ECLI:NL:GHSHE:2018:2768

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
200.224.843_01 - 200.237.774_01 - 200.234.314_01 + 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschillen over gezamenlijke uitoefening van het gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gezamenlijke uitoefening van het gezag over drie minderjarigen, geboren uit een relatie tussen de vader en de moeder. De vader en moeder zijn in 2010 uit elkaar gegaan, waarna de kinderen aanvankelijk bij de vader woonden. Medio 2016 zijn de kinderen bij de moeder gaan wonen, wat leidde tot een geschil over de zorgverdeling en de hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald en een ondertoezichtstelling door de Gecertificeerde Instelling (GI) gelast. De vader heeft tegen deze beslissingen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zittingen heeft het hof de belangen van de kinderen in overweging genomen, waarbij de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming zijn gehoord. De bijzondere curator heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige bij de moeder te bepalen en die van de jongere kinderen bij de vader, wat ook door de raad werd ondersteund. Het hof heeft besloten om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bevestigen conform het advies van de bijzondere curator, waarbij de kinderen de mogelijkheid hebben gekregen om hun mening te uiten. De ouders zijn aangespoord om samen te werken aan een oplossing die in het belang van de kinderen is.

De uitspraak van het hof heeft geleid tot een voorlopige regeling voor de zorg- en contactregeling, waarbij de kinderen om de week bij de moeder verblijven. De bijzondere curator is opnieuw benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen en te rapporteren over hun situatie. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot een pro forma datum, waarbij partijen zijn verzocht zich uit te laten over de voortgang van de hulpverlening en de contactregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 28 juni 2018
Zaaknummers:
200.224.843/01 (eerste aanleg: C/02/319419 FA RK 16-4755);
200.234.314/01 en 200.234.314/02 (eerste aanleg: C/02/319419 FA RK 16-4755 en C/02/335696 FA RK 17-5151);
200.237.774/01 (eerste aanleg: C/02/319419 / FA RK 16-4755).
(geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag)
op het hoger beroep in de zaak van:
[appellant],
wonende, althans ingeschreven, te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Strengers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
mr. H.G.E. Klatter,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van
de hierna nader te noemen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 29 juni 2017 (zaaknummer 200.224.843/01), 16 januari 2018 (zaaknummer 200.234.314/01 en 200.234.314/02) en 12 april 2018 (zaaknummer 200.237.774/01) inzake - kort gezegd - geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag.

2.Het geding in hoger beroep

Zaaknummer 200.224.843/01
2.1.
De vader - ten tijde van het indienen van het beroepschrift nog optredende als advocaat voor zichzelf - is bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 27 september 2017, tegen de onder 1. genoemde beschikking van 29 juni 2017 in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.224.843/01).
2.2.
Op 21 december 2017 heeft de moeder een verweerschrift met producties ingediend.
Zaaknummer 200.234.314/01 en 200.234.314/02
2.3.
De vader - ten tijde van het indienen van het beroepschrift optredende als advocaat voor zichzelf - is bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 28 februari 2018, tegen de onder 1. genoemde beschikking van 16 januari 2018 in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.234.314/01).
Gelijktijdig heeft de vader het hof verzocht, zo begrijpt het hof, de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking te schorsen (zaaknummer 200.234.314/02) totdat in de aanhangige bodemprocedure in hoger beroep onherroepelijk is beslist.
2.4.
Op 7 mei 2018 heeft de moeder een verweerschrift met producties ingediend.
Zaaknummer 200.237.774/01
2.5.
Deze zaak betreft het beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 12 april 2018. Op 2 mei 2018 heeft (in de zaken met nummer 200.237.774/01 (hoofdzaak) en 200.237.774/02 (schorsingsverzoek, zie verder onder 3.8.1.) een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarna het hof op 8 mei 2018 een beschikking heeft gewezen. Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in de zaak met nummer 200.237.774/01 tot die datum naar de beschikking van 8 mei 2018. Bij die beschikking heeft het hof, voor zover thans van belang, in de zaak met nummer 200.237.774/01 over de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een bijzondere curator benoemd, te weten mr. H.G.E. Klatter, advocaat, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , en haar - kort gezegd - verzocht om schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot de zitting van 14 juni 2018. Iedere verdere beslissing is voorbehouden.
