ECLI:NL:GHSHE:2018:2813

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
200.187.394_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van een overeenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar vorderingen tegen [geïntimeerde] zijn afgewezen. [appellante] vorderde onder andere een schadevergoeding van € 7.800,-- en een schadevergoeding op te maken bij staat, op basis van wanprestatie en onrechtmatige daad door [geïntimeerde] als bestuurder van de Stichting. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet mocht verwachten dat de Stichting zich zou verbinden aan de toelating van de drie praktijken tot specifieke terreinen van de revalidatiegeneeskunde, en dat de stelling van [appellante] over een huurovereenkomst onvoldoende was onderbouwd.

In hoger beroep heeft [appellante] grieven ingediend, waaronder de stelling dat de overeenkomst met de Stichting niet op de juiste datum was ondertekend en dat er een nadere overeenkomst was gesloten via e-mailcorrespondentie. Het hof heeft de feiten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de Stichting geen wanprestatie heeft gepleegd door de drie praktijken zonder beperking toe te laten tot de revalidatiegeneeskunde. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet persoonlijk aansprakelijk is voor de handelingen van de Stichting, en dat [appellante] niet voldoende feiten heeft gesteld ter onderbouwing van haar claims.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de verantwoordelijkheden van bestuurders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.394/01
arrest van 3 juli 2018
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.A.M. Simons te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 november 2015, door de rechtbank Zeeland -West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/283557/HAZA 14-446)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellante] oefent een praktijk uit op het gebied van fysiotherapie en revalidatiegeneeskunde met verschillende vestigingen in [provincie] .
b) [geïntimeerde] was vanaf de oprichting op 12 december 2012 tot januari 2014 één van de drie bestuurders van de Stichting [stichting] (hierna te noemen: de Stichting). [geïntimeerde] was alleen/zelfstandig bevoegd de Stichting te vertegenwoordigen. De Stichting had verschillende locaties in Nederland en moest voorzien in de behoefte aan medisch specialistische patiëntenzorg in (poli)kliniek- en/of dagbehandeling, in het bijzonder revalidatiezorg.
c) [appellante] en de Stichting hebben eind 2012 dan wel begin 2013 onderhandeld over de uitvoering door [appellante] (als opdrachtnemer) van revalidatiegeneeskundige behandelingen voor de Stichting (als opdrachtgever). Daarbij is de modelovereenkomst ter sprake gekomen die de Stichting hanteerde. Bij die modelovereenkomst bevindt zich een bijlage 2, houdende een concurrentiebeding. Dat beding houdt het volgende in:
“Opdrachtnemer heeft inspraak in een tevoren afgebakend gebied over eventuele nieuwe te contracteren opdrachtnemers.Opdrachtgever zal opdrachtnemer betrekken in de keuze dit gebied zelf te exploiteren, dan wel dit gebied door een andere opdrachtnemer te laten exploiteren.
Opdrachtnemer heeft een beslissende stem in het toelaten van nieuwe opdrachtnemers in een straal van 10 km rond haar praktijken (hoofdvestiging en dependances).
Opdrachtgever en opdrachtnemer voeren ten alle tijden overleg over nieuwe of geïnteresseerde opdrachtnemers in een straal van 10 km rond de praktijken (….) van de opdrachtnemer.
Opdrachtnemer is akkoord bij aanvang van deze overeenkomst met de volgende collega opdrachtnemers in haar regio:
Praktijk A:
Praktijk B:
Praktijk C:”.
d) [appellante] heeft voorgesteld dat zij inspraak zou hebben over eventuele nieuwe te contracteren opdrachtnemers in een straal van 30 km rond haar (toenmalige en toekomstige) praktijken en dat zij een beslissende stem zou hebben over opdrachtnemers in een straal van 20 km rond die praktijken.
e) Blijkens een e-mail van de Stichting van 18 februari 2013 ontving [appellante] toen de definitieve versie van het contract met bijlagen. Daarin is de onder c) genoemde straal van 10 km gewijzigd in (steeds) 25 km. Tot de laatste alinea is de modelovereenkomst niet gewijzigd. Als laatste alinea is in (bijlage 2 van) deze overeenkomst vermeld:
“Opdrachtnemer is akkoord bij aanvang van deze overeenkomst met toetreding van de volgende collega, mits er vooraf overleg is tussen Opdrachtgever en Opdrachtnemer, voordat aangevangen wordt met dit construct bij deze collega:- [praktijk 1] , [plaats 1][tussen partijen staat vast dat hier [plaats 2] dient te staan]
-
[praktijk 2] , [plaats 3] ;
- [praktijk 3] , [plaats 1] .”hierna te noemen: de drie praktijken].
