ECLI:NL:GHSHE:2018:2769

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
20-002417-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van tennisvereniging met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, die als penningmeester van een tennisvereniging fungeerde, werd beschuldigd van verduistering. Gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar heeft hij een aanzienlijk bedrag van de bankrekening van de tennisvereniging naar zijn eigen rekening overgemaakt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en had de benadeelde partij, de tennisvereniging, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en heeft de gevangenisstraf verhoogd naar 3 maanden. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in haar vordering voor een deel van de schade, aangezien er al een civiele procedure was gevoerd. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van het totale schadebedrag van € 51.808,61, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft bepaald dat bij gebreke van betaling vervangende hechtenis kan worden opgelegd.

De uitspraak benadrukt de ernst van verduistering binnen een vrijwilligersorganisatie en de gevolgen daarvan voor het verenigingsleven. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was voor een juiste normhandhaving.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002417-16
Uitspraak : 29 juni 2018
VERSTEK (onip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 22 juli 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-221944-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1970,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
in het buitenland wonende te [woonadres buitenland] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. De politierechter heeft de benadeelde partij [tennisvereniging] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, maar wel ten behoeve van die vereniging de schadevergoedingsmaatregel ten bedrage van € 51.808,61 subsidiair 291 dagen hechtenis opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 51.808,61. Ten slotte is gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2010 tot en met 14 mei 2012 te Boxtel, opzettelijk een grote hoeveelheid geld (totaal ongeveer 63.308,61 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [tennisvereniging] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als penningmeester, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van verduistering in dienstbetrekking. Het hof ziet zich aldus mede voor de vraag gesteld of sprake was van een persoonlijke dienstbetrekking tussen de tennisvereniging en de verdachte. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte vrijwillig bestuurslid was van tennisvereniging [tennisvereniging] te Boxtel. Hij vervulde binnen het bestuur de functie van penningmeester en was niet in dienst bij deze vereniging.
Het vorenoverwogene leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte zijn functie als penningmeester niet vervulde uit hoofde van een persoonlijke dienstbetrekking met de tennisvereniging. Mitsdien zal de verdachte in zoverre worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 12 oktober 2010 tot en met 14 mei 2012 te Boxtel, opzettelijk een grote hoeveelheid geld, dat toebehoorde aan [tennisvereniging] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam De Meierij, registratienummer PL2100-2012054790, op ambtseed opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, afgesloten d.d. 5 november 2015, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-87.
Met betrekking tot het bewezen verklaarde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van 25 mei 2012, op ambtsbelofte opgesteld door [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar domein generieke opsporing, dossierpagina’s 17-51, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [aangever] namens de benadeelde [tennisvereniging] te Boxtel met als bijlagen bankafschriften.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2013, op ambtsbelofte opgesteld door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, dossierpagina 52, voor zover inhoudende het relaas van voornoemde verbalisant over het feit dat het bankrekeningnummer 675849039 op naam van de verdachte [verdachte] heeft gestaan tot 5 juni 2013.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2013, op ambtsbelofte opgesteld door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 53-79, voor zover inhoudende het relaas van voornoemde verbalisant over de bijschrijvingen en afschrijvingen van het rekeningnummer 425196364 t.n.v. [tennisvereniging] met als bijlagen bankafschriften.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 november 2015, op ambtsbelofte opgesteld door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 80-84, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] ter zake van het bewezen verklaarde.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