2.6.
Na de beschikking van dit hof van 8 mei 2018 heeft de advocaat van de vader een ‘akte houdende petitum ingevolge beschikking d.d. 8 mei 2018’ ingediend, ter griffie ingekomen op 10 mei 2018.
2.7.
Op 24 mei 2018 heeft de advocaat van de moeder een verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek, ingediend.
2.8.
De mondelinge behandeling in genoemde procedures in hoger beroep vermeld onder rechtsoverweging 1 en 2 heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Strengers;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Den Ridder - van der Meijden;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.8.1.
De bijzondere curator is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
2.9.
Gelet op de samenhang van de onderhavige procedures in hoger beroep met het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 16 januari 2018 (zaaknummer 200.236.985/01), inzake de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , is deze laatst genoemde zaak gelijktijdig ter zitting behandeld. Ten aanzien van dit hoger beroep is bij beschikking van 28 juni 2018 afzonderlijk beslist.
2.10.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.11.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 maart 2018 in de zaak met nummer C/02/319419 / FA RK 16-4755;
  • het faxbericht van de vader d.d. 1 maart 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
- het faxbericht van de vader, met bijlagen, d.d. 6 maart 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
- het faxbericht van de vader d.d. 13 maart 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
  • de brief van de vader d.d. 3 april 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
  • de lijst van bijlagen van de vader, met bijlagen, ter griffie ingekomen op 4 april 2018;
  • de brief van de bijzondere curator d.d. 25 mei 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
  • de brief van de bijzondere curator d.d. 28 mei 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 30 mei 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
  • de brief van de advocaat van de vader d.d. 30 mei 2018, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
  • het verslag van de bevindingen van de bijzondere curator, ter griffie ingekomen op 8 juni 2018.

3.De feiten en beoordeling

3.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Daaruit zijn geboren:
-
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
3.2.
Partijen zijn in of omstreeks 2010 uiteen gegaan. De kinderen hadden vervolgens feitelijk hun hoofdverblijf bij de vader, waarbij een contactregeling met de moeder bestond.
3.2.
Medio 2016 zijn de kinderen bij de moeder gaan wonen omdat de vader door burn-outklachten de zorg met betrekking tot de kinderen toen niet aankon. Na het herstel van de vader is tussen partijen, beiden toen nog wonend in [woonplaats 1] , een geschil ontstaan over de zorgverdeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
3.3.
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking van 29 juni 2017 (zaaknummer 200.224.843/01) de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de moeder bepaald en een onderzoek door de raad gelast. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden en iedere verdere beslissing is voorbehouden.
3.3.1.
De vader heeft zich in of omstreeks augustus 2017 metterwoon gevestigd bij zijn nieuwe partner te [woonplaats 2] , hoewel hij tot op heden nog is ingeschreven te [woonplaats 1] .
3.3.2.
Na de zomervakantie 2017 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader en zijn partner in [woonplaats 2] gebleven en daar naar school gegaan. [minderjarige 1] was en bleef bij de moeder. Contact tussen de vader, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] enerzijds en de moeder en [minderjarige 1] anderzijds heeft sindsdien niet of nauwelijks plaatsgevonden. Over de oorzaken daarvan verschillen de ouders diepgaand van mening.
3.4.
De raad heeft op 18 oktober 2017 gerapporteerd en geadviseerd de hoofdverblijfplaats van alle drie de kinderen bij de moeder te bepalen, ook al gaven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nadrukkelijk aan in [woonplaats 2] bij de vader te willen blijven wonen en ook al was de basale zorg aldaar in orde. De raad was -kort gezegd- van mening dat de vader de kinderen geen emotionele toestemming gaf voor contact met de moeder, terwijl de moeder dat omgekeerd wel zou kunnen. De raad achtte voorts een ondertoezichtstelling van alle drie de kinderen noodzakelijk.
