relatie van de moeder] verbroken, maar de raad is er niet gerust op dat de moeder bij deze keuze blijft. De moeder heeft laten zien de belangen en de veiligheid van de kinderen niet voorop te kunnen stellen.
De raad stelt dat het enkele feit dat aan de heer [ex-relatie van de moeder] de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd, niet de reden is geweest dat hij geen rol in het leven van de kinderen mocht spelen. Het huiselijk geweld tussen de moeder en de heer [ex-relatie van de moeder] in aanwezigheid van de kinderen in combinatie met de kwetsbaarheid van de kinderen was hier debet aan. In een andere procedure (geschil over een aanwijzing) heeft de moeder ter zitting bevestigd dat de heer [ex-relatie van de moeder] overmatig alcohol gebruikte en agressief gedrag jegens haar vertoonde.
De kinderen zijn kwetsbaar en nog jong. Zij beginnen zich te hechten aan de gezinshuisouders. De aanvaardbare termijn is verstreken.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het ging goed met de moeder en kinderen tijdens hun verblijf bij Plurijn. De kinderen zijn uithuisgeplaatst, omdat de moeder na haar vertrek bij Plurijn nergens naartoe kon. De moeder begrijpt dat er destijds zorgen waren over de kinderen, maar niet in zodanige mate als de raad stelt. De uithuisplaatsing is traumatisch geweest voor de kinderen.
Er had aan thuisplaatsing van de kinderen moeten worden gewerkt. De moeder betwist dat er voortdurend sprake is geweest van huiselijk geweld van de zijde van de heer [ex-relatie van de moeder] . Ter zitting in een andere procedure heeft de moeder in een opwelling onaardige dingen gezegd over haar relatie met de heer [ex-relatie van de moeder] . Die relatie is inmiddels verbroken.
De moeder betwist dat zij niet leerbaar is. Zij is - zo nodig met hulp - in staat om zelf voor de kinderen te zorgen. Dit blijkt ook uit de bevindingen van AnaCare. De moeder volgt EMDR-therapie om haar trauma’s uit het verleden te verwerken.
Dat de kinderen teveel gehecht zouden zijn aan de gezinshuisouders is geen reden om hen niet weer terug te plaatsen bij de eigen ouders. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. Een gezagsbeëindiging is prematuur.
3.7.
De GI heeft ter zitting - in het kort - het volgende verklaard.
De kinderen hebben veel meegemaakt. Dat de heer [ex-relatie van de moeder] geen contact met de kinderen mocht hebben, had te maken met het huiselijk geweld tussen de moeder en de heer [ex-relatie van de moeder] .
In het Ouder Kind huis conformeerde de moeder zich niet aan de behandelafspraken.
De moeder is onvoldoende voorspelbaar en niet in staat grenzen te stellen. Bij de bezoekcontacten kan zij moeilijk aansluiten bij de kinderen.
De kinderen zitten op een goede plek bij de gezinshuisouders.
3.8.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.1.
Het hof stelt voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag waar hij verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een redelijke termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
3.8.2.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van het hof gebleken dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken.
De kinderen staan sinds 22 juli 2016 onder toezicht van de GI. Toen zij onder toezicht werden gesteld, woonde de moeder met [minderjarige 1] in een ouder en kind huis van Plurijn. De moeder was zwanger van [minderjarige 2] . In het ouder en kind huis werd de moeder ondersteund bij de opvoeding en werd zij behandeld voor haar persoonlijke problematiek. De moeder heeft een verstandelijke beperking en zij kampt met borderline problemen. De reden voor de ondertoezichtstelling was een bedreiging van de emotionele ontwikkeling van de kinderen en een onveilige opvoedomgeving. [minderjarige 1] is blootgesteld geweest aan huiselijk geweld en heeft te lijden gehad van de onvoorspelbaarheid van de moeder. De moeder had daarnaast veel last van stress en spanning, wat schadelijk was voor de ontwikkeling van de toen nog ongeboren [minderjarige 2] .
In november 2016 weigerde de moeder zich nog langer te conformeren aan de behandelafspraken met het ouder en kind huis. Zij is daar weggegaan en bij de heer [ex-relatie van de moeder] ingetrokken. De moeder heeft de kinderen ondergebracht bij de grootvader van moederszijde, met wie de kinderen niet vertrouwd waren. De GI heeft de moeder de gelegenheid geboden om met de kinderen terug te keren naar het ouder en kind huis, maar daarvan heeft de moeder geen gebruik gemaakt. Zij heeft er voor gekozen om bij de heer [ex-relatie van de moeder] te blijven wonen. Na twee weken zijn de kinderen overgeplaatst naar een pleeggezin. Daar moesten ze na ruim een week weg, omdat het gedrag van [minderjarige 1] voor de pleegouders niet te hanteren was. Op 13 december 2016 zijn de kinderen bij de gezinshuisouders gaan wonen.