f) Een e-mail van [appellante] aan de Stichting van 24 februari 2013 houdt onder meer in:
“Bijlage 2 is gezien de situatie in [provincie] toch echt wel heel anders dan in [plaats 4] of zo. Minder mensen over meer m2 verspreid dus groter concurrentiegebied om eea rendabel te maken gerechtvaardigd. Vandaar nogmaals mijn bijlage 2 opgestuurd; graag deze bijlage 2 aan mijn specifieke contract dus aanpassen conform geschrevene in bijlage 2 word file (bijlage met mijn aanpassingen bijgesloten). Akkoord?!”
g) Als antwoord op laatstgenoemde e-mail houdt een e-mail van [geïntimeerde] aan [appellante] d.d. 24 februari 2013 onder meer in:
“- de bijlage 2: dat regel ik en is mijn verantwoording
[bedrijf 1] is groot kunnen worden doordat we elkaar allemaal de handel gunnen. Ik gun dat jou in [plaats 5] , terwijl ikzelf in (mijn oude) praktijk in [plaats 3] het niet doe. Waarom niet: omdat jij dit beter kan dan [bedrijf 2] . Ik leef van abbonnementen, daarvan kan ik mooie dingen doen, dingen die je nu ervaart in de vorm van het aanbieden van Revalidatiegeneeskunde.
Ik kan heel helder zijn over de Revalidatie in [provincie] :
- dat is jouw praktijk in [plaats 5] , en je mag het aanbieden in al je andere (toekomstige) praktijken.
- ik wil wel specifieke afspraken maken over je communicatie-uitingen in [plaats 2] . Dat moet sowieso in samenspraak gaan met [praktijk 1] . IK WIL GEWOON GEEN LANDJE PIK. Misschien dat ik in de toekomst samen met [medewerker praktijk 3] van [praktijk 3] in [plaats 1] op kleine schaal voor hun specifieke clientele revalidatie aan wil bieden. Dat is een misschien, maar die kans wil ik voor die jongens wel open laten. Hetzelfde geldt voor [medewerker praktijk 2] mbt [praktijk 2] . Hij geeft goede contacten met de cardiologen van [locatie] . [medewerker praktijk 2] ziet het zitten om specifieke cardiorevalidatie aan te bieden.
Bovenstaande is alles wat [provincie] aangaat.
Jij je handel.
[medewerker praktijk 2] zijn cardiohandel
[praktijk 1] hun geriatrische en kinderreva handel
[medewerker praktijk 3] en [derde] hun [plaats 1] handel.
(….) Het contract wil ik donderdag tekenen. Samen moeten we kijken of uit bovenstaande heel specifiek de bijlage 2 kunnen maken.
Wanneer je akkoord bent met bovenstaande kan ik dit iig al verwerken in de bijlage en kan daar ook een handtekening onder.”
h) De antwoord e-mail van [appellante] d.d. 25 februari 2013 houdt onder meer in:
“Prima, daar kan ik goed mee leven inderdaad!
Da’s duidelijke, open en wat mij betreft ook heel eerlijke en naar iedereen uitlegbare taal. En van die combinatie in communicatie hou ik, bedankt!
Wat mij betreft plak en knip je onderstaande in zijn geheel in bijlage 2, dan is dat maar duidelijk voor iedereen en voor geen andere uitleg meer vatbaar!”
i. i) De onder e) genoemde definitieve versie van het contract is zonder dat daarin wijzigingen waren aangebracht op 28 februari 2013 door [appellante] ondertekend. De overeenkomst was toen al door het bestuur van de Stichting getekend.
j) De Stichting heeft in 2013 met de drie praktijken overeenkomsten gesloten waarbij deze zonder enige beperking werden toegelaten tot de revalidatiegeneeskunde.
3.2.
[appellante] heeft [geïntimeerde] voor de rechtbank doen dagvaarden. Zij heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van
1. € 7.800,-- en
2. schadevergoeding op te maken bij staat.
Aan de vordering sub 1. heeft [appellante] wanprestatie door [geïntimeerde] bij de uitvoering van een overeenkomst van bruikleen ten grondslag gelegd.
Aan de vordering sub 2. heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] als bestuurder van de Stichting onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld. [geïntimeerde] heeft volgens [appellante] , ondanks de inhoud van bijlage 2 bij de tussen de Stichting en [appellante] gesloten overeenkomst, de praktijken [praktijk 1] , [praktijk 2] en [praktijk 3] bij overeenkomst toegelaten tot de algemene revalidatiegeneeskunde, en niet slechts tot het specialisme dat aan het slot van bijlage 2 bij de overeenkomst tussen de Stichting en [appellante] is vermeld. Hiervan valt [geïntimeerde] een ernstig persoonlijk verwijt te maken omdat hij als bestuurder van de Stichting bewerkstelligde dat de Stichting wanprestatie jegens [appellante] pleegde. Bovendien wist [geïntimeerde] dat de Stichting voor de schade van [appellante] geen verhaal bood, aldus [appellante] .
