ECLI:NL:GHSHE:2018:2816

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
200.230.123_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige kinderen na langdurige uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen. De moeder, hierna aangeduid als appellante, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 september 2017 aangevochten. In die beschikking was het gezag van de moeder beëindigd en was de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (GI) tot voogdes benoemd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de verzoeken tot beëindiging van het gezag over haar kinderen af te wijzen.

De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 15 maart 2018 en werd voortgezet op 22 mei 2018. Tijdens deze zittingen zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, wat zij ook heeft gedaan. De moeder betwistte dat zij niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kinderen te dragen en voerde aan dat zij nooit een eerlijke kans heeft gekregen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], kwetsbare kinderen zijn met een belast verleden. [minderjarige 1] staat sinds 2004 onder toezicht van de GI en is sinds 2008 uithuisgeplaatst. [minderjarige 2] is in 2011 uit huis geplaatst wegens huiselijk geweld. Het hof oordeelde dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden, omdat de kinderen niet de structuur en voorspelbaarheid konden krijgen die zij nodig hebben. De moeder heeft niet kunnen aantonen dat zij in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 juni 2018
Zaaknummer : 200.230.123/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/238353 / FA RK 17-2810
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Kraimi,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI);
- de heer [pleegvader] en mevrouw [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige 2] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 21 december 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken tot beëindiging van het gezag over de kinderen [jongmeerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling is aangevangen op 15 maart 2018. De zaak is op die datum niet inhoudelijk behandeld, omdat de minderjarige [minderjarige 1] , die haar mening aan het hof kenbaar wilde maken, door miscommunicatie niet was verschenen.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 22 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kraimi;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De pleegouders van [minderjarige 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 9 januari 2018;
  • de brief met bijlagen van de GI van 30 januari 2018;
  • de brief van de GI van 10 april 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 8 mei 2018.
2.4.1.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij de hiervoor vermelde brieven van de GI niet heeft ontvangen. Aan de advocaat is, gelet op de eisen van een behoorlijke procesorde, een exemplaar van bedoelde brieven ter hand gesteld, waarna een leespauze is ingelast. Vervolgens is het onderhavige appel inhoudelijk behandeld.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn - onder meer - geboren:
- [jongmeerderjarige] (hierna te noemen: [jongmeerderjarige] ), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
3.2.
[jongmeerderjarige] is op [geboortedatum] 2018 meerderjarig geworden. De moeder heeft daarom geen belang meer bij haar verzoek in hoger beroep voor zover dit ziet op [jongmeerderjarige] . In zoverre zal dit verzoek dan ook worden afgewezen.
3.3.
[minderjarige 1] staat sinds september 2004 onder toezicht van de GI en is sinds 2008 uithuisgeplaatst. [minderjarige 1] woont sinds 27 maart 2018 in een behandelgroep van Bijzonder Jeugdwerk Brabant.
[minderjarige 2] staat sinds april 2011 onder toezicht van de GI en sindsdien is zij ook uithuisgeplaatst. Zij verblijft bij de pleegouders.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogdes over de kinderen benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder betwist dat zij niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Zij heeft geen eerlijke kans gehad. De moeder is steeds tegengewerkt door de gezinsvoogden van de GI, die ook de rechtbank bewust onjuist hebben geïnformeerd en de kinderen onder druk hebben gezet om tegen haar te verklaren.
De moeder is degene geweest die meermaals diverse zorgen omtrent de kinderen heeft gemeld, met welke informatie door de gezinsvoogden niets werd gedaan.
De kinderen hebben een goede band met de moeder. Het staat niet vast dat hun opvoedperspectief niet bij de moeder ligt. Er is nooit op een zorgvuldige wijze naar een thuisplaatsing toegewerkt.
De moeder heeft altijd haar toestemming gegeven voor belangrijke beslissingen over de kinderen.
3.7.
De GI voert bij brief van 30 januari 2018 respectievelijk 10 april 2018, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Gezagsbeëindiging is aangewezen, nu het toekomstperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt en de kinderen duidelijkheid nodig hebben.
[minderjarige 1] heeft op veel verschillende plekken gewoond en zij kampt met een hechtingsstoornis. Zij heeft een ambivalent contact met de moeder. Over [minderjarige 1] zijn veel zorgen, ook in relatie tot jongens. Ook op school gaat het niet heel goed.
[minderjarige 2] is getuige geweest van huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder en heeft speltherapie om haar angsten een plaats te geven. Zij heeft op eigen verzoek begeleid bezoek met de moeder. De moeder is vele bezoekafspraken niet nagekomen. [minderjarige 2] heeft een goed contact met de pleegouders.
3.8.
De raad bepleit ter zitting bekrachtiging van de bestreden beschikking. Er is geen perspectief meer op terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Beëindiging van het gezag van de moeder biedt duidelijkheid. Ook weigert de moeder soms mee te werken aan belangrijke beslissingen aangaande de kinderen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat is voldaan aan de eerste beëindigingsgrond.