verduistering.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. De verdachte fungeerde als penningmeester van tennisvereniging [tennisvereniging] te Boxtel. In een periode van ongeveer anderhalf jaar heeft de verdachte een bedrag van € 63.308,51 verduisterd door in die periode telkens bedragen over te maken van de bankrekening van de tennisvereniging naar zijn eigen bankrekening. De verdachte heeft zijn handelen getracht te verhullen door andere namen dan de zijne op de rekeningafschriften te vermelden.
De verdachte heeft door aldus te handelen het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden. Het hof rekent het de verdachte daarnaast ernstig aan dat de gelden zijn verduisterd van een vrijwilligersorganisatie met een maatschappelijke functie in een Brabants dorp, hetgeen een ontwrichtend effect heeft op het verenigingsleven. Daarbij komt dat de verdachte enkel heeft gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin. De verdachte heeft naar eigen zeggen het geld besteed aan het kopen van kleding en aangewend om ‘andere leuke dingen’ te kunnen doen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2017, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft bij de politie verklaard een schuldenlast te hebben van ongeveer € 200.000,00. Daarnaast heeft hij te kampen met medische klachten.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hoewel de politierechter en de advocaat-generaal zulks eveneens hebben onderkend, komt in de opgelegde en gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, de ernst van het bewezenverklaarde feit onvoldoende tot uitdrukking, zodat daarmee naar ’s hofs oordeel niet kan worden volstaan. Het hof zal daarom overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude. Het hof zal daarbij uitgaan van een benadelingsbedrag van ruim € 60.000,00. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf bij een dergelijk benadelingsbedrag, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [tennisvereniging] te Boxtel
Door de schriftelijk gevolmachtigde [aangever] is namens de benadeelde partij [tennisvereniging] te Boxtel in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een totaalbedrag van € 52.309,11 aan verduisterde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gevolmachtigde de vordering verlaagd met een reeds door de verdachte terugbetaald bedrag van € 500,50, waardoor thans nog een totaalbedrag in hoofdsom wordt gevorderd van € 51.808,61.
Het gevorderde bedrag heeft betrekking op de door de verdachte verduisterde bedragen van de bankrekening die nog niet aan de benadeelde partij zijn terugbetaald. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij, kort nadat de strafbare feiten aan het licht waren gekomen, een civiele procedure jegens de verdachte heeft geëntameerd om de verduisterde geldbedragen terug te kunnen krijgen. Voor de rechtbank is bij verstek een procedure gevoerd met de benadeelde partij als eiseres en de verdachte als gedaagde. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij vonnis van 8 augustus 2012 (zaak- en rolnummer 249143 / HA ZA 12-595) onder meer voor recht verklaard dat gedaagde jegens eiseres een hem toe te rekenen onrechtmatige daad heeft gepleegd, zich jegens eiseres schuldig heeft gemaakt aan een onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek en zichzelf ongerechtvaardigd heeft verrijkt in de zin van artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek en dat gedaagde gehouden is de als gevolg hiervan door eiseres geleden schade te vergoeden. Voorts is gedaagde veroordeeld tot betaling aan eiseres van een bedrag in hoofdsom van € 46.097,11, waarvan € 44.309,11 betrekking heeft op de door gedaagde aan de bankrekening van eiseres onttrokken bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat voormeld vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij aldus reeds voorafgaand aan de onderhavige strafrechtelijke procedure de civiele rechter heeft geadieerd met een vordering tot schadevergoeding die zijn grond vindt in het in deze strafzaak bewezenverklaarde feit. De handelskamer van de rechtbank heeft op die vordering in de voor de benadeelde partij toewijzende zin beslist en wel tot een bedrag van € 44.309,11 dat betrekking heeft op de verduisterde bedragen.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de benadeelde partij in zoverre niet in haar vordering kan worden ontvangen. Immers, de benadeelde partij heeft zich al voor een deel van de geleden schade heeft gewend tot de civiele rechter. Deze heeft bij vonnis van 8 augustus 2012 voor recht heeft verklaard dat de gedaagde (zijnde de verdachte in de onderhavige strafrechtelijke procedure) aansprakelijk is voor de schade van eiseres (zijnde de benadeelde partij) als gevolg van het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde strafbare feit. Over een bedrag van € 44.309,11, betrekking hebbende op de verduisterde bedragen, is dus reeds bij onherroepelijk rechterlijk oordeel beslist. Mitsdien zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Thans is derhalve nog slechts het meer gevorderde, zijnde een bedrag van € 7.499,50, aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [tennisvereniging] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, nu door dit handelen geldbedragen van de bankrekening van de tennisvereniging naar die van de verdachte zijn overgeboekt. Deze bedragen zijn daarmee verduisterd. Het hof stelt vast dat de vordering voor het overige in het geheel niet is betwist. Het meer gevorderde komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Aldus ligt naar ’s hofs oordeel het meer gevorderde, zijnde een bedrag van € 7.499,50 aan materiële schadevergoeding, voor integrale toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals eveneens gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2012, zijnde de laatste datum van de bewezenverklaarde periode en dus het uiterlijke moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft in de civielrechtelijke procedure voor recht verklaard dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade van [tennisvereniging] als gevolg van het in de onderhavige zaak aan de orde zijnde bewezenverklaarde strafbare feit en wel tot een bedrag van € 44.309,11. Daarnaast heeft het hof, op grond van het onderzoek ter terechtzitting in deze strafrechtelijke procedure, in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte voor het meerdere schade aan het slachtoffer is toegebracht tot een bedrag van € 7.499,50. Resumerend is aldus de door de bewezenverklaarde verduisteringshandelingen rechtstreeks materiële schade toegebracht tot een totaalbedrag van € 51.808,61. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van het totaalbedrag van € 51.808,61 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 291 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 36f en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [tennisvereniging] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.499,50 (zegge: zevenduizendvierhonderdnegenennegentig euro en vijftig eurocent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige, betrekking hebbende op het meer gevorderde bedrag van € 44.309,11, niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [tennisvereniging] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 51.808,61 (zegge: eenenvijftigduizendachthonderdacht euro en eenenzestig eurocent)als vergoeding van materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
291 (tweehonderdeenennegentig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan – waaronder naast voornoemde titels op grond van de toegewezen vordering van de benadeelde partij alsmede de schadevergoedingsmaatregel tevens is begrepen de betalingsverplichting tot een bedrag van € 44.309,11 zoals opgelegd bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 augustus 2012 – de andere betalingsverplichtingen in zoverre vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 29 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S.C. van Duijn en mr. P.J.D.J. Muijen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.