ECLI:NL:GHSHE:2018:2766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
200.220.401_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie tussen de vrouw, verzoekster in hoger beroep, en de man, verweerder in hoger beroep. De vrouw heeft op 25 juli 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 april 2017, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind is vastgesteld op € 25,- per maand. De man heeft op 12 september 2017 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2018 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw verzoekt de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de kinderalimentatie te verhogen naar € 275,- per maand, terwijl de man verzoekt de beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 260,- per maand. De vrouw heeft aangevoerd dat de medische kosten van het kind hoger zijn, maar het hof heeft geoordeeld dat deze stelling niet voldoende is onderbouwd. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 1.394,- per maand, en het hof heeft de kinderalimentatie voor de periode van 26 juli 2016 tot 1 januari 2017 vastgesteld op € 25,- per maand, en voor de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2018 op € 97,- per maand. Voor de periode na 1 januari 2018 is de kinderalimentatie vastgesteld op € 75,- per maand.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de man een nabetaling van € 582,- aan de vrouw moet voldoen, als gevolg van de achterstand in de kinderalimentatie. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en het hof heeft de man verplicht tot het betalen van de aanvullende kinderbijdrage. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.220.401/01
zaaknummer rechtbank : C/02/319484 FA RK 16-4785
beschikking van de meervoudige kamer van 28 juni 2018
inzake
[appellante],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk te Helmond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, en naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 augustus 2016, uitgesproken onder zaaknummer C/01/310935 / FA RK 16-3945, bij welke laatste beschikking de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 25 juli 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van
25 april 2017.
2.2.
De man heeft op 12 september 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 7 mei 2018 met bijlagen, ingekomen op 7 mei 2018;
- een faxbericht met bijlage van de zijde van de man van 17 mei 2018, ingekomen op 17 mei 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 22 mei 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.4.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover in hoger beroep aan de orde - de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 26 juli 2016 bepaald op € 25,- per maand.
4.2.
De grieven van de vrouw zien op de behoefte van [minderjarige] (grief 1) en op de draagkracht van de man (grief 2). De vrouw verzoekt, kort weergegeven, de beschikking van de rechtbank te vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] over de periode vanaf 26 juli 2016 tot en met
31 december 2016 vast te stellen op € 25,- per maand en met ingang van 1 januari 2017 op
€ 275,- per maand.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt, kort weergegeven, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
4.4.
Het hof stelt vast dat de kinderalimentatie van € 25,- per maand over de periode vanaf 26 juli 2016 tot 1 januari 2017 tussen partijen niet in geschil is.

5.De motivering van de beslissing

Hoogte behoefte kind
5.1.
De rechtbank heeft de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 260,- per maand zoals overeengekomen tussen partijen ter zitting in eerste aanleg.
5.2.
De vrouw voert in grief 1 aan dat [minderjarige] een medische aandoening heeft, waaraan hij in de komende jaren nog een aantal malen zal moeten worden geopereerd. Als gevolg van deze aandoening zijn de medische verzekeringskosten € 40,- per maand hoger. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat zij hogere kosten heeft aan luiers en zalven voor [minderjarige] . De vrouw verzoekt de behoefte van [minderjarige] vast te stellen op een bedrag van € 300,- per maand.
5.3.
De man betwist dat de behoefte van [minderjarige] meer bedraagt dan € 260,- per maand. De vrouw heeft haar desbetreffende stelling niet onderbouwd.
5.4.
Het hof is van oordeel dat nu de vrouw ook in hoger beroep haar door de man betwiste stelling dat de behoefte van [minderjarige] vanwege extra medische kosten meer bedraagt dan
€ 260,- per maand niet met stukken of anderszins heeft onderbouwd, aan deze stelling dient te worden voorbijgegaan, zodat grief 1 faalt.
Draagkracht
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 25,- per maand bedraagt.
5.6.
De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op een bedrag van € 25,- per maand. Hierbij is de rechtbank uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen van de man van € 1.284,- per maand op basis van een bedrijfsresultaat van € 16.934,- per jaar.
5.7.
Grief 2 van de vrouw betreft de draagkracht van de man behoudens de draagkracht betreffende de periode vanaf 26 juli 2016 tot 1 januari 2017. De man heeft de grief bestreden.
5.8.
Als productie 5 heeft de man in hoger beroep een draagkrachtberekening in het geding gebracht. Uit deze berekening blijkt een netto besteedbaar inkomen van de man van € 1.394,- per maand.
Ter zitting hebben de advocaten van partijen ermee ingestemd dat voor de periode vanaf
1 januari 2017 wordt uitgegaan van dit netto besteedbaar inkomen.
