ECLI:NL:GHSHE:2018:2710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
20-002334-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewelddadige beroving en verboden vuurwapenbezit met schadevergoeding aan slachtoffer

Op 22 juni 2018 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de zaak tegen een 45-jarige man, die in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar voor een gewelddadige beroving in Tilburg en verboden vuurwapenbezit. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd op 1 augustus 2014, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 6 juli 2016 een vonnis gewezen, dat door het hof gedeeltelijk werd vernietigd. De verdachte moest ook een schadevergoeding van in totaal ruim 122.000 euro betalen aan het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen de overval had gepleegd, waarbij het slachtoffer werd geslagen en geschopt, wat resulteerde in een gebroken kaak, jukbeen en rib. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 16.503,47 aan het slachtoffer en € 105.542,70 aan een andere benadeelde partij. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij vervangende hechtenis kan worden toegepast als de verdachte niet betaalt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002334-16
Uitspraak : 22 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-879302-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] ,
thans verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 16.970,84, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten rechtsbijstand ad € 700,-- en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 105.124,03, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof met betrekking tot het beslag overeenkomstig de rechtbank zal beslissen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde en heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof verdachte ten aanzien van de strafverzwaringsgrond “terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad” zal vrijspreken.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering.
Tot slot heeft de verdediging zich ten aanzien van het beslag op het standpunt gesteld wat vatbaar is voor teruggave aan de verdachte aan hem terug te geven en zich voor het overige
gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2014 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop (merk Asus) en/of een telefoon (iPhone) en/of een portemonnee met inhoud en/of een sleutelbos en/of sleutels en/of een aantal horloges en/of zonnebrillen en/of een hoeveelheid geld (ten bedrage van ongeveer 400.000 euro, via bankoverboekingen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben geslagen en/of geschopt, terwijl dat feit voor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken rib, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 4 en/of 5 oktober 2014 te Eindhoven
 een of meer onderdelen en/of hulpstukken van (een) (vuur)wapen(s) van categorie II, die/dat specifiek bestemd was/waren voor dat/die (vuur)wapen(s) en van wezenlijke aard was/waren, te weten twee patroonmagazijnen, en/of
 munitie van categorie III, te weten 25, in elk geval een aantal, centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber .380 auto, en/of 4, in elk geval een aantal, centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber 7,62 x 51 mm,
voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunten van de procespartijen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld gepleegd tegen [slachtoffer] op 1 augustus 2014, terwijl dat feit voor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. De advocaat-generaal heeft dit standpunt gestoeld op onder meer de verklaringen van de aangever, de DNA-matches op in het pand van [slachtoffer] aangetroffen bekers, de herkenning door aangever van verdachte tijdens diens getuigenverklaring ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2018, alsmede de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] over een eerder bezoek, op 21 juli 2014, aan aangever, ook in verband met een geldschuld. Ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel heeft de advocaat-generaal verwezen naar de letsels van [slachtoffer] , de geneeskundige verklaring die in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd en de kleurenfoto’s van [slachtoffer] die bij de slachtofferverklaring zijn gevoegd.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen, kan volgens de advocaat-generaal ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – op gronden als verwoord in de pleitnota – bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die op 1 augustus 2014 bij aangever aanwezig is geweest, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het letsel dat is geconstateerd bij aangever niet naar algemeen spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel heeft te gelden nu er sprake is van volledig herstel, zodat verdachte ten aanzien van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen [1]

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:

Een proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het Sint Elizabeth Ziekenhuis te Tilburg, voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring d.d. 1 augustus 2014, van aangever [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 1] : [2]
Ik doe aangifte van een overval in mijn woning, diefstal met geweldpleging in vereniging, die plaatsvond op vrijdag 1 augustus 2014 aan de [adres 1] te Tilburg. De personen handelden mijns inziens in opdracht van [betrokkene] .
[betrokkene] is een voormalig compagnon van mij. Samen hebben wij een project in de [straatnaam] gerealiseerd. Begin 2011 is een van de units verkocht. Er ontstonden problemen over de afhandeling van de verkoop van die unit. [betrokkene] wilde de helft van het bedrag hebben.
Vorige week kwamen twee mannen langs die zich [verdachte] en [medeverdachte 1] noemden. Ze eisten toen € 15.000,--. Ik heb dat geldbedrag opgenomen en diezelfde personen hebben dat vrijdag opgehaald.
Vandaag had ik om 14.30 uur een afspraak met [betrokkene] en twee personen die ik vorige week heb gezien. De afspraak was op mijn woonadres aan de [adres 1] in Tilburg. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte 1] lopend naar de voorzijde van de woning kwamen.
Er was ook nog een andere voor mij onbekende man bij. Ze gaven aan dat [betrokkene] niet mee kon komen. In de woning gaven ze aan dat ze geld wilden hebben. Ik moest boven, in het woongedeelte van het pand, mijn laptop pakken om mijn bankgegevens te laten zien. Toen ik in het woonkamergedeelte van mijn woning stond zag ik dat die drie personen ook kwamen. Toen ging het allemaal heel snel.
Ik heb nu fracturen in mijn linker jukbeen, mijn kaak en mijn ribben. Hiervoor gaan ze mij opnemen in het ziekenhuis.
Tijdens het incident benoemden ze constant dat ze uit naam van [betrokkene] handelden.
Een proces-verbaal van verhoor aangever voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring d.d. 6 augustus 2014 van aangever [slachtoffer] : [3]
Ik ben zondag uit het ziekenhuis gekomen (het hof begrijpt: 3 augustus 2014). Mijn tanden zit nog met touwtjes verbonden. Ik kan alleen nog maar vloeibaar voedsel eten.