In het begin van de plaatsing in het gezinshuis lieten de kinderen zeer zorgelijk gedrag zien. [minderjarige 1] was tegendraads, gilde veel en was moeilijk bereikbaar. [minderjarige 2] weerde lichamelijk contact af en was in zichzelf gekeerd. Zij had een ontwikkelingsachterstand van vier maanden. Tijdens en na de bezoeken van de moeder vertoonden de kinderen gedrag dat past bij onveilige gehechtheid en angst.
Uit de stukken blijkt dat alle twee de kinderen in het gezinshuis een goede ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zij hebben geprofiteerd van de geboden structuur en adequate pedagogische begeleiding en stimulans door de gezinshuisouders. Echter, blijkens het raadsrapport zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds kwetsbare kinderen, op wie de gebeurtenissen uit het verleden een forse negatieve invloed hebben gehad, al kunnen ook kind eigen factoren een rol spelen.
3.8.3.
De kinderen, die nog jong zijn, wonen al ruim anderhalf jaar niet meer bij de moeder, hebben op hun jonge leeftijd al veel meegemaakt en op verschillende plekken gewoond, hetgeen van grote invloed is geweest op hun hechting. De kinderen hebben gezien hun verleden behoefte aan continuïteit, veiligheid en een voorspelbare omgeving. Gebleken is dat de gezinshuisouders deze omgeving kunnen bieden aan de kinderen. Zij hebben daar een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn zich aan het hechten aan de gezinshuisouders.
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat de moeder niet in staat is de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden en voor hen te zorgen. Mede door haar persoonlijke problematiek is de moeder onvoldoende leerbaar gebleken. De moeder heeft in de risicovolle relatie met de heer [ex-relatie van de moeder] , waar huiselijk geweld speelde, keuzes gemaakt die niet in het belang van de kinderen zijn geweest. Ter zitting in hoger beroep is namens de moeder beaamd dat er sprake is geweest van meer dan één geweldsincident tussen haar en de heer [ex-relatie van de moeder] . Over de risico’s die aan de relatie met de heer [ex-relatie van de moeder] verbonden waren is de moeder in ieder geval niet geheel transparant geweest, gelet op haar uitlatingen ter zitting van de rechtbank in de geschillenprocedure.
De bevindingen van Ana Care, waaruit zou moeten blijken dat de moeder goed kan aansluiten bij de behoefte van haar jongste kind [minderjarige 3] , zijn van onvoldoende gewicht om het hof tot een ander oordeel te brengen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee andere kinderen met een belast verleden. Het hof tekent hierbij overigens nog aan dat ook [minderjarige 3] inmiddels uit huis is geplaatst. De stelling van de moeder dat zij de kinderen tijdens de opname in het ouder en kind huis goed heeft verzorgd, is door de GI gemotiveerd weersproken en staat derhalve niet vast. De GI heeft in dit verband verklaard dat de moeder op praktisch gebied een goede huisvrouw was, maar dat haar opvoedvaardigheden tekort schoten.
Met de raad is het hof van oordeel dat terugplaatsing van de kinderen bij de moeder - ook op termijn - gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen en hun beginnende gehechtheid aan de gezinshuisouders, een groot risico voor het welbevinden van de kinderen met zich zou brengen en negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor hun gevoel van veiligheid en voor hun ontwikkeling.
Het hof is gelet daarop bovendien van oordeel dat het belang van een voortgezette hechting van de kinderen bij de gezinshuisouders zwaarder is komen te wegen dan het belang van de moeder bij hereniging en daarmee bij voortduring van het ouderlijk gezag, te meer nu de moeder tegenover de kinderen blijft uitdragen dat zij weer thuis komen wonen, hetgeen belastend voor hen is. Het is voor de kinderen van belang dat er rust, stabiliteit en duidelijkheid komt omtrent hun situatie.
De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, hebben mede vanwege de individuele problematiek van de moeder, niet geleid tot een reëel perspectief op terugkeer van de minderjarige naar haar. Aan de stelling van de moeder dat er onvoldoende zicht is op haar opvoedingsmogelijkheden, los van de heer [ex-relatie van de moeder] , gaat het hof gelet op het voorgaande voorbij.
3.8.4.
Gezien voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen is voldaan en deze maatregel in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen, het gezag van de moeder beëindigen en de gecertificeerde instelling belasten met de voogdij.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
6 december 2017,
en opnieuw recht doende:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma - Beversluis en M.L.F.J. Schyns en is op 28 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.