3.5.
Bij beschikking van 16 januari 2018 heeft de rechtbank de drie kinderen onder toezicht gesteld van de GI (zaaknummer 200.236.985/01).
3.6.
Bij de bestreden beschikking, eveneens van 16 januari 2018 (zaaknummer 200.234.314/01 (hoofdzaak) en zaaknummer 200.234.314/02 (schorsingsverzoek) heeft de rechtbank het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar [woonplaats 2] afgewezen en de vader gelast, te zorgen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uiterlijk aan het einde van de voorjaarsvakantie -in februari 2018- terugverhuizen naar de moeder in [woonplaats 1] .
3.6.1.
De gelaste terug-verhuizing is er in de voorjaarsvakantie 2018 niet van gekomen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben geweigerd naar de moeder terug te gaan en hebben gedreigd naar [woonplaats 2] terug te zullen lopen.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 12 april 2018 heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad (kort weergegeven en voor zover hier van belang):
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de hierna nader te noemen minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , definitief bij de moeder zal zijn;
- bepaald dat de vader en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot contact met elkaar, waarbij de vorm en frequentie zal worden bepaald door de gezinsvoogd;
- de vader veroordeeld om op straffe van dwangsommen de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en hun identiteitsbewijzen aan de moeder en ten huize van de moeder te [woonplaats 1] af te geven op vrijdag 27 april 2018 om 14.00 uur;
- bepaald dat de moeder de vader dient te informeren over [minderjarige 1] ;
- de vader veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de moeder ad totaal € 2.791,-.
3.7.1.
De vader heeft aan de bestreden beschikking van de rechtbank van 12 april 2018 (zaaknummer 200.237.774/01) gevolg gegeven door [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op 27 april 2018 bij de moeder te brengen.
3.8.
Ter zitting van het hof van 2 mei 2018 (in de zaken met nummers 200.237.774/01 en 200.237.774/02) hebben partijen medegedeeld dat zij een voorlopige regeling zijn overeengekomen, inhoudende (hier verkort weergegeven):
  • dat partijen de werking van de door de vader bestreden beschikking van 12 april 2018, behoudens wat betreft de proceskostenveroordeling, als geschorst beschouwen tot de zomervakantie 2018;
  • dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de huidige meivakantie bij de moeder blijven en op zaterdag 12 mei 2018 om 10.00 uur door de vader daar worden opgehaald en weer mee naar [woonplaats 2] gaan en daar blijven om hun schooljaar af te maken;
  • dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] na de meivakantie om de week, in de weekenden aan het einde van de oneven weken, van vrijdagavond 21.00 uur tot zondagavond 18.30 uur bij de moeder zullen zijn;
  • dat, in verband met een voetbalevent van het team van [minderjarige 3] op Terschelling tijdens het weekend van 25/26/27 mei 2018, het eerste omgangsweekend bij de moeder na de meivakantie een weekend eerder, namelijk van 18/19/20 mei 2018 zal zijn en dat het eerstvolgende weekend bij moeder zal zijn op 8/9/10 juni 2018;
  • dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de eerste week van de zomervakantie, van vrijdagavond 20 juli 2018 om plm. 21.00 uur tot 26 juli 2018 om 18.30 uur bij de moeder zullen zijn;
  • dat zij aansluitend van 27 juli 2018 tot en met 15 augustus 2018 met de vader op vakantie zullen gaan;
  • dat de kinderen het resterende deel van de zomervakantie vanaf 16 augustus weer bij de moeder verblijven;
  • dat de duur van deze laatste vakantieperiode bij de moeder afhankelijk zal zijn van de eindbeslissing die het hof tegen die tijd naar verwachting in de bodemzaak zal hebben gegeven omtrent de hoofdverblijfplaats van de jongens.