Op 21 juli 2014 kwam ik met mijn vriendin bij haar woning. In de straat reed ook een Audi en die reed achter ons de oprit op. Er stapten twee mannen uit de auto en die zeiden dat ze namens [betrokkene] kwamen, want hij zou nog een bedrag van mij tegoed hebben. Ik ben met die twee mannen naar de [straatnaam] in Tilburg gegaan en heb het hele verhaal gedaan. Die twee mannen kwamen toen met papieren van het zogenaamde incassobureau. Daarin stond wat [betrokkene] nog allemaal van mij tegoed had. Die [medeverdachte 1] wilde € 15.000,-- contant hebben als vergoeding voor het incassobureau en ik ben daar mee akkoord gegaan. Ze zouden het geld op vrijdag 25 juli 2014 op komen halen.
Ik heb dat geld op vrijdagochtend opgenomen. Diezelfde dag kwamen die mannen dat geld ophalen. Toen die mannen dat geld kwamen ophalen, wilden ze nadat ik het geld overhandigd had, dat ik mee ging naar [betrokkene] . Ik ben meegegaan. Dat gesprek bij [betrokkene] liep ontzettend uit de hand.
Op 30 juli 2014 kreeg ik een sms-bericht van [verdachte] waarin stond dat ze contact hadden gehad met [betrokkene] , dat [betrokkene] wat was gekalmeerd en of ik bereid was tot een gesprek op 1 augustus. Op 1 augustus 2014 om 14.30 uur in de [straatnaam] zou de ontmoeting plaatsvinden. [verdachte] , [medeverdachte 1] , [betrokkene] en ik zouden aan het gesprek deelnemen. Mijn vriendin zei nog dat ik het niet moest doen, maar ik dacht dat we altijd konden praten.
Om 14.30 uur kwamen [medeverdachte 1] en [verdachte] naar de [straatnaam] . Ze gaven aan dat [betrokkene] niet zou komen. Op enig moment kwam er nog iemand aan en die persoon had een tasje onder zijn arm. [medeverdachte 1] en [verdachte] lieten die persoon binnen. Die persoon was zo ontzettend agressief en intimiderend. Vanaf dat moment ging het heel erg snel. [verdachte] en [medeverdachte 1] wilden rekeningafschriften van mij zien. Die drie mannen kenden elkaar volgens mij al langer. Ik denk dat zij een zakelijke verstandhouding hebben.
Omdat [medeverdachte 1] mijn rekeningafschriften wilde zien, haalde ik mijn laptop en liet hen zo het rekeningoverzicht zien van al mijn rekeningen zien. Nadat ik het had laten zien, zette ik de computer naast mij neer. Ik had boven ingelogd op Rabobankieren.
Hierna weet ik eigenlijk niet meer wat er precies gebeurd is. Ik weet wel dat ik vreselijke klappen kreeg en dat ik links en rechts geslagen werd. Ik weet nog wel toen de klappen voorbij waren, dat ik zag dat die onbekende man met mijn laptop zat. Ik zag toen mijn rekeningoverzicht op het scherm. Ik had het idee dat hij geld aan het overmaken was. Ook hoorde ik [verdachte] zeggen dat ze weg moesten wezen. Hierop zijn de drie mannen ook direct vertrokken.
Nadat de mannen weg waren, ben ik naar [bedrijf] gelopen, dat is een bedrijf aan de [straatnaam] . Daar werd de politie gebeld en naar de Rabobank om de rekeningen te blokkeren.
V: Welke goederen zijn er allemaal weggenomen?
A: Mijn laptop van het merk Acer (het hof begrijpt: Asus), mijn mobiele telefoon, type iPhone 5, mijn autosleutels, huissleutels en dergelijke. Het was een grote bos sleutels, mijn horloge van het merk Piaget. Verder zijn er nog vier horloges weggenomen. Mijn Gucci zonnebril en nog een stuk of vijf Ray-Ban zonnebrillen. Mijn portemonnee met daarin al mijn bankpassen en € 400,--.
Ik ben op 5 augustus 2014 naar de Rabobank geweest. Toen kwam ik erachter dat er op 1 augustus 2014 vanaf mijn spaarrekening geld is overgemaakt naar de rekening van Woongarant. Ook kwam ik erachter dat er toen geld is overgemaakt (het hof begrijp: van de rekening van [benadeelde] / [benadeelde] ) naar een rekening die op naam staat van “ [betrokkene] ”. In het totaal is er naar die rekening € 400.000,-- overgemaakt, 1 keer
€ 50.000,--, 1 keer € 150.000,-- en 1 keer € 200.000,-- .
V: Wat voor verwondingen heeft u opgelopen?
A: Ik heb mijn linker kaak en mijn linker jukbeen gebroken. Aan de linkerzijde heb ik ook nog een rib gebroken. Ik ben aan mijn kaak geopereerd, daar hebben ze twee plaatjes in gezet om mijn kaak te stabiliseren. Ik heb van vrijdag tot zondag in het ziekenhuis gelegen.
V: Hoe komt u erbij dat die twee mannen [verdachte] en [medeverdachte 1] heten?
A: Bij die betaling van die € 15.000,-- heb ik de naam van [medeverdachte 1] gekregen. Ik kreeg het telefoonnummer [telefoonnummer] van [medeverdachte 1] . Ik zou dat nummer kunnen bellen als andere incassobureaus zich zouden melden. Bij de laatste ontmoeting, dat was dus
1 augustus 2014, vroeg ik aan [verdachte] hoe hij heette. Ik hoorde hem toen zeggen dat zijn naam [verdachte] was.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen en een daarbij gevoegd geschrift, zijnde een transactie-overzicht van een bankrekening van [betrokkene] , voor zover inhoudende: [4]
Op 1 augustus 2014 vond er een diefstal met geweld plaats aan de [straatnaam] in Tilburg. Diezelfde dag werd aangifte gedaan.
Enkele dagen na het incident meldde de aangever bij de politie dat er € 400.000,-- van één van zijn rekeningen was afgeschreven. Dit geld, zo bleek uit het transactie overzicht dat was gevorderd conform artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, was overgeboekt in drie delen, namelijk 1 keer € 50.000,--, 1 keer
€ 150.000,-- en 1 keer € 200.000,--, naar een rekening met het IBANnummer
[betrokkene], die op naam stond van [betrokkene]
Alle relevante transactieoverzichten zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.