Daarnaast stelde [appellante] dat zij met [geïntimeerde] voor vijf jaar een huurovereenkomst had gesloten met betrekking tot de verhuur aan [geïntimeerde] van drie kamers in een door [appellante] aangekochte praktijkruimte en tegen een huurprijs van € 800,-- per kamer per maand. [geïntimeerde] is deze overeenkomst niet nagekomen, aldus [appellante] .
3.2.1.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellante] afgewezen. Wat betreft vordering 2. overwoog de rechtbank daartoe dat [appellante] aan de e-mailcorrespondentie van 24 en 25 februari 2013 niet de verwachting mocht ontlenen dat de Stichting zich bij de overeenkomst verbond de drie praktijken slechts toe te laten tot de specifieke, in de e-mail van [geïntimeerde] van 24 februari 2013 genoemde, terreinen van de revalidatiegeneeskunde toe te laten.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat [appellante] haar stelling dat tussen partijen een huurovereenkomst is gesloten onvoldoende had onderbouwd.
3.4.
Tegen de afwijzing van vordering 1. heeft [appellante] niet gegriefd. Die vordering is daarom niet in het geding in hoger beroep betrokken.
3.5.
Met grief I betoogt [appellante] dat, anders dan de rechtbank vaststelde, ( [appellante] wel maar) de Stichting de overeenkomst niet op 28 februari 2013 (maar op een eerder moment) heeft ondertekend. Hoe dit ook zij, tot een andere beslissing leidt de grief niet. Het hof heeft overigens de feiten opnieuw en met inachtneming van het in de toelichting op de grief gestelde, voor zover onweersproken, weergegeven.
3.6.
Met grief II betoogt [appellante] dat zij met de Stichting in de e-mailcorrespondentie van 24 en 25 februari 2013 een nadere overeenkomst heeft gesloten. Deze hield in dat, kort gezegd, [appellante] slechts akkoord ging met de toelating van de drie praktijken voor de aldaar genoemde specifieke terreinen van de revalidatiegeneeskunde. [geïntimeerde] heeft evenwel namens de Stichting deze praktijken toegelaten tot de algemene revalidatiegeneeskunde.
3.6.1
In het midden kan blijven of, zoals [appellante] in hoger beroep aanvoert, door de e-mailcorrespondentie een nadere overeenkomst is gesloten. Het gaat om de vraag of tussen [appellante] en de Stichting een dusdanige overeenkomst bestond dat de Stichting wanprestatie heeft gepleegd door de drie praktijken zonder beperking toe te laten tot de revalidatiegeneeskunde en, zo ja, of [geïntimeerde] daarvoor als bestuurder van de Stichting persoonlijk aansprakelijk is. Voor de beantwoording van het eerste deel van deze vraag is beslissend welke zin [appellante] en de Stichting aan het schriftelijk vastgelegde concurrentiebeding (bijlage 2) en de e-mailcorrespondentie in de gegeven omstandigheden mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.6.2.
[appellante] stelt dat de partijen met de overeenkomst bedoeld hebben, voor zover nodig met afwijking van het bepaalde in bijlage 2 daarbij, dat de Stichting met de drie praktijken weliswaar een overeenkomst zou kunnen sluiten, maar dat de Stichting die praktijken daarbij alleen zou mogen toelaten voor de revalidatiegeneeskunde op de onder g) genoemde specifieke terreinen. Voor [praktijk 1] te [plaats 2] was dat de geriatrische en kinderrevalidatie, voor [praktijk 2] te [plaats 3] de cardiorevalidatie en voor [praktijk 3] in [plaats 1] alleen de daar op dat moment reeds bestaande activiteiten. Dit volgt uit de e-mail van 24 februari 2013 van [geïntimeerde] genoemd onder 3.1.g., aldus [appellante] .
[geïntimeerde] betwist de uitleg van [appellante] en stelt dat de opsomming in zijn voornoemde e-mail uitsluitend bedoeld was om aan te geven waarin de drie praktijken gespecialiseerd zijn.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat de overeenkomst overeenkomstig het standpunt van [geïntimeerde] moet worden uitgelegd en grondt dit oordeel op het navolgende.