  • dat de vader tot nadere afspraak de jongens telkens brengt en ophaalt bij de moeder.
Partijen hebben daarbij de hoop uitgesproken en toegezegd zich er, met hulp van de GI, ook uitdrukkelijk toe te zullen inspannen dat er tussen [minderjarige 1] en de vader ook weer contact en omgang zal groeien.
3.8.1.
Op het schorsingsverzoek (dat alleen nog zag op de proceskostenveroordeling) met zaaknummer 200.237.774/02 heeft dit hof bij beschikking van 8 mei 2018 definitief beslist, zodat die procedure is geëindigd.
3.9.
Bij beschikking van 8 mei 2018 is in de zaak met nummer 200.237.774/01 mr. Klatter tot bijzondere curator benoemd in het kader van de vraag waar de hoofdverblijfplaats van de kinderen zou moeten worden vastgesteld met het verzoek om te rapporteren uiterlijk voor de zitting van 14 juni 2018 bij het hof.
3.10.
Op de mondelinge behandeling van het hof van 14 juni 2018 hebben beide partijen uitgesproken dat het op dit moment het belangrijkste is dat er duidelijkheid komt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.11.
In samenspraak met de partijen zal het hof derhalve allereerst de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen aan de orde stellen alsmede de contactregeling.
Hoofdverblijfplaats
3.12.
De vader heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij hem dient wordt bepaald en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder dient te worden bepaald.
De moeder wenst dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wordt bepaald.
Voor de verdere onderbouwing van deze standpunten verwijst het hof naar de stukken.
3.13.
Op 8 juni 2018 heeft de bijzonder curator het hof verslag gedaan van haar bevindingen en het hof geadviseerd ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
De bijzondere curator heeft over deze onderwerpen - kort samengevat - het volgende gerapporteerd en geadviseerd.
De ouders zijn, in plaats van met elkaar te communiceren, in een juridische strijd verwikkeld geraakt, waarbij zij niet meer in staat waren om naar de wensen en belangen van de kinderen te luisteren en beslissingen te nemen over de kinderen. De kinderen voelden zich niet gehoord en werden meegezogen in de strijd van de ouders over het hoofdverblijf en voelden zich gedwongen een keuze te maken tussen de ouders. Er zijn twee kampen ontstaan waarbij de kinderen over en weer niet meer in staat waren om onbelast contact te hebben met de andere ouder.
Na de zitting bij het hof van 2 mei 2018 heeft er een doorbraak plaatsgevonden in die zin dat er sindsdien weer een contactregeling is tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . [minderjarige 1] is bij zijn oma vaderszijde geweest, waarbij hij zijn vader ook heeft gezien. Deze positieve ontwikkeling dient te worden voortgezet.
Van belang is dat er duidelijkheid komt over het hoofdverblijf. De bijzondere curator adviseert om in dit kader nadrukkelijk te luisteren naar de wensen de wensen van de kinderen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader. Alle drie de kinderen hebben meermalen aangegeven dit te wensen en zij zijn daarin consistent. Door de wensen van de kinderen te respecteren, ontstaat er rust en ruimte voor de kinderen om weer onbelast contact te hebben met beide ouders.
Zowel de ouders als de kinderen dienen hierbij, in het kader van de ondertoezichtstelling, te worden begeleid door hulpverlening. De ouders dienen bewust te worden gemaakt van hun rol als ouder en hun aandeel in de problematiek. De bijzondere curator adviseert om systeemtherapie in te zetten voor het hele gezin. Specifiek voor wat betreft [minderjarige 1] dient ook aandacht te zijn voor zijn problematiek en het contactherstel met de vader.
Verder heeft de bijzondere curator nog opgemerkt dat het halen van de kinderen uit hun vertrouwde en gewenste omgeving schadelijker voor hen is, dan het volgen van hun wensen, waarbij specifiek ten aanzien van [minderjarige 3] geldt dat hij is gepest op zijn school in [woonplaats 1] en [woonplaats 2] ziet als een nieuwe start.