(pagina 931)
Transactie raadplegen algemeen
Bankrekening : [rekeningnummer 1] [betrokkene]
IBAN : [rekeningnummer 1]
Selectie vanaf: 25-07-2014 tot en met 11-08-2014
BOEK VAL TGRK/OMS NAAM REKENINGHOUR BEDRAG
0108 0108 [rekeningnummer 2] [benadeelde] 200.000,00 C 0108 0108 [rekeningnummer 2] [benadeelde] 150.000,00 C
0108 0108 [rekeningnummer 2] [benadeelde] 50.000,00 C
4.
Een proces-verbaal van verhoor aangever voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring d.d. 22 januari 2015 van aangever [slachtoffer] : [5]
Op 1 augustus 2014 ben ik overvallen door drie personen in mijn kantoor aan de [straatnaam] . Die daders zijn tussen 14.30 uur tot ongeveer 17.00 uur bij mij binnen geweest. Er is toen nog telefonisch contact geweest in die periode tussen de onbekende man en [betrokkene] . Het was met [betrokkene] , omdat het geluid van de telefoon zo duidelijk en hard was dat ik de stem van [betrokkene] herkende. Die onbekende man was die dag later binnengekomen dan de twee mannen die ik daarvoor al een aantal keer had gezien. Dat telefoontje werd gepleegd toen ik wederom aan de mannen had uitgelegd dat er niets te innen viel door [betrokkene] bij mij. Toen is die onbekende derde man gaan bellen. Toen hij aan het bellen was, zat hij tegenover mij, aan de overzijde van mijn bureau.
Die mannen zijn dus 2,5 uur bij mij binnen geweest. Ze vroegen op enig moment om wat te drinken. Volgens mij heb ik dat in kartonnen bekers gedaan voor ze.
5.
Een afzonderlijk in het procesdossier opgenomen ambtsedig proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt en op 7 september 2017 ondertekend door [verbalisant 1] (brigadier van politie), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik ben in het ziekenhuis behandeld aan mijn kaakfractuur in die zin dat mijn tanden met een soort van touwtjes aan elkaar verbonden zaten. Pas na de ziekenhuisopname ben ik geopereerd aan mijn kaakfractuur. Door de kaakfractuur heb ik gedurende 5 weken alleen maar vloeibaar voedsel kunnen eten.
6.
Een geneeskundige verklaring betreffende aangever [slachtoffer] ondertekend op 13 augustus 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 1-8-2014.
Overige van belang zijnde informatie:
- kaak fractuur
- Rib fractuur
- hersenschudding.
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring d.d. 1 augustus 2014 van [getuige 1] : [6]
Ik ben de levenspartner van [slachtoffer] . Ik weet dat [slachtoffer] een bouwproject heeft gedaan met [betrokkene] . Hier is een conflict uit ontstaan.
Ongeveer 2 weken geleden reed ik thuis de inrit op. Ik was samen met [slachtoffer] . Ik weet niet meer welke dag het was. Achter mij reed een andere auto mijn inrit op en daar stapten twee kerels uit. Eén van die twee zei dat hij de incasso verzorgde voor [betrokkene] . [slachtoffer] is toen samen met die twee kerels naar de [straatnaam] gereden.
[slachtoffer] kreeg nadien een sms’je met het verzoek of [slachtoffer] met [betrokkene] wilde praten om het op te lossen. Een afspraak voor vandaag om 14.30 uur werd gemaakt.
8.
Een proces-verbaal van verhoor getuige voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring d.d. 15 mei 2015 van [getuige 1] : [7]
U vraagt mij wat er in het sms’je stond. Ik heb dit sms’je gelezen. In het sms’je stond dat [betrokkene] samen met [slachtoffer] wilde praten, een van de twee personen (die op (het hof begrijpt:)
21 juli 2014 de oprit van mijn woning waren opgereden en die ik uit de auto zag stappen) zou meekomen of allebei de personen.
9.
Een proces-verbaal van verhoor getuige voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring d.d. 1 augustus 2014 van [getuige 2] : [8]
Op vrijdag 1 augustus 2014 was ik werkzaam bij [bedrijf] , gevestigd aan de [adres 2] te Tilburg. Omstreeks 16.45 uur zag ik dat een man, die ik herkende als mijn buurman [slachtoffer] , de winkel binnen kwam lopen. Ik zag dat hij een bebloed gezicht had. Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat hij zojuist was overvallen in zijn woning door drie mannen. [slachtoffer] woont aan de [adres 1] te Tilburg.
Ik zag dat [slachtoffer] een dikke kaak had. Tevens zag ik dat [slachtoffer] een dikke bult achter zijn linker oor had en een flinke bloedneus had.
10.
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant: [9]
Op vrijdag 1 augustus 2014 was ik belast met noodhulp voor de politie Tilburg. Rond 17.00 uur kregen wij het verzoek te gaan naar de [adres 2] te Tilburg. Daar zou een winkel, genaamd [bedrijf] , gevestigd zitten waar een man binnen was komen lopen die overvallen en mishandeld was.
Ter plaatse in genoemde winkel troffen wij [slachtoffer] aan. Ik zag dat hij gewond was. Ik zag dat er bloed uit zijn mond liep. Ik zag dat er bloeduitstortingen op zijn linkerwang zaten en ik zag een wond achter zijn linkeroor.
11.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als relaas van verbalisant: [10]
Op 2 augustus 2014 werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval in woning, gepleegd op 1 augustus 2014 omstreeks 17.00 uur.
Het onderzoek is verricht in een bovenwoning gelegen aan de [adres 1] te Tilburg en het ondergelegen kantoor. Via de voordeur was een hal te bereiken. In de hal was links een deur welke toegang naar het kantoor gaf, rechts in de hal was een trap naar de verdieping (woning). Links van de trap was de woonkamer/keuken te bereiken.
Vanaf de voordeur was links in de gang middels een tussendeur het kantoor te bereiken. Voorin in het kantoor stond een bureau met vier stoelen eromheen. Ik zag dat 3 van de 4 stoelen niet aan de tafel aangeschoven waren. Op het bureau lagen documenten met o.a. de naam [slachtoffer] , ik zag dat op het document enkele kentekens, namen en bedragen stonden geschreven. Rechts in de ruimte stonden twee kamerschermen op wielen.