Naar aanleiding van de inhoud van bijlage 2 bij de modelovereenkomst hebben partijen overlegd over de straal waarbinnen [appellante] inspraak dan wel een beslissende stem zou hebben wat betreft het contracteren van nieuwe opdrachtnemers door de Stichting. Die straal was 10 km, [appellante] stelde voor daar 30 respectievelijk 20 km van te maken (zie 3.1.d.) en in de definitieve overeenkomst, die ter ondertekening aan [appellante] werd gezonden, is de straal gesteld op 25 km. [appellante] heeft blijkens zijn e-mail van 24 februari 2013 genoemd onder 3.1.g. opmerkingen gemaakt over een “
groter concurrentiegebied om eea rendabel te maken”. Voorts heeft zij in die e-mail verzocht haar eigen bijlage 2 aan haar contract aan te passen. Het hof neemt, bij gebreke van andersluidende stellingen van [appellante] , aan dat [appellante] daarmee doelde op haar voorstel genoemd onder 3.1.d. en de bijlage 2 die zij in dat verband (met digitale wijzigingen) had toegezonden aan [geïntimeerde] en die zij als (onderdeel van) productie 2 bij inleidende dagvaarding heeft overgelegd. In die bijlage 2 rept [appellante] slechts over de straal (die zij vergroot wenst te zien naar 30, respectievelijk 20 km). Enige wens van [appellante] met betrekking tot een beperking van de soort werkzaamheden van de praktijken
“A., B. en C.”( in de definitieve overeenkomst: de drie praktijken), met de toetreding waarvan [appellante] zich in bijlage 2 akkoord verklaart, is daarin niet te lezen. Integendeel, als voorstel van [appellante] wordt als praktijk A al [praktijk 1] [plaats 2] toegevoegd.
Uit deze omstandigheden, waarbij het hof ook betrekt het feit dat [appellante] de definitieve, ter tekening opgestuurde, overeenkomst na de e-mailwisseling van 24 en 25 februari 2013 zonder verdere wijzigingen heeft ondertekend, volgt de door [appellante] verdedigde uitleg van de overeenkomst geenszins. Met name kan uit die omstandigheden niet afgeleid worden dat [geïntimeerde] met de enkele vermelding in zijn e-mail van 24 februari 2013 van de speciale terreinen van de revalidatiegeneeskunde waarop de drie praktijken werkzaam waren, een beperking voor de Stichting beoogd heeft in haar mogelijkheden om op andere terreinen met de drie praktijken overeenkomsten te sluiten. De uitleg die [geïntimeerde] aan die vermelding geeft, komt het hof in het licht van het voorgaande juist voor.
3.6.4.
Dit alles brengt met zich dat de Stichting door het sluiten van de overeenkomsten met de drie praktijken geen wanprestatie jegens [appellante] heeft gepleegd. [geïntimeerde] is derhalve niet aansprakelijk uit hoofde van door de Stichting gepleegde wanprestatie. Overigens is het hof, voor zover voornoemd oordeel anders zou moeten luiden, van oordeel dat [appellante] onvoldoende feiten heeft gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat [geïntimeerde] een voldoende ernstig persoonlijk verwijt treft en dat de Stichting, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met [appellante] , geen verhaal bood. De enkele feiten dat [geïntimeerde] namens de Stichting is opgetreden bij het sluiten van de overeenkomsten met [appellante] (in februari 2013) en de drie praktijken, dat uit de jaarrekening blijkt dat de Stichting een negatief resultaat over het boekjaar 2013 heeft behaald en dat zij met ingang van 2014 haar activiteiten feitelijk heeft gestaakt, zijn met name onvoldoende.
3.6.5.
Grief II faalt.
3.7.
Met grief III bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat [appellante] onvoldoende feiten gesteld heeft waaruit kan volgen dat tussen partijen een huurovereenkomst in de door [appellante] gestelde zin is gesloten.
3.7.1.
Ook grief III faalt, omdat het hof van oordeel is dat [appellante] ook in hoger beroep niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Uit de stellingen dienaangaande kan wellicht worden afgeleid dat [appellante] en [geïntimeerde] in 2013 (naast de werkzaamheden die [appellante] in opdracht van de Stichting zou uitvoeren) over verdere samenwerking hebben gesproken, al dan niet tussen [appellante] en een door [geïntimeerde] op te richten rechtspersoon. Dat (reeds) tussen hen in dat kader een huurovereenkomst was gesloten, volgt evenwel op geen enkele wijze uit de door [appellante] overgelegde producties en (transcripties van) geluidsbanden. Daarvoor is immers nodig dat op enig moment wilsovereenstemming tussen partijen bestond. [geïntimeerde] ontkent dat dat het geval was en [appellante] heeft niet concreet gesteld onder welke omstandigheden en op welk moment die wilsovereenstemming tot stand is gekomen. Aan bewijslevering komt ook het hof daarom niet toe.
3.8.
Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis en blijft daarom buiten behandeling.
3.9.
De slotsom van al het voorgaande is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] is de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij. Zij zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.4. De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 314,-- aan griffierecht en op € 543,-- aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, C.W.T. Vriezen en M.R. van Zanten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juli 2018.
griffier rolraadsheer