3.14.
Ter zitting is de raad teruggekomen op zijn advies om de hoofdverblijfplaats van alle drie de kinderen bij de moeder te bepalen. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de feitelijke situatie goed is en dat die situatie juridisch gezien dient te worden bekrachtigd. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] dient bij de moeder te worden bepaald en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader.
3.15.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.16.
Het hof zal het advies van de bijzondere curator om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader te bepalen, volgen.
Ter zitting is gebleken dat de raad achter dit advies staat. Het hof heeft verder uit hetgeen de GI ter zitting naar voren heeft gebracht afgeleid dat ook de GI zich thans kan vinden in een beslissing conform het advies van de bijzondere curator. Uit de gesprekken met de kinderen is bovendien gebleken dat zij nog steeds dezelfde keuze maken ten aanzien van hun hoofdverblijf. Verder is niet gebleken van zorgen ten aanzien van de thuissituatie waar zij op dit moment feitelijk verblijven. Beide ouders zijn capabel om voor de zorg en opvoeding van de kinderen zorg te dragen. Daarbij komt dat het goed gaat op school met de kinderen en dat er inmiddels weer een contactregeling is tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en die naar tevredenheid verloopt. Ook hebben de kinderen aangegeven dat zij genieten van de momenten dat zij als broers gedrieën weer samen zijn. Tussen de vader en [minderjarige 1] is er nog geen contactregeling tot stand gekomen, maar daar zal met hulpverlening aan gewerkt worden. Daarbij is van belang dat [minderjarige 1] heeft aangegeven dat het onverwachte vertrek van de vader met zijn broers naar Friesland en de impact die die gebeurtenis op hem heeft gehad, besproken moet worden. Wel zijn er zorgen over het gezinssysteem en in dit kader is begeleiding nodig (zie onder 3.18. e.v.)
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.17.
Partijen hebben ter zitting van het hof afgesproken de onder 3.8. weergegeven regeling voorlopig als volgt te continueren:
- [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gaan na het resterende deel van de zomervakantie (vanaf 16 augustus 2018) bij de moeder te hebben verbleven op zaterdag 1 september 2018 terug naar de vader;
- [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zullen vervolgens om de week, in de weekenden aan het einde van de oneven weken, bij de moeder verblijven van vrijdag tot en met zondag. De vader brengt de [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op vrijdag naar een tankstation, gelegen aan de A27 bij afslag [plaats] , en de moeder haalt [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daar om 20.15 uur op. Op zondag brengt de moeder [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar het [hotel] hotel aan de A6, zo nodig nader te specifiëren door de advocaten van partijen. De vader zal [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daar om 20.00 uur ophalen.
Het hof zal deze voorlopige regeling in het dictum opnemen.
Benoeming bijzondere curator inzake de zorg – en contactregeling
3.18.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken (ambtshalve) van oordeel dat zich met betrekking tot [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en hun ouders een belangenstrijd in de zin van artikel 1:250 BW voordoet. Het hof acht het daarom noodzakelijk dat opnieuw een bijzondere curator wordt benoemd die de belangen van
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kan behartigen en hen zowel in als buiten rechte kan vertegenwoordigen. Ook de raad en de GI hebben zich uitgesproken voor een benoeming van een bijzonder curator voor de kinderen gezien de complexiteit van het gezinssysteem en de daaruit voortvloeiende belangenstrijd.
3.19.
Mr. Klatter heeft in haar rapport aangegeven dat zij bereid blijft om zich opnieuw in te zetten als bijzondere curator voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.20.
Het hof zal
mr. H.G.E. Klatter, advocaat en forensisch mediator, kantoorhoudende te [kantoorplaats], opnieuw, tot bijzondere curator in deze procedure benoemen.
Binnen en ook naast de door de GI in te zetten hulpverlening dient de bijzondere curator de belangen van de kinderen te behartigen, waarbij ook het gezinssysteem hulp behoeft.
3.21.