Op het bureau stonden vier kartonnen cup a soup bekers in elkaar gestapeld. Ik zag dat uit de kartonnen bekers was gedronken. Deze bekers zijn door mij bemonsterd t.b.v. een DNA-vervolgonderzoek.
SIN: AAHM7121NL: kartonnen beker bureau kantoor, onderste beker (4)
SIN: AAHM7119NL: kartonnen beker bureau kantoor, tweede beker (2)
SIN: AAHM7120NL: kartonnen beker bureau kantoor, onderste beker (3)
SIN: AAHM7118NL: kartonnen beker bureau kantoor, bovenste beker (1)
Ik zag dat op het tapijt een roodbruinkleurige substantie nabij de kamerschermen lag. Deze substantie is door mij positief getest op bloed. Een van de kamerschermen was aan de onderzijde beschadigd/stuk en ook besmeurd met bloed. Deze bemonsterd en positief getest op bloed.
In de bovenwoning werden nog enkele schoenspoor fragmenten veiliggesteld, welke voor het dressoir op de parketvloer lag. De lade van het nachtkastje stond open. In de woonkamer zag ik op de parketvloer druppels bloed liggen.
12.
Het rapport “onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval in Tilburg” d.d. 8 oktober 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd.

DNA-onderzoek

Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAHM7118NL#01: een bemonstering (kartonnen beker bureau kantoor,
bovenste beker (1))
AAHM7119NL#01: een bemonstering (kartonnen beker bureau kantoor,
tweede beker (2))
AAHM7120NL#01: een bemonstering (kartonnen beker bureau kantoor, onderste beker (3))
AAHM7121NL#01: een bemonstering (kartonnen beker bureau kantoor, onderste beker (4))
RABB3737NL: een referentiemonster wangslijmvlies van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 1] )

Resultaten, interpretatie en conclusie

SINBeschrijving DNA-profiel Celmateriaal kan afkomstig zijn van
AAHM7118NL#01 DNA-profiel van een man onbekende man A
AAHM7119NL#01 DNA-profiel van een man onbekende man B
AAHM7120NL#01 DNA-profiel van een man onbekende man B
AAHM7121NL#01 DNA-profiel van een man onbekende man C

DNA-databank

De DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonsteringen AAHM7118NL#01, AAHM7119NL#01 en AAHM7121NL#01 zijn op 6 oktober 2014 vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen.
Indien in de toekomst een DNA-profiel uit een andere zaak wordt opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en dit DNA-profiel matcht met één van de opgenomen profielen in deze zaak dan worden de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte gesteld.
13.
Het rapport “onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek” d.d. 31 december 2014 en de daarbij behorende bijlage “DNA-profielcluster 30602” van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt: [11]
Van het referentiemonster wangslijmvlies RABE7363NL van de verdachte [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) is een DNA-profiel verkregen dat is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
De matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 30602 (zie bijlage). Dit betekent dat het sporenmateriaal in DNA-profielcluster 30602 afkomstig kan zijn van de [medeverdachte 1] .
Bijlage, DNA-profielcluster 30602:
Omschrijving onderzoeksmateriaal biologisch speeksel
DNA-identiteitszegel AAHM7118NL#01
Delict overval
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
Datum opname DNA-databank 06 oktober 2014
Datum rapportage 08 oktober 2014
14.
Het rapport “DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte” d.d. 6 maart 2015 en de daarbij behorende bijlage “DNA-profielcluster 30783” van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt: [12]
Van het referentiemonster wangslijmvlies RABD8290NL van de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum 3] , is een DNA-profiel verkregen dat is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] is toegevoegd aan DNA-profielcluster 30783, dat als bijlage aan dit rapport is toegevoegd.
Bijlage, DNA-profielcluster 30783:
Omschrijving onderzoeksmateriaal speeksel op tweede kartonnen beker bureau kantoor
DNA-identiteitszegel AAHM7119NL#01
Delict overval
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
Datum opname DNA-databank 06 oktober 2014
Datum rapportage 08 oktober 2014
15.
Het rapport “DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde” d.d. 28 september 2015 en de daarbij behorende bijlage “DNA-profielcluster 33654” van het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Aan het referentiemonster wangslijmvlies RABG2280NL van de veroordeelde [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 4] , is DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in dit referentiemonster is een DNA-profiel verkregen.
Het DNA-profiel van de veroordeelde [medeverdachte 2] is op 22 september 2015 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 33654.
Bijlage, DNA-profielcluster 33654:
Omschrijving onderzoeksmateriaal een bemonstering van een beker
DNA-identiteitszegel AAHM7121NL#01
Delict overval
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
Datum opname DNA-databank 06 oktober 2014
Datum rapportage 08 oktober 2014
16.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen histo’s [betrokkene] , opgemaakt en op 22 april 2017 ondertekend door [verbalisant 1] (brigadier van politie), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
In mei 2016 kwam er een nieuwe DNA-hit binnen op [medeverdachte 2] . Zijn DNA werd aangetroffen in de bemonstering van de vierde (onderste) kartonnen drinkbeker.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene] bleek dat hij veelvuldig contact had met het telefoonnummer 31621883380 dat in 2014 in gebruik was bij [medeverdachte 2] .
Er bleek dat er ten tijde van de diefstal met geweld een telefonisch contact tussen het telefoonnummer van [betrokkene] (gebelde) en [medeverdachte 2] (bellende), namelijk op 1 augustus 2014 om 15.17.33 uur voor de duur van 69 seconden.
Gedurende de overval op [slachtoffer] , die plaatsvond op 1 augustus 2014 tussen 14.30-16.45 uur werd [betrokkene] niet door anderen gebeld en was bovengenoemd contact het enige telefonisch contact gedurende de overval.
17.