3.9.3.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn kwetsbare kinderen met een belast verleden doordat zij een instabiele, onveilige en onrustige thuissituatie bij de moeder hebben gekend.
[minderjarige 2] is in april 2011 uit huis geplaatst wegens huiselijk geweld. Dit huiselijk geweld vond plaats tussen de moeder en haar toenmalige vriend en [minderjarige 2] is hiervan getuige geweest. Uit het raadsrapport blijkt dat er bij [minderjarige 2] sprake is van problemen op sociaal-emotioneel gebied. Sinds februari 2017 volgt ze speltherapie om haar trauma’s uit het verleden te verwerken.
[minderjarige 2] verblijft ruim zeven jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin. Zij is hier goed gehecht, heeft een goed contact met de pleegouders en maakt een positieve ontwikkeling door. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [minderjarige 2] dat deze positieve ontwikkeling kan worden voortgezet en dat er duidelijkheid komt over haar opvoedingsperspectief. Uit het rapport van de raad blijkt dat [minderjarige 2] last heeft van (de zittingen met betrekking tot) de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat dit bij haar voor onzekerheid zorgt omtrent haar verblijf in het pleeggezin. Nu [minderjarige 2] inmiddels al ruim zeven jaar in het huidige pleeggezin verblijft en zij hier goed is gehecht, is het hof met de raad van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder weer zelf de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige 2] kan dragen inmiddels ruimschoots is overschreden, hetgeen ertoe dient te leiden dat de huidige situatie wordt bestendigd.
[minderjarige 1] is al ongeveer tien jaar uit huis geplaatst. Zij heeft in veel verschillende pleeggezinnen en leefgroepen gewoond. In maart 2018 is [minderjarige 1] overgeplaatst naar een leefgroep van Bijzonder Jeugdwerk Brabant in verband met de veiligheid betreffende haar contacten met jongens. [minderjarige 1] kampt met een forse hechtingsstoornis. De raad en de GI maken zich grote zorgen over haar. [minderjarige 1] heeft een ambivalente relatie met de moeder, die wispelturig is en wisselend in haar emoties. Het hof acht het van belang dat [minderjarige 1] in de komende periode van ruim een jaar op een goede manier kan toewerken naar meerderjarigheid en zelfstandigheid, waarbij zij niet afhankelijk zal zijn van de gemoedstoestand van de moeder voor eventueel noodzakelijke toestemming. Het hof acht, gelet op de voorgeschiedenis zoals die onder meer blijkt uit het raadsrapport van 12 juli 2017, het risico te groot dat [minderjarige 1] in geval de moeder haar gezag behoudt wordt belemmerd in het zetten van de benodigde stappen richting zelfstandigheid.
Een goede samenwerking met de gezinsvoogd is voor [minderjarige 1] zeer van belang bij haar groei naar meerderjarigheid. In dit licht gaat het hof er van uit dat de GI aan de wens van [minderjarige 1] voor een nieuwe gezinsvoogd serieus aandacht geeft.
3.9.4.
Bij het voorgaande komt dat het perspectief op een thuisplaatsing ontbreekt. Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat de moeder de kinderen niet binnen een aanvaardbare termijn kan bieden wat zij - gezien hun belaste verleden - nodig hebben aan structuur en voorspelbaarheid. De GI heeft ter zitting benadrukt dat de houding van de moeder een zorgpunt blijft. Zij is wisselvallig in haar emoties en komt afspraken in de regel slecht na, terwijl het voor de kinderen van belang is dat er duidelijkheid is. Geprobeerd is om [jongmeerderjarige] thuis te plaatsen, maar deze plaatsing is na een zeer korte periode mislukt. Het hof verwacht niet dat de moeder de thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel aankan, temeer niet nu niet of onvoldoende door de moeder is betwist dat, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking waarvan beroep (in r.o. 6.5.) heeft overwogen, [jongmeerderjarige] het minste vroeg van de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Gezien het voorgaande is een thuisplaatsing bij de moeder niet meer aan de orde en zijn een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen af te wenden, te meer nu de moeder tegenover de kinderen blijft aangeven dat zij nog naar huis kunnen komen. Dit is belastend voor de kinderen en schaadt hun ontwikkeling.
De stelling van de moeder dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen en dat zij is tegengewerkt door de gezinsvoogden leidt, wat hier ook van zij, niet tot een ander oordeel, aangezien het belang van de kinderen bij duidelijkheid, de hechting van [minderjarige 2] in het pleeggezin en de zekerheid voor [minderjarige 1] dat de GI in samenspraak met haar belangrijke beslissingen voor haar kan nemen ongeacht de toestand waarin de moeder verkeert, zwaarder wegen dan het belang van de moeder bij het behoud van haar gezag.
Dit alles maakt dat de beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen noodzakelijk is. De grief van de moeder slaagt dan ook niet.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
21 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma - Beversluis en M.L.F.J. Schyns en is op 28 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.