In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen. De moeder, hierna aangeduid als appellante, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 september 2017 aangevochten. In die beschikking was het gezag van de moeder beëindigd en was de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (GI) tot voogdes benoemd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de verzoeken tot beëindiging van het gezag over haar kinderen af te wijzen.
De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 15 maart 2018 en werd voortgezet op 22 mei 2018. Tijdens deze zittingen zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, wat zij ook heeft gedaan. De moeder betwistte dat zij niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kinderen te dragen en voerde aan dat zij nooit een eerlijke kans heeft gekregen.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], kwetsbare kinderen zijn met een belast verleden. [minderjarige 1] staat sinds 2004 onder toezicht van de GI en is sinds 2008 uithuisgeplaatst. [minderjarige 2] is in 2011 uit huis geplaatst wegens huiselijk geweld. Het hof oordeelde dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden, omdat de kinderen niet de structuur en voorspelbaarheid konden krijgen die zij nodig hebben. De moeder heeft niet kunnen aantonen dat zij in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.