Een proces-verbaal van verhoor voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring d.d. 10 februari 2015 van medeverdachte [medeverdachte 1] : [13]
In een Audi ben ik een keer met [verdachte] naar Tilburg gereden. Toen kwamen we bij een man en een vrouw aan. Die man zei tegen ons: “Ja ik weet waar het over gaat, rij maar even achter ons aan”. Toen ben ik bij die man terechtgekomen. Die man zei dat hij dat geld niet schuldig was. Ik ben daar met [verdachte] binnen geweest.
18.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2018, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Het klopt dat ik op 21 juli 2014 tezamen met [medeverdachte 1] het kantoor van de heer [slachtoffer] , gelegen aan de [adres 1] te Tilburg, heb bezocht. De heer [slachtoffer] ontkende dat hij een schuld had en hij probeerde zijn gelijk aan te tonen door ons een ordner te laten zien. [medeverdachte 1] is mij op 21 juli 2014 met de auto komen ophalen bij mijn woning. Dit betrof een Audi. We zijn aanvankelijk naar een woning gereden, waar we een man en een vrouw troffen. De man verzocht ons hem te volgen naar zijn kantoor te Tilburg en dat hebben we ook gedaan. De man over wie ik het heb, is de heer [slachtoffer] . Hij zit ook in de zittingszaal vandaag. Ik herken hem van die ontmoeting.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen als na te melden, op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
 relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] ; [14]
 relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 3] ; [15]
 relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] ; [16]
 relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] ; [17]
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op 27 februari 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris in het kader van de vordering inbewaringstelling;
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2018.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Bijzondere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, is voor het hof het navolgende komen vast te staan.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat er naar aanleiding van de verkoop van één van de units van een vastgoedproject aan de [straatnaam] begin 2011 problemen zijn ontstaan tussen hem en diens voormalige compagnon [betrokkene] over de afhandeling van de verkoop van die unit. [betrokkene] heeft dit gedeelte van de verklaring van aangever in de hoofdlijnen ondersteund (pagina 954 van het dossier). Hij heeft verklaard dat er een zakelijk conflict is ontstaan met [slachtoffer] en dat problemen ontstonden toen een unit werd verkocht. Het conflict sleepte zich reeds vier jaren voort, hetgeen veel kosten met zich bracht voor de inschakeling van een arbitragecommissie en het aanhangig maken van een gerechtelijke procedure. [betrokkene] heeft verklaard dat de gesprekken met [slachtoffer] over de afhandeling niet goed verliepen.
Met betrekking tot de overval op 1 augustus 2014 heeft de aangever verklaard dat die dag om 14.30 uur [medeverdachte 1] en [verdachte] bij hem op de [adres 1] te Tilburg voor de deur stonden. Op enig moment is daar een voor hem onbekende derde man bijgekomen. Vanaf dat moment is het erg snel gegaan en heeft hij vreselijke klappen gekregen. Nadat het gepleegde geweld voorbij was, heeft hij nog wel gezien dat de onbekende man met zijn laptop zat. [slachtoffer] had het idee dat deze onbekende derde man geld aan het overmaken was. Nadat de mannen weg waren is aangever naar de zaak van [bedrijf] gelopen en is daar de politie gebeld. Aangever [slachtoffer] heeft over zijn letsel nog verklaard dat hij een gebroken jukbeen, een gebroken kaak en een ribfractuur had. Met betrekking tot zijn gebroken kaak is er medisch ingrijpen noodzakelijk geweest en heeft aangever de daarop volgende vijf weken enkel vloeibaar voedsel kunnen nuttigen.
Dat er op 1 augustus 2014 geweld is toegepast jegens [slachtoffer] vindt niet alleen zijn bevestiging in de geneeskundige verklaring en de foto’s die door [slachtoffer] zijn overgelegd ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2018, maar ook in de verklaring van getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat hij die dag werkzaam was bij [bedrijf] , toen de buurman [slachtoffer] met een bebloed gezicht binnen kwam lopen. Ook de verbalisant die naar aanleiding van de melding ter plaatse kwam, zag dat aangever [slachtoffer] gewond was en dat er bloed uit zijn mond liep. Ook in het kantoorpand/woning van [slachtoffer] zijn bloedspatten aangetroffen zowel op de kamerschermen, op het tapijt in het kantoor, als boven in de woning (pagina 884 en 885 van het politiedossier).
Met betrekking tot de door de overvallers weggenomen geldbedragen wordt de verklaring van aangever [slachtoffer] ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 augustus 2014, waarin de verbalisant [verbalisant 6] relateert dat gebleken is dat er in het totaal € 400.000,-- is overgeboekt van [benadeelde] (of [benadeelde] ) naar een rekening op naam van [betrokkene]
Gelet op het vorenstaande is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat op
1 augustus 2014 door drie personen diefstal met geweld heeft plaatsgevonden jegens
[slachtoffer] waarbij de in de bewezenverklaring genoemde goederen zijn weggenomen.
Anders dan is betoogd door de raadsman, is het hof van oordeel dat dit feit voor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. De raadsman legt een te zware maatstaf aan door te stellen dat, nu aangever [slachtoffer] geheel is hersteld van zijn verwondingen, er geen sprake kan zijn van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel het aspect ‘geen uitzicht op volkomen genezing’ deel uitmaakt van de opsomming in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, is de in dat artikel opgenomen opsomming niet limitatief bedoeld. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Het hof is van oordeel dat letsel dat is toegebracht bij aangever [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 1] , ten tijde van het ten laste gelegde 70 jaar oud), te weten een gebroken jukbeen, een gebroken kaak en een ribfractuur, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Het hof heeft bij dit oordeel in het bijzonder betrokken de omstandigheid dat [slachtoffer] enkele dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest, dat er medisch ingrijpen noodzakelijk was (een operatie aan de gebroken kaak) en de omstandigheid dat [slachtoffer] als gevolg van de gebroken kaak vijf weken lang enkel vloeibaar voedsel heeft kunnen nuttigen. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen verklaard.
Met betrekking tot de daders van de diefstal met geweldpleging op 1 augustus 2014 heeft de aangever [slachtoffer] het volgende verklaard.
