ECLI:NL:GHSHE:2018:2765

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
200.237.975_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep bij vordering onder de appelgrens

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.W.J.C. van Peer, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin VGZ Zorgverzekeraar N.V. als eiseres was opgetreden. De kantonrechter had de vordering van VGZ toegewezen, waarbij de appellant in de proceskosten werd veroordeeld. De vordering van VGZ was oorspronkelijk € 1.113,94, maar VGZ had deze beperkt tot € 500,-, met behoud van rechten voor het resterende bedrag.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering waarover de kantonrechter had te beslissen, inclusief rente, niet meer bedroeg dan het bedrag van € 1.750,- zoals genoemd in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant stelde dat de vordering hoger was, maar het hof oordeelde dat de vordering van VGZ, na beperking, slechts € 500,- bedroeg. Het hof concludeerde dat de appellant niet ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat de vordering onder de appelgrens viel. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die op dat moment op nihil werden begroot aan de zijde van VGZ.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de appelgrens in het burgerlijk procesrecht en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld. Het hof heeft de argumenten van de appellant zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de ontvankelijkheid in hoger beroep niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.237.975/01
arrest van 26 juni 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.W.J.C. van Peer te Tilburg,
tegen
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als VGZ,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 april 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 januari 2018, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en VGZ als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6333130 CV EXPL 17-5868)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen VGZ verleende verstek;
  • de rolbeslissing van de rolraadsheer van 15 mei 2018;
  • de akte van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
VGZ heeft in eerste aanleg aangegeven dat zij van [appellant] te vorderen heeft een totaalbedrag van € 1.113,94, behoudens verdere rente en kosten, maar dat zij om haar moverende redenen haar vordering beperkt tot niet meer dan € 500,- aan hoofdsom, waarbij zij uitdrukkelijk al haar rechten reserveert met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van de vordering ad € 613,94.
3.2.
De kantonrechter heeft – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – de vordering van de VGZ toegewezen en [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordeeld.
3.3.
[appellant] is van het vonnis in hoger beroep gekomen.
3.4.
Bij zijn rolbeslissing van 15 mei 2018 heeft de rolraadsheer overwogen dat de vordering waarover de kantonrechter had te beslissen, met inbegrip van de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente, een lager bedrag beliep dan het in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde bedrag van € 1.750,00.
[appellant] is daarop in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.
3.5.
In haar akte voert [appellant] aan dat zij ontvankelijk is in het hoger beroep, aangezien de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen, met inbegrip van de tot aan de dagvaarding verschenen rente en incasso, € 1.113,94 bedroeg. Omdat partijen een zorgovereenkomst hebben gesloten heeft deze overeenkomst ook betrekking op toekomstige uit hoofde van de zorgverzekering verschuldigde bedragen. Daarenboven is een zorgovereenkomst niet zonder meer op elk moment opzegbaar.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van art. 332 lid 1 Rv is een in eerste aanleg gewezen vonnis niet appellabel indien de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-. Bij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen gaat het om de hoogte van de door de eisende partij ingestelde vordering. De vordering van VGZ bedroeg, na beperking, slechts € 500,- (te vermeerderen met de rente vanaf de dagvaarding) en niet € 1.113,94 zoals [appellant] stelt. Anders dan [appellant] bepleit, ziet de vordering van VGZ niet op toekomstig verschuldigde bedragen, zodat niet gezegd kan worden dat het oordeel van de kantonrechter veel verder reikt dan alleen de vordering in eerste aanleg. Dat de zorgovereenkomst niet op elk moment opzegbaar is, doet niet ter zake.
Voorts heeft [appellant] bij de kantonrechter niet de rechtstitel van de vordering van VGZ betwist, hetgeen overigens niet zou uitmaken nu de vordering dan nog steeds onder de appelgrens zou liggen.
3.7.
Op grond van het hiervoor overwogene komt het hof derhalve tot het oordeel dat [appellant] in het door haar ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.8.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de VGZ worden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juni 2018.
griffier rolraadsheer