Voorts verzoekt het hof de bijzondere curator te onderzoeken en te rapporteren, met inachtneming van hetgeen in 3.20, 3.18 en 3.16 is opgenomen:
- wat de minderjarigen nodig hebben om uit het loyaliteitsconflict te komen, waarin zij, gezien de gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan, mogelijk verkeren, en wat nodig is om ervaringen uit het verleden (binnen het gezinssysteem) een plek te geven;
- wat de wensen en behoeften van de minderjarigen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn en of de wensen van de ouders in dit opzicht in het belang van de kinderen zijn;
-wat de mogelijkheden zijn voor contact tussen de minderjarigen en de ouder bij wie zij niet wonen;
- al hetgeen verder tot een betere beoordeling van de contactregeling tussen de kinderen en de ouders kan strekken.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vaststelling van de contactregeling zoals die in de beschikking van 12 april 2018 tussen de vader en [minderjarige 1] is opgenomen zal vernietigen in afwachting van de berichten die het hof ontvangt van de bijzondere curator en de GI (over het bovenstaande en het verloop van de hulpverlening).
3.22.
Voorts verzoekt het hof de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek in acht te nemen. Waar de leidraad mocht afwijken van hetgeen in deze beschikking is bepaald, prevaleert de inhoud van deze beschikking.
Het hof wijst er nog op dat de deskundige, vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien, bij onderzoek en rapportage het navolgende in acht dient te nemen:
( i) het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
(ii) het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
(iii) in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
(iv) het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en
( v) de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het hof wijst de ouders er op dat zij de verplichting hebben, aan de door de bijzondere curator in het kader van haar taakvervulling te geven instructies gevolg te geven.
Het hof is –met het oog op de toepassing van de vergoedingsregeling inzake rechtsbijstand en de toevoegcriteria– van oordeel dat er sprake is, althans hoogstwaarschijnlijk zal zijn, van per kind uiteenlopende belangen.
Overige verzoeken
3.23.
Alle overige verzoeken zullen worden aangehouden tot de in het dictum genoemde pro forma datum met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Met partijen is verder op de mondelinge behandeling van 14 juni 2018 afgesproken dat de vader
,zich na onderhavige uitspraak zal beraden welke verzoeken in hoger beroep door hem gehandhaafd worden teneinde beslist te worden door het hof en welke verzoeken in hoger beroep door hem zullen worden ingetrokken en dat de vader na beraad zulks zal berichten aan het hof, waarna de moeder door het hof in de gelegenheid gesteld zal worden zich daarover uit te laten. Partijen hebben daarnaast aangegeven dat zij zich zullen uitlaten over de proceskosten.
3.24.
Al het voorgaande brengt mee dat als volgt dient te worden beslist.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.237.774/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 april 2018 (C/02/319419 / FA RK 16-4755) uitsluitend voor zover het de hoofdverblijfplaats van de [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt het hoofdverblijf van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
bij de moeder;
bepaalt het hoofdverblijf van:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
bij de vader;
bepaalt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , voorlopig totdat anders wordt beslist of overeengekomen,
bij de moeder verblijven conform de onder 3.17. weergegeven regeling;
benoemt –met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen– over de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voornoemd tot bijzondere curator:
mr. H.G.E. Klatter, advocaat
kantoorhoudende
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de bijzondere curator om
uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datumhet hof schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van haar rapport aan de raadslieden van partijen, de GI en de raad;
verzoekt de GI om
uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datumhet hof schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van haar rapport aan de raadslieden van partijen, de bijzondere curator en de raad;
In de zaken met nummers 200.224.843/01, 200.234.314/01, 200.234.314/02 en 200.237.774/01:
verzoekt partijen zich voor de hierna te noemen pro forma datum uit laten conform hetgeen overwogen is in 3.23;
houdt de verdere behandeling van de onder 1 en 2 vermelde zaken pro forma aan tot
29 november 2018;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.C. Dumoulin en is op 28 juni 2018 uitgesproken in het openbaar door J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.