De onbekende derde man, die alleen op 1 augustus 2014 bij de overval aanwezig was, heeft tijdens de overval gebeld met [betrokkene] . Volgens [slachtoffer] heeft de overval plaatsgevonden van 14.30 uur tot ongeveer 17.00 uur. Op grond van het bewijsmiddel onder 16 is uit de historische verkeersgegevens gebleken dat [betrokkene] op 1 augustus 2014 om 15.17.33 uur is gebeld door [medeverdachte 2] , dit gesprek 69 seconden heeft geduurd en dat [betrokkene] gedurende de overval niet door anderen is gebeld en dat voornoemd contact het enige telefonisch contact gedurende de overval is geweest.
Met betrekking tot de overige twee overvallers heeft de aangever het volgende verklaard. Op 21 juli 2014 is [slachtoffer] bezocht door twee mannen die zich [medeverdachte 1] en [verdachte] noemden en die stelden dat zij namens [betrokkene] kwamen, omdat hij nog een bedrag van [slachtoffer] tegoed zou hebben. Er heeft toen een (kortstondig) gesprek plaatsgevonden, waarbij – blijkens zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2018 van dit hof – niemand iets heeft gedronken. Na afloop van het gesprek is door de mannen aan aangever medegedeeld dat hij de incassokosten ad € 15.000,-- aan hen moest betalen. Hetgeen een aantal dagen later is gebeurd, te weten op 25 juli 2014. Diezelfde dag is [slachtoffer] met deze [verdachte] en [medeverdachte 1] nog bij [betrokkene] langs geweest voor een gesprek. Uiteindelijk is afgesproken dat op 1 augustus 2014 een ontmoeting zou plaatsvinden tussen [slachtoffer] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [betrokkene] . Voorafgaand aan die ontmoeting is [slachtoffer] benaderd via sms, hetgeen is bevestigd door [slachtoffer] levenspartner [getuige 1] . Op 1 augustus 2014 om 14.30 uur stonden [medeverdachte 1] en [verdachte] bij hem op de [adres 1] te Tilburg voor de deur en hebben enige tijd later de deur open gedaan voor de onbekende derde man.
Anders dan is bepleit door de verdediging, is voor het hof met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat voornoemde twee personen [medeverdachte 1] en [verdachte] die aangever [slachtoffer] op 21 juli 2014 hebben bezocht, dezelfde personen betreffen die ook op 25 juli en 1 augustus 2014 bij aangever zijn langs geweest.
Weliswaar staat in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2014 (pagina 883 van het politiedossier) vermeld dat aangever (toen hij om 17.00 uur aangetroffen werd in de winkel [bedrijf] en volgens de politie bloed uit zijn mond liep, bloeduitstortingen op zijn wang zaten en achter zijn linkeroor een wond zat en terwijl hij naar de ambulance liep) gezegd zou hebben dat hij twee van de drie mannen vaag kende, maar niet wist waarvan hij deze mannen kende, doch het hof kan hier geen doorslaggevende betekenis aan toekennen in die zin dat hiermee de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] zou worden aangetast. Immers zeer kort daarna, te weten bij diens aangifte op 1 augustus 2014 te 19.30 uur heeft hij verklaard over ene ‘ [verdachte] ’ en ‘ [medeverdachte 1] ’ en dat deze mannen bij voornoemde drie gelegenheden aanwezig zijn geweest. Ook in diens verklaringen daarna heeft [slachtoffer] hier consequent over verklaard. Het hof heeft bij de weging van de betrouwbaarheid van deze herkenning eveneens betrokken dat aangever [slachtoffer] deze ‘ [medeverdachte 1] ’ en ‘ [verdachte] ’ in een kort tijdsbestek, te weten in de periode van 11 dagen, driemaal heeft gezien, ook onder omstandigheden waarbij geen geweld is gebruikt maar enkel met elkaar is gesproken.
Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij op 21 juli 2014 tezamen het kantoor van de heer [slachtoffer] , gelegen aan de [adres 1] te Tilburg, hebben bezocht. Voorts hebben zij beiden verklaard dat dit betrekking had op een schuld die [slachtoffer] had. Deze verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] over de gang van zaken op 21 juli 2014 komen in de kern overeen met de verklaring die aangever [slachtoffer] daarover heeft afgelegd.
Ook getuige [getuige 1] (pagina 918) heeft op 1 augustus 2014 verklaard dat ongeveer twee weken geleden zij thuis de inrit opreed met haar levenspartner [slachtoffer] samen en dat uit een auto achter hen twee mannen stapten waarvan een verklaarde dat zij de incasso verzorgden voor [betrokkene] en dat [slachtoffer] toen met die twee kerels naar de [straatnaam] is gereden om de financiële situatie uit te leggen. Een of twee dagen later moest [slachtoffer] 15.000 euro betalen aan dat incassobureau, aldus de getuige [getuige 1] .
Op grond van het vorenstaande is voor het hof derhalve vast komen te staan dat verdachte en [medeverdachte 1] – zich noemende “ [verdachte] ” en “ [medeverdachte 1] ” – op 21 juli 2014 en 25 juli 2014 aangever [slachtoffer] hebben bezocht. Voorts is voor het hof komen vast te staan dat zij op 1 augustus 2014 [slachtoffer] in diens woning tezamen en in vereniging met
[medeverdachte 2] hebben overvallen.
Deze gevolgtrekking van het hof wordt ondersteund door het feit dat in het kantoor van [slachtoffer] vier op elkaar gestapelde kartonnen bekers zijn veiliggesteld en zijn onderzocht. Op twee van de vier bekers is het DNA-profiel (AAHM7119NL#01, de tweede beker, en AAHM7120NL#01) aangetroffen van een aanvankelijke onbekende man B. Op de bovenste beker is het DNA-profiel (AAHM7118NL#01) aangetroffen van een aanvankelijke onbekende man A. Op de onderste beker is het DNA-profiel (AAHM7131NL#01) aangetroffen van een aanvankelijke onbekende man C.