De advocaat van de man heeft nog verzocht om rekening te houden met een premie van € 257,- per maand voor een door de man af te sluiten arbeidsongeschiktheidsverzekering. De man heeft reeds offertes aangevraagd, maar nog geen verzekering afgesloten, omdat hij wil wachten op de uitkomst van deze zaak in hoger beroep.
De advocaat van de vrouw heeft zich verzet.
Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde premie, nu het afsluiten van een dergelijke verzekering in de toekomst ligt en nog onzeker is. De man heeft geen offertes overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek.
5.9.
Partijen zijn het er over eens dat op basis van het netto besteedbaar inkomen van € 1.394,- per maand de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2018 moet worden vastgesteld op € 75,- per maand.
Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de man op basis van het netto besteedbaar inkomen van € 1.394,- per maand in de periode vanaf 1 januari 2017 tot 1 januari 2018.
Het hof overweegt dat voor netto besteedbare inkomens lager dan € 1.550,- per maand, zoals dat van de man, vaste bedragen per categorie van toepassing zijn, volgens de gepubliceerde tabellen.
Uit de draagkrachttabel over 2017 blijkt een draagkracht van de man van € 97,- per maand.
5.10.
Gelet op de hoogte van de behoefte van [minderjarige] is er geen reden voor een draagkrachtvergelijking.
5.11.
Partijen zijn het erover eens dat de man geen aanspraak heeft op een zorgkorting.
5.12.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] derhalve vast op een bedrag van € 25,- per maand in de periode vanaf 26 juli 2016 tot 1 januari 2017, op een bedrag van € 97,- per maand in de periode vanaf 1 januari 2017 tot 1 januari 2018 en op een bedrag van 75,- per maand met ingang van 1 januari 2018.
Nabetaling
5.13.
De man heeft ter zitting van het hof uitdrukkelijk verzocht om een door het hof vast te stellen verhoging van de kinderalimentatie niet met terugwerkende kracht te laten ingaan, maar op de datum van deze beschikking dan wel te bepalen dat de man niet is gehouden om over het verleden verschuldigde bedragen aan kinderalimentatie te voldoen. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat hij niet over de financiële reserves beschikt om deze bedragen te kunnen betalen.
5.14.
De vrouw heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet. Zij wil de volledige kinderbijdrage nabetaald krijgen. De vrouw stelt dat zij ook nog kosten van kinderopvang van € 50,- per maand heeft.
5.15.
Het hof hanteert evenals de rechtbank als ingangsdatum de datum van 26 juli 2016, dat is de dag waarop het inleidend verzoekschrift van de vrouw bij de rechtbank is ingediend.
5.16.
Het hof stelt voorts vast dat de vrouw de stellingname van de man weliswaar heeft bestreden, maar zij heeft dat uitsluitend gedaan met de op dit punt niet (zonder meer) ter zake dienende stelling dat zij ook nog kinderopvangkosten van € 50,- per maand heeft. De zwaarte van de door de man te dragen last van nabetaling en zijn onvermogen om die te verlichten heeft zij als zodanig niet betwist.
Niet in geschil is dat de man tot en met mei 2018 de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van € 25,- per maand aan de vrouw heeft betaald, hetgeen neerkomt op een totaal bedrag van ongeveer € 555,-.
Een optelsom op basis van deze beschikking leert dat het door de man over het verleden te betalen bedrag ter zake van achterstand in betaling kinderalimentatie per 1 juli 2018
€ 1.164,- bedraagt (12 maal € 72,- (€ 97 ,- minus € 25,-) over 2017 en 6 maal
€ 50,- (€ 75,- minus € 25,-)).
Het hof is van oordeel dat een verplichting van de man tot betaling van een bedrag van die hoogte, gelet op de omstandigheid dat de man een startende onderneming heeft en gezien hetgeen de man over zijn inkomsten in de afgelopen jaren heeft gesteld en door het hof ook tot uitgangspunt is genomen, in redelijkheid niet kan worden aanvaard. Het hof acht het redelijk dat de man de helft van dit bedrag, te weten € 582,-, aan de vrouw nabetaalt.
5.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk zal vernietigen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 april 2017, voor zover daarbij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] is bepaald,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , zal voldoen:
- een bedrag van € 25,- per maand in de periode vanaf 26 juli 2016 tot 1 januari 2017;
- een bedrag van € 97,- per maand in de periode vanaf 1 januari 2017 tot 1 januari 2018;
- een bedrag van € 75,- per maand met ingang van 1 januari 2018,
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man gehouden is tot het betalen aan de vrouw van een aanvullende kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] over de periode vanaf 26 juli 2016 tot 1 juli 2018 van
€ 582,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma - Beversluis, L.Th.L.G. Pellis en
M.L.F.J. Schyns en is op 28 juni 2018 uitgesproken in het openbaar door mr. Pellis in tegenwoordigheid van de griffier.