Na onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van het speeksel op de tweede beker matcht met het DNA-profiel van verdachte, het DNA-profiel van het speeksel op de bovenste beker matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] en het DNA-profiel dat is aangetroffen in de bemonstering van de onderste beker matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] . In alle drie de gevallen geldt dat de kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon kleiner is dan één op één miljard. Dat het DNA materiaal van verdachte op de tweede beker terecht is gekomen bij gelegenheid van een eerder bezoek van verdachte aan [slachtoffer] , op 21 juli 2014, acht het hof niet aannemelijk geworden, gelet op de verklaring van [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 3 april 2018, dat er toen niet gedronken is, en gelet op de combinatie van gestapelde bekertjes waarbij ook DNA-materiaal van [medeverdachte 2] is aangetroffen, welke [medeverdachte 2] er op 21 juli 2014 niet bij was, maar op 1 augustus 2014 wel.
Gelet op al het vorenstaande, bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband, is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat verdachte één van de drie overvallers is geweest, zoals één en ander hieronder is bewezen verklaard.
Anders dan gesteld door de verdediging, ziet het hof in de enkele omstandigheid dat aangever [slachtoffer] verdachte niet heeft herkend bij de foslo-confrontatie, niet een contra-indicatie voor het daderschap van verdachte. Aangever [slachtoffer] heeft hiervoor immers ter terechtzitting van dit hof op 3 april jl. een aannemelijke verklaring gegeven. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat het klopt dat hij bij de meervoudige fotobewijsconfrontatie twijfelde bij de foto met hierop verdachte afgebeeld. Toen hij de foto met hierop verdachte afgebeeld zag, dacht hij wel ‘dit is hem’, maar het viel hem toen wel op dat de man op de foto een wat ander kapsel had dan de persoon die hem op 1 augustus 2014 had overvallen. Omdat tegen [slachtoffer] door de politie was gezegd dat het moest gaan om een honderd procent herkenning en hij wat betreft het kapsel het niet zeker wist, is er toen voor gekozen om niet in het proces-verbaal op te nemen dat hij verdachte als dader van de overval had herkend.
Tot slot heeft de raadsman nog gesteld dat het DNA-profiel van verdachte niet is aangetroffen op de in het kantoor van aangever aangetroffen peuken. Het hof is echter op grond van het dossier niet gebleken dat voornoemde peuken ook zijn opgestuurd naar het NFI voor DNA-onderzoek, zodat geen DNA-profiel is vastgesteld en het verweer in zoverre geen bespreking behoeft.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging in al haar onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevenede feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 augustus 2014 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop (merk Asus) en een telefoon (iPhone) en een portemonnee met inhoud en een sleutelbos en sleutels en een aantal horloges en zonnebrillen en een hoeveelheid geld (ten bedrage van 400.000 euro, via bankoverboekingen), toehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] , welke diefstal werd voorafgegaan met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] met kracht heeft/hebben geslagen en/of geschopt, terwijl dat feit voor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een gebroken jukbeen en een gebroken rib, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 4 en/of 5 oktober 2014 te Eindhoven
 onderdelen van een vuurwapen van categorie II, die specifiek bestemd waren voor dat vuurwapen en van wezenlijke aard waren, te weten twee patroonmagazijnen en
 munitie van categorie III, te weten 25 centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber .380 auto, en 4 centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber 7,62 x 51 mm,
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met twee anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Verdachte en diens mededaders hebben daarbij zeer veel geweld toegepast op het toen 70-jarig slachtoffer [slachtoffer] . Dit geweld heeft plaatsgevonden in het kantoorpand, tevens woning, van het slachtoffer. Ten gevolge van het toegepaste geweld heeft deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken jukbeen, een gebroken kaak en ribfractuur. Met betrekking tot de gebroken kaak heeft er medisch ingrijpen moeten plaatsvinden en heeft het slachtoffer gedurende vijf weken enkel vloeibaar voedsel tot zich kunnen nemen. Door aldus te handelen hebben verdachte en diens mededaders op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk ernstige misdrijven nog geruime tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Dat dit in onderhavige zaak het geval is, mag blijken uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2018. [slachtoffer] heeft in die verklaring aangegeven dat het een traumatische ervaring is geweest, dat er een leven voor en een leven na 1 augustus 2014 is en dat het thans, na bijna vier jaar, nog steeds niet lukt er mee om te gaan en dat hij last heeft van gevoelens van wantrouwen, onzekerheid en onveiligheid.
Voorts heeft het hof ten bezware van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij en zijn mededaders een zeer groot geldbedrag hebben weggenomen en ook goederen hebben weggehaald uit de woning van verdachte. Verdachte en diens mededaders hebben zich bij het strafbare handelen niet bekommerd om de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en hebben aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden bezit van onderdelen van een vuurwapen en munitie.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2018 blijkt dat, voorafgaand aan het bewezen verklaarde verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie en mishandeling. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte kennelijk het laakbare van zijn handelen niet doen inzien dan wel hem ervan weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten. Het hof zal dit echter niet ten nadele van verdachte laten wegen, nu deze veroordelingen dateren uit 2004 en 1994.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, onder welke de gezondheidstoestand van verdachte en de omstandigheid dat verdachte node gemist wordt bij het uitoefenen van de opvoedingstaken ten aanzien van zijn kinderen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde echter geen andere straf worden opgelegd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Het hof komt, anders dan de rechtbank, tot een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel. Het hof zal dan ook niet volstaan met het opleggen van een straf gelijk aan de door de rechtbank opgelegde straf.
Evenmin acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf recht doen aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren het meest passend en geboden is bij de persoon van verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 122.482,35, vermeerderd met de wettelijke rente en voor kosten rechtsbijstand € 1.197,90.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 121.523,87, vermeerderd met de wettelijke rente, en aan proceskosten € 700,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld ten aanzien van het niet toegewezen gedeelte.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
laptop ad € 828,95;
telefoon ad € 129,53;
horloge ad € 21.200,--;
paspoort en rijbewijs ad € 139,50;
sleutels pand ad € 1.225,--;
handzenders ad € 124,03;
autosleutels en berging ad € 1.703,34
geldbedrag uit B.V. ad € 105.000,--;
immateriële schade ad € 1.500,--.
Voorts heeft de benadeelde partij als proceskosten de advocaatkosten gevorderd ad
€ 1.197,90.
Ten aanzien van de posten 2, 3, 4, 5, 7 en 9
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes hierboven onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks de schade die onder voornoemde posten zijn opgenomen heeft geleden, zodat de vordering van de benadeelde partij in beginsel tot een bedrag van € 25.897,37 toewijsbaar is. Blijkens de vordering van de benadeelde partij is door de verzekering reeds een bedrag van € 9.368,-- uitgekeerd, zodat dit bedrag van het eerst genoemde schadebedrag dient te worden afgetrokken. Tot slot heeft de benadeelde partij ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2018 verklaard dat de telefoon één jaar oud was. Gelet hierop is het hof van oordeel dat 20% moet worden afgeschreven van het aankoopbedrag, zodat van het eerst genoemde schadebedrag tevens dient te worden afgetrokken (20% van € 129,53 =) € 25,90.
Het hof komt tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot bovenstaande posten toewijsbaar is tot een bedrag van € 16.503,47, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof stelt vast dat verdachte het onder 1 bewezen verklaarde feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Ten aanzien van de posten 1, 6 en 8
Anders ligt dit met betrekking tot de schadeposten “laptop”, “handzenders” en “geldbedrag uit de B.V.”. Voor het hof is op grond van de onderbouwing van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep op 3 april 2018 alsmede de bon met betrekking tot de laptop, aannemelijk geworden dat deze schade niet door [slachtoffer] doch door [benadeelde] is geleden. Het hof zal de benadeelde partij
[slachtoffer] in zoverre niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren.
Met de rechtbank, zal het hof verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 700,-- ter zake kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van
€ 16.503,47. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 117 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 105.952,98, vermeerderd met de wettelijke rente en voor kosten rechtsbijstand € 1.197,90.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
geldbedrag uit B.V. ad € 105.000,--;
laptop ad € 828,95;
handzenders ad € 124,03.
Voorts heeft de benadeelde partij als proceskosten de advocaatkosten gevorderd ad
€ 1.197,90.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes hierboven onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks de gevorderde schade heeft geleden, behoudens BTW die de benadeelde partij heeft moeten betalen voor de laptop (€ 95,28) en de handzenders (€ 21,53) nu de benadeelde partij een B.V. is en deze BTW-bedragen fiscaal kan aftrekken.
Tot slot heeft de benadeelde partij ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2018 verklaard dat de laptop twee jaar oud was. Gelet hierop is het hof van oordeel dat 40% moet worden afgeschreven van het aankoopbedrag, zodat van het eerst genoemde schadebedrag tevens dient te worden afgetrokken (40% van € 733,67 =) € 293,47.
Het hof komt tot het oordeel dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is tot een bedrag van € 105.542,70, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige dient te worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het onder 1 bewezen verklaarde feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof dat deze zelfde kosten reeds zijn opgevoerd door de benadeelde partij [slachtoffer] . Het hof zal de proceskosten derhalve vaststellen op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 105.542,70. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 248 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Beslag
De in het dictum nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven munitie en (patroon) magazijnen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorts is het hof van oordeel dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven zwarte tas met vier pillen, Bibigun en Toledo vilmes, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorts zal het hof de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze voorwerpen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 60a, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 4 4 stuks munitie (WA 80 762 Rlml, goednummer: [nummer] );
 4 1 munitie (HP Magnum.357, goednummer: [nummer] );
 4 1 munitie (CBC.380 auto, goednummer: [nummer] );
 4 2 magazijnen met 11 en 14 patronen in magazijn (CZ Skorpion.380 auto, goednummer: [nummer] );
 4 1 zwarte tas met vier pillen, (goednummer: [nummer] );
 4 1 Bibigun (Pengsheng, goednummer: [nummer] );
1 Toledo vilmes (goednummer: [nummer] ).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 een bundel papierwerk met informatie over Satudarah (goednummer: [nummer] );
 een geldbedrag van EUR 100,-- (goednummer: [nummer] ).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten drie kentekenplaten (2x [kenteken 1] en 1x [kenteken 2] , goednummer: [nummer] ).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.503,47 (zestienduizend vijfhonderddrie euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 15.003,47 (vijftienduizend drie euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 700,00 (zevenhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.503,47 (zestienduizend vijfhonderddrie euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 15.003,47 (vijftienduizend drie euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
117 (honderdzeventien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 augustus 2014.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 105.542,70 (honderdvijfduizend vijfhonderdtweeënveertig euro en zeventig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 105.542,70 (honderdvijfduizend vijfhonderdtweeënveertig euro en zeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
248 (tweehonderdachtenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 augustus 2014.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 22 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal (met bijlagen) van de Politie-Eenheid Oost-Brabant, afdeling District Recherche Eindhoven dossiernummer 2014132837, in de wettige vorm opgemaakt en afgesloten d.d. 25 juni 2015, bestaande uit in de wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, aantal doorgenummerde bladzijden: 993 (hierna te noemen: politiedossier).
2.Pagina’s 890-891 van het politiedossier.
3.Pagina’s 894, 896-899 van het politiedossier.
4.Pagina’s 929-931 van het politiedossier.
5.Pagina’s 907-908 van het politiedossier.
6.Pagina’s 918-919 van het politiedossier.
7.Pagina’s 920-921 van het politiedossier.
8.Pagina’s 916-917 van het politiedossier.
9.Pagina 883 van het politiedossier.
10.Pagina’s 885-889 van het politiedossier.
11.Pagina’s 872-875 van het politiedossier.
12.Pagina’s 877-880 van het politiedossier.
13.Pagina’s 972 en 974-976 van het politiedossier.
14.Pagina’s 96, 98 en 100 van het politiedossier.
15.Pagina 106 van het politiedossier.
16.Pagina 122 van het politiedossier.
17.Pagina’s 111, 112 en 124 van het